Invloed van aantal en verdeling
van de planten op de opbrengst
0 De bietenpercelen hebben gemiddeld een te laag aantal planten (ca.
60.000 per ha). Door deze situatie wordt de mogelijkheid van een goede
opbrengst verkleind en het gevaar van vergelingsziekte vergroot.
0 Bij een regelmatige verdeling moet het aantal planten per ha minimaal
65.000 zijn. Boven de 90.000 planten daalt de gegroeide opbrengst slechts
langzaam. De machinale rooibaarheid vermindert boven dit aantal
echter snel.
0 Bij een onregelmatige verdeling van de planten vermindert de opbrengst.
Dit wordt zowel veroorzaakt door te kleine als te grote afstanden tussen
de planten. Het aantal planten moet groter zijn dan bij een regelmatige
verdeling.
0 Bij teeltmethoden zonder handwerk moet alle aandacht worden besteed
aan goede groeiomstandigheden» opdat de verdeling van de planten zo
gelijkmatig mogelijk wordt.
Er zijn met het gewas suikerbieten veel proeven genomen over de invloed van
verschillende aantallen planten op de opbrengst. Hierbij bleek het soms niet een
voudig de gewenste aantallen te bereiken en betrouwbare opbrengstverschillen
aan te tonen. In het algemeen is de meeste aandacht besteed aan de invloed van
kleinere aantallen planten op de opbrengst. Waarschijnlijk berust dit op de in de
praktijk heersende mening dat een geringer aantal forse en zware bieten meer op
levert dan een gewas met een wat dichtere stand en een gemiddeld wat kleinere
biet.
In dit artikel wordt het aantal planten bij regelmatige en onregelmatige verdeling
over het veld behandeld. Wat betreft de gewassen waarin de planten onregelmatig
verdeeld zijn, wordt aan de hand van daartoe opgezet onderzoek geprobeerd het
gedrag en de opbrengst van deze gewassen te verklaren. Aldus ir. E. J. Kadijk,
Rijkslandbouwconsulentschap voor Hakvruchten, Wageningen in „Landbouwvoor
lichting", le kwartaal '67, waaraan wij het volgende ontlenen.
HET AANTAL PLANTEN BIJ EEN REGELMATIGE VERDELING
Wanneer de planten regelmatig over het veld verdeeld staan ligt het optimum
aantal planten tussen 65.000 a 70.000 en 90.000 per ha. Uit diverse gegevens blijkt
dat beneden ca. 65.000 planten per ha de suikeropbrengst snel daalt. Dit wordt
zowel veroorzaakt door een daling van de wortel opbrengst als van het suiker
gehalte. Daarom moet 65.000 planten per ha het minimum zijn. Een gewas met een
dunne stand sluit zich pas laat en biedt dus gunstige omstandigheden voor een
vergelingsziekte-aantasting. Boven 90.000 k 95.000 planten per ha daalt de opbrengst
als gevolg van concurrentie tussen de bieten. Dit verloopt echter langzaam. De
machinale rooibaarheid van het gewas vermindert veel sterker bij groter wordende
aantallen.
Wanneer de grond in orde is heeft het nauwelijks invloed op het tarrapercentage,
of er 65.000 dan wel 90.000 planten per ha staan. In de praktijk is het aantal planten
te laag. Het gemiddelde is nauwelijks 60.000 per ha. Het is een goede werkwijze
om bij het opeenzetten te streven naar ongeveer 80.000 planten. Meestal komt men
namelijk lager uit dan het streefgetal, terwijl ook bij het nawieden en door andere
oorzaken nog planten verdwijnen. In dit verband is de breedte van de bietenhak
belangrijk.
In zeer laat gezaaide bieten moet de stand dichter zijn dan normaal om toch nog
een zo vroeg mogelijk sluitend gewas te krijgen.
Ter illustratie van het belang van een hoog aantal planten geeft onderstaande
tabel het resultaat weer van de in Engeland (Garner, 1966) verzamelde gegevens
over het aantal geleverde bieten per ha en de opbrengsten van alle percelen van de
jaren 1963, 1964 en 1965. In de tarreerlokalen van de suikerfabrieken werd het
aantal bieten per monster vastgesteld. Daaruit kan het gemiddelde gewicht per
biet worden gerekend. Door dit gewicht per biet te delen op het netto gewicht aan
geleverde bieten per ha, 4s het aantal bieten per ha bekend.
Met nadruk moet hier worden gesteld, dat in de tabel de cijfers van alle bieten
percelen zijn samengevat. Er zijn echter behalve het aantal planten nog veel andere
factoren die de opbrengst bepalen. Ook het aantal planten is onderhevig aan ver
schillende invloeden, en zelfs kunnen samenhangen bestaan tussen het aantal
planten, verschillende andere groeifactoren en de opbrengst. Deze factoren kunnen
zijn klimaat, grondsoort, bemesting, vergelingsziekte, ras en vochtvoorziening.
Aantal geleverde bieten per ha Oppervlakte in Opbrengst in tonnen/ha
<37.500
5
21,3
37.500—40.000
3
25,6
40.000—42.500
4
27,6
42.500—45.000
5
29,3
45.000—47.500
7
30,6
47.56050.000
8
31,8
50.000—52.500
9
33,8
52.500—55.000
9
35,4
55.000—57.500
10
37,1
57.500—60.000
9
38,6
60.000—62.500
8
39,6
62.500—65.000
7
41,2
65.000—67.500
5
42,7
67.500—70.000
4
44,5
>70.000
7
48,4
100
Uit de tabel blijkt dat naarmate het aantal geleverde bieten per ha groter wordt
de opbrengst toeneemt, en dat op nog geen 20 van het areaal suikerbieten 65.000
of meer bieten per ha voorkomen. De conclusie kan zijn, dat ondanks de grote
invloed die andere factoren kunnen hebben, een maximale opbrengst niet kan
worden bereikt zonder een voldoende groot aantal planten.
ONREGELMATIGE VERDELING VAN DE PLANTEN
Onregelmatige gewassen zijn gekenmerkt door plekken waar de planten dicht
op elkaar staan, plekken waar grote en kleine bieten tegen elkaar groeien en door
misplaatsen. In deze gewassen kan niet meer aan elke plant dezelfde waarde wor
den toegekend als in een gewas met een regelmatige verdeling. Daardoor komt hef
verband tussen „aantal planten" en „opbrengst" min of meer op losse schroeven
te staan. De invloed die een onregelmatige verdeling van de planten op de
opbrengst heeft is, als gevolg van de zeer vele vormen van onregelmatigheid die
in het veld kunnen voorkomen, zeer moeilijk te onderzoeken. Daarom zijn en
worden zogenaamde regelmatige onregelmatigheidsproeven opgezet, die kunnen
worden herhaald. Als voorbeeld wordt een in Duitsland genomen proef besproken,
die gedurende drie jaren op verschillende plaatsen heeft gelegen. Bij deze proeven
werd in velden met een regelmatige plantenverdeling bij enkele rijen een van te
voren vastgestelde, bepaalde onregelmatige verdeling van de planten aangebracht,
zodanig dat de onregelmatige rijen elkaar niet konden beïnvloeden. Met behulp
van dit min of meer theoretisch opgezette onderzoek wordt getracht bepaalde
gedragingen van gewassen met een onregelmatige verdeling van de planten te
verklaren. In de tabellen 2 en 3 zijn proefopzet en resultaten vermeld.
Tabel 2. Objecten in het onderzoek naar de invloed van een onregelmatige ver
deling van de planten op het gewas (naar gegevens van Schafmayer, 1964).
Object Afstand tussen de planten in cm Aantal planten per ha
1
30
67.000
2
10
50
67.000
3
15
15
15
75
67.000
4
15
15
15 ,-h
15 15 15 120
67.000
5
15
133.000
Tabel 3. Resultaten van het onderzoek naar de invloed van een onregelmatige
verdeling van de planten op het gewas (naar gegevens van Schafmayer, 1964).
Object
Totale opbrengst
Relatieve
Bieten met diameter
Oogstbare opbrengst
in t/ha
opbrengst
4,5 cm in t/ha
in t/ha
relatief
1
43,5
100
1,6
41,9
100
2
42,2
97
2,3
39,9
95
3
40,4
93
2,1
38,3
91
4
38,6
89
3,4
35,2
84
5
41,7
96
4.4
37,3
89
Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Dicht op elkaar staande planten (object 5) veroorzaken een opbrengstdepres
sie, omdat de afzonderlijke bieten niet de ruimte hebben optimaal uit te kunnen
groeien. Worden bietjes met een diameter 4,5 cm als niet oogstbaar be
schouwd dan treedt extra verlies op.
Van object 2 zijn de gegroeide en de oogstbare opbrengst weinig lager dan van
object 1. Wel staan de planten hier 10 cm van elkaar, maar naast elke plant
komt ook een ruimte voor van 50 cm.
Van object 3 en nog duidelijker van object 4 kan op opbrengstdepressie het
gevolg zijn van twee factoren. Aan de ene kant door kleine afstanden tussen
de planten en aan de andere kant doordat de open plekken niet benut worden.
Hier blijkt dat grotere gaten niet kunnen worden gecompenseerd door een
dichtere stand op andere plaatsen. De oogstbare opbrengst wordt vooral in
object 4 nadelig beïnvloed. Daar onder andere in de bietengewassen in de
praktijk tegenover een open plek in de ene rij, in een naastliggende rij wèl
planten kunnen staan, mag het boven besproken onderzoek niet zonder meer
als maatstaf worden beschouwd. De resultaten van dit „regelmatigheids"-
onderzoek mogen dan ook slechts worden gebruikt ter verklaring van het
gedrag van gewassen waarin de planten onregelmatig verdeeld over het veld
staan.
In het algemeen zullen volledig machinaal gedunde en op eindafstand gezaaide
bieten ongeveer het beeld van de in het onderzoek gebruikte objecten 3 en 4 kunnen
vertonen. Het is daarom uitermate belangrijk te zorgen voor een zo groot mogelijke
regelmaat in stand zonder veel kleine afstanden tussen de planten.
Bij een onregelmatige verdeling moet het aantal planten groter zijn dan bij een
regelmatige verdeling, misschien ongeveer 85.000 h 95.000 per ha. Nog grotere
aantallen bemoeilijken het rooiwerk en vergroten de verliezen.
Door een onregelmatige verdeling bestaat geen juist verband meer tussen het
aantal planten en de opbrengst. Daarom zal in internationale proeven plantplaatsen-
onderzoek worden gedaan. Door te stellen dat bieten die hart op hart minder dan
10 cm van elkaar staan, één plantplaats vormen, wordt ook de benutting van de
grond door het gewas in het onderzoek betrokken.
9