Stagnerende rentabiliteit in de groenten- en fruitsector II „Tn een situatie, waarin een groot deel van de tuinbouwers op dit moment in betrekkelijke onzekerheid over de toekomst verkeert als gevolg van de lagere uitkomsten in de afgelopen jaren, is het begrijpelijk, dat er getwijfeld wordt aan de mogelijkheden van een herstel, dat nieuwe ontplooiing mogelijk maakt". Aldus de directeur van de Tuinbouw, Ir. A. de Zeeuw, tijdens de opening van de Tuinbouwdagen 1967 in het R.A.I.-gebouw te Amsterdam op 17 mei j.L De voorzichtigen onder de tuinders zullen vooral plei ten voor een beleid dat zich op een zo efficiënt mog elijke produktie en op verbetering zonder revolu tionaire wijzigingen van de huidige produktie- en afzetstruktuur richt. De vermetelen zullen de lagere rentabiliteit juist willen toeschrijven aan verstarring van de produk tie- en afzetstruktuur. Zij willen nieuwe vormen scheppen die meer mogelijkheden voor de toekomst beloven te geven. De leidslieden in de tuinbouw zullen trachten zowel de opvattingen van de vermetelen als van de voorzichtigen te combineren, om op deze wijze de tuinbouw in een ontwikkeling te leiden, waarbij het gegroeide dat nog altijd volledig zin heeft, behouden en gekoppeld wordt aan nieuwe vormen, die bestaande, verouderde, zullen moeten kunnen vervangen. WIJZIGINGEN IN AFZET EN AFZETMETHODEN IR De Zeeuw schonk in zijn jaarrede o.a. aan dacht aan enige afzet aspecten, waarbij hij con cludeerde, dat de kracht van de Nederlandse tuin bouw meer in het verse dan in het verduurzaamde produkt is gelegen. Voorts is gebleken, dat de tot standkoming van de E.E.G. de positie van de Ne derlandse tuinbouw op deze markt weliswaar heeft versterkt, maar ook de eenzijdigheid heeft onder streept, met name voor wat betreft de grote afhan kelijkheid van de Duitse markt. Voor de toekomst zal de Nederlandse tuinbouw gebaat zijn bij een doorbraak naar andere landen en zij zal mede moeten waken tegen een groeiend E.E.G.-nationalisme en protectionisme. In dit ver band is de toetreding van Engeland en mogelijk andere E.F.T.A.-landen tot de E.E.G. van grote betekenis voor onze tuinbouw. AFZETSTRUKTUUR EN PROD UKTIE SFEE R De directeur van de tuinbouw constateerde, dat de opheffing van de veilplicht juist is geweest en hij roemde het initiatief van het Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen, waarbij gezamenlijk met de exporteurs in een te stichten vereniging an dere afzetmethoden (dus met uitschakeling van de veilingklok) voor enkele belangrijke tuinbouw- produkten zullen worden ontwikkeld. In schril contrast met dit vermetele initiatief staat de langzame wijze waarop zich het concentra tieproces in het veilingwezen voltrekt. Sprekende over de betekenis van de werking van het O en S-fonds voor de tuinbouwsector, beklem toonde ir. De Zeeuw, dat men in het algemeen zeer voorzichtig met ontwikkelingssubsidies moet zijn en dat de tuinbouw meer geholpen lijkt bij het verdwijnen van verouderde bedrijven dan met steun bij investeringen in bedrijven. LUCHTVERONTREINIGING Over het vraagstuk van de luchtverontreiniging merkte de directeur van de tuinbouw o.m. op dat men niet te snel in een angstpsychose verzeild moet raken. Het gevaar te onderkennen en er stelling tegen nemen is immers reeds het begin van de be strijding. Bovendien bevindt de tuinbouw zich hier bij in het goede gezelschap van het zeer grote be lang van de volksgezondheid en dus ook van het belang van de industrie zelf, die zijn werkers niet in een giftige of vuile atmosfeer kan laten werken en wonen. Het blijkt echter dikwijls moeilijk precies aan te wijzen welke activiteit de lucht nu precies veront reinigt of waardoor schade aan tuinbouwgewassen wordt toegebracht. Enerzijds kan steeds minder duidelijk aangegeven worden welke industxie of zelfs groepen van industrieën verantwoordelijk zijn voor een bepaald schadebeeld. Anderzijds gaan wellicht ook andere schuldigen zoals uitlaatgassen van auto's en vliegtuigen een rol spelen. Dit kan mogelijk mede in het geding zijn geweest bij de schade die door smog is ontstaan in het Westland in het najaar van 1965. Nader onderzoek heeft ge leerd, dat de schuldige (n) voor dit schadebeeld niet duidelijk is (zijn) aan te wijzen. Zowel industrie- gassen uit uitlaatpijpen van auto's en vliegtuigen zouden mogelijk in een bepaalde klimatologische situatie kunnen bijdragen tot het vormen van de uiteindelijk verantwoordelijke, schadelijke stof. Deze ontwikkeling leidt tot een situatie, waarbij het noodzakelijk wordt, dat bedrijfsleven en indus trie om de tafel gaan zitten en met elkaar spreken over de vorming van een vergoedingsfonds. Op deze wijze moeten we in staat zijn om het grote risico dat enkelen getroffen worden door veront reinigingen, te verdelen over veroorzakers en be langhebbenden gezamenlijk. Mede als gevolg van lucht- en waterverontreini ging gaan er regelmatig stemmen op om belang rijke glastuinbouwgebieden, die onder de rook van fabrieken enz. liggen en die bovendien niet meer over zuiver water dreigen te beschikken, naar el ders in het land te verplaatsen. Dat lijkt een ge dachte, die niet bij de werkelijkheid aangrijpt. Het verplaatsen van een geheel gebied met duizenden ha glas mèt zijn handelsfunctie is niet realistisch. Maar het biedt ook geen oplossing. Degenen, die deze gedachten uiten, zien er n.l. aan voorbij dat straks geheel Nederland zal liggen onder de rook van de industrie indien daartegen niets zou worden gedaan en dat het open water bijna nergens meer schoon zal zijn indien wij er niet in slagen deze verontreiniging van het water afdoende te be strijden. RUIMTELIJKE ORDENING Over het probleem van de ruimtelijke ordening zei Ir. De Zeeuw onder meer, dat de aanpassing van land- en tuinbouwbedrijven moeilijk kan worden gerealiseerd, als anderzijds aanspraken van ande ren zodanig belemmering dreigen te veroorzaken dat van deze uitspraak in de praktijk niet veel terecht komt. Zo is b.v. het streven naar handha ving van het huidige karakter van landschappen meermalen in strijd met de dynamiek van de ont wikkeling van land- en tuinbouw. Men moet zich realiseren dat het landschap niet kan worden ge conserveerd, zolang de land- en tuinbouw zelf voor een belangrijk gedeelte dat landschap bepalen. Alleen beperkte landschappelijk zeer waardevolle gebieden kunnen voor conservering in aanmerking komen, waarbij dan uiteraard de gemeenschap de lasten van de onrendabele bedrijfsvoering dient te dragen. Overigens zal het agrarische bedrijf zich normaal aan de eisen des tijds moeten kunnen aan passen. Dit betekent dat het stichten van glastuinbouw bedrijven en het ontwikkelen van nieuwe glasge- bieden alleen daar kan worden tegengegaan, waar werkelijk gewichtige andere belangen hiervoor pleiten. Inpassing van de glastuinbouw in het Nederland se cultuurlandschap moet zodanig geschieden, dat enerzijds deze glastuinbouw in zijn activiteiten niet wordt belemmerd, terwijl anderzijds het betreffen de landschap niet wordt bedorven. Dit blijkt zeer wel mogelijk te zijn. Het al te gemakkelijk hante ren van het bouwverbod voor kassen uit landschap pelijke overwegingen is niet verantwoord omdat onderling overleg tot een voor beide partijen gun stig resultaat kan leiden. ZIEKTE EN GEZONDHEID Ten aanzien van de bestrijding van nieuwe, ge vaarlijke plantenziekten, die in Nederland de kop hebben opgestoken, merkte de directeur van de tuinbouw o.a. op, dat het juist lijkt dat het bedrijfs leven zich over de vraag beraadt, of het gewenst is, een vergoedingsfonds te vormen, dat de kosten van de bestrijding van plagen als sharkavirus in pruim, chrysantenroest en perevuur kan dragen. Ook het vraagstuk van achtergebleven sporen van bestrijdingsmiddelen op de tuinbouwprodukten wordt steeds actueler. De controle van de keurings diensten van waren is verscherpt, mede naar aan leiding van de vorig jaar in West-Duitsland opge treden dieldrin-affaire. Bovendien zal per 1 januari a.s. een Westduitse wet in werking treden, waarbij de toegelaten percentages van achtergebleven be strijdingsmiddelen soms drastisch zijn verlaagd. Het is duidelijk dat met dit onderwerp naast het aspect van de volksgezondheid, de exportpositie van onze tuinbouwprodukten ten nauwste is verwe ven. In hecht overleg met de Hoofdinspecteur voor de Volksgezondheid en het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen wordt enerzijds de tuinbouwer via voorlichting op de grote gevaren gewezen, die dreigen als nonchalant met bestrijdingsmiddelen wordt omgesprongen. Anderzijds zal een door het Centraal Bureau aangemoedigd onderzoek worden verricht door het Centraal Instituut Voedingsmid- delenonderzoek met het doel om meer inzicht in het verband té verkrijgen tussen bestrijdingsme- thode en achter gebleven sporen op het produkt. PINGEN VAN DE WEEK 1 Het mooie weer, waarvan op het moment dat we dit schrijven nu reeds bijna 'n week te genieten valt. heeft veel goed gedaan in de tuinbouw. We zagen de natuur als het ware bij de dag veranderen. Voor al in de kleinfruitsektor waren de veranderingen bij de gewassen opmerkelijk groot. De aardbeien staan nu in volle bloei. We hebben de indruk dat de scha de door de nachtvorst bij de vollegrondsaardbeien zal meevallen. Zelfs op percelen waar aanvankelijk veel zwarte bloemen te zien waren, komen nu toch ook nog al wat goede bloemen te voorschijn. Ge middeld valt de stand van de aardbeien op het ogenblik mee. Jammer is het dat het areaal de laat ste jaren zo sterk ingekrompen is. Slechts spora disch zien we thans nog grote percelen aardbeien. De telers van dit produkt willen we nog eens met nadruk wijzen op de noodzaak om de grauwe schim mel (botrytis-zwam) goed te bestrijden. Dat kan door een voortdurende en nauwgezette bespuiting met de hiervoor geëigende middelen. De botrytis- zwam kan in natte jaren heel veel schade veroor zaken en bij een zorgvuldige bestrijding kan dat worden voorkomen. Verschillende telers van aardbeien in de volle- grond zijn de laatste jaren overgeschakeld op de teelt van kasaardbeien. Op het ogenblik is de pluk in de kassen waarin werd gestookt vrijwel afgelo pen en is de oogst in de z.g. „koude kassen" in volle gang. Tot nu toe is het voor deze groep van ondernemers in de tuinbouw een goed seizoen. Zij hebben een redelijke beloning ontvangen voor hun teelt en dat zal ongetwijfeld een stimulans zijn om in deze richting voort te gaan, mogelijk ook voor degene die er nog wat moeilijk mee stond tot nu toe. Voor de ondernemers met een klein bedrijf in de fruitsektor blijkt dit jaar opnieuw dat deze kas teelt mogelijkheden biedt. Wat de overige kleinfruit voilegrondprodukten betreft, kunnen we gelukkig zeggen dat de stand van de frambozen verbeterd is. Aanvankelijk was deze bijzonder slecht. Nu zijn er nog heel wat slech te percelen, maar over het algemeen genomen mag men er toch wat meer vertrouwen in hebben. De be spuitingen met mangaansulfaat tegen mangaange- brek hebben dikwijls een duidelijk gunstige invloed gehad. De frambozenteelt is vrijwel de enige teelt in de kleinfruitsektor in Zeeland waarvan het areaal de laatste jaren vrijwel gelijk blijft. Het vorig jaar waren de teeltresultaten gunstig en hropelijk zal het dit jaar ook weer 20 zijn dat het voor de telers een stimulans is om met dit produkt voort te gaan. De Zeeuwse frambozen hebben een speciale markt, dat wil zeggen zij worden bestemd voor verse consumptie en veredelde verwerking, waar toe ze geschikt zijn door de zeer goede kwaliteit en de speciale zorgen die de telers aan hun produkt besteden. Er is alles voor te zeggen om hieraan vast te blijven houden. Wat de bessen betreft moeten we opmerken dat de teelt van kruisbessen vrijwel van geen .betekenis meer is. Dit produkt heeft dikwijls ook nog veel nachtvorstschade opgelopen. De rode bessen ston den er aanvankelijk bijzonder slecht voor. Later is wel enig herstel ingetreden maar gemiddeld zal vooral de Jonkheer van Tets dit jaar toch geen grote oogst geven. Andere rassen en met name Rondom staan er beter voor. Het areaal zwarte bessen is de laatste jaren ook sterk ingekrompen. De overge bleven percelen vertonen in verschillende gevallen een matige tot slechte stand. Tot zover de kleinfruitsektor. Over het hardfruit durven we nog steeds geen verstandig woord te zeggen. Hoe meer bedrijven we bezoeken, hoe meer we onder de indruk komen van de wisselvallige stand van de vruchtzetting, voornamelijk dan bij de peren. Van de appels kan helemaal nog niets wor den gezegd omdat de bloei hiervan nog aan de gang is. Wel kunnen we vaststellen dat het prachtig bloeijaarweer is voor de appels. Wat de peren be treft zit het er beslist niet in dat we een grote oogst krijgen, integendeel, op veel bedrijven is het matig gesteld met de meeste rassen. Dat geldt ook voor de pruimen. We hebben nog geen bedrijven gezien waar sprake is van een goede pruimenoogst, al valt dikwijls de Czar niet tegen. Maar vooralsnog blijft het even afwachten wat het wordt. Voor de teler is dat dikwijls niet gemakkelijk. Hij zit in deze weken veel in de boomgaard en bekijkt de gezette vrucht jes, soms zelfs wel enkele keren op een dag. Een alleszins verklaarbare daad, al weet ook iedereen dat men er niets mee opschiet, hoe vaak men ook kijkt

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1967 | | pagina 11