CH LI
SALPETER
Een
éénmalige gift
geeft direkte
verbetering aan
NATRIUM-ARM
GRASLAND
De ontwikkeling van het gewas is bepalend of er dan al een bestrijding
moet worden uitgevoerd. De ervaringen van vorige jaren hebben geleerd
dat er over het algemeen te laat gespoten wordt. Bij een vroege vlucht zal
minstens 6 dagen vóór het begin van de bloei een bespuiting met DDT die
nen plaats te hebben.
Vlas. Waar nodig is een bespuiting mogelijk tegen zaadonkruiden bij een
gewaslengte van 48 cm. Welk middel zal worden gebruikt is afhankelijk
van de soort onkruiden die er voorkomen. Voor een goed resultaat zijn
vooral de weersomstandigheden belangrijk. Hoge relatieve luchtvochtigheid,
droog gewas en niet te lage temperatuur. Elk gunstig moment dient benut
te worden. Rode klaver als ondervrucht is iets beter bestand tegen de be
spuitingen dan witte klaver en luzerne. Hopperups is bijzonder gevoelig,
zowel voor MCPA als voor Na DNOC. Geregelde kontróle op het voorkomen
van thrips is noodzakelijk.
Stambonen. De temperatuur was in april niet erg aantrekkelijk voor het
«aaien van bonen. De eerste helft van mei is de meest geschikte zaaitijd.
Laat zaaien onder gunstige is beter dan vroeg zaaien onder ongunstige om
standigheden. Een goede opkomst kan bevorderd worden door zaaizaadont
smetting tce te passen met een thiram aldrin -Of thiram heptachloor
bevattend middel, waardoor de kiemplanten beschermd zijn tegen aantasting
door bodemschimmels en het optreden van de bonevlieg.
Plaatselijk is er, evenals bij de uievlieg, echter sprake van resistentie van
de bonevlieg tegen de gechloreerde koolwaterstoffen, in dit geval aldrin en
heptachloor. In het groene PD-bericht no. 1678 wordt hier het volgende over
opgemerkt:
Als men zo hier en daar eens rondkijkt dan blijkt het onderhoud van het grasland
op verschillende bedrijven beslist onvoldoende is.
bestrijding van de aardappelziekte. Tijdig beginnen met spuiten is belangrflk.
Vorig jaar gaven de maneb-tinmiddelen de beste resultaten. Ruim vooral
ook de afvalhopen van de aardappelen van vorig jaar grondig op. Zij zijn
de smetstofbronnen van de aardappelziekte.
Suikerbieten. In de bieten die vroeg gezaaid zijn geeft de chemische on-
kruidbestrijding weer een goed resultaat te zien. Voor de later gezaaide
moet het resultaat nog worden afgewacht. Verschillende insekten kunnen
het jonge gewas beschadigen. Geregelde kontróle hierop is noodzakelijk.
Beschadigingen door emelten, bietekevertje en vroege akkerthrips zijn soms
al in ernstige mate aangebracht voordat dit gekonstateerd wordt. Een tijdige
bestrijding is dan ook van het allergrootste belang.
De bladluissituatie schijnt niet erg gunstig te zijn, althans niet voor de
bieteteler. Indien de situatie dit nodig maakt zullen regionaal waarschuwin
gen worden gegeven. Elke teler dient echter zelf ook zijn gewas te kon-
troleren op het voorkomen van groene perzikbladluizen of zwarte bonelui
zen. Waar ernstige mangaangebreksverschijnselen optreden is een bespuiting
met mangaansulfaat nodig.
Het aantal boeren dat er van overtuigd is het herhaaldelijk bewerken van aardappel
bedden schadelijk is neemt jaarlijks toe.
Uien. Wanneer kort voor opkomst van de uien al in beduidende mate zaad
onkruiden aanwezig zijn, kan gespoten worden met een kontraktmiddel. Na
opkomst is het mogelijk vanaf een gewaslengte van 46 cm te spuiten met
chloor-IPC. Het is echter noodzakelijk om, als men chloor-IPC denkt te
gaan gebruiken, vóór opkomst te spuiten met een kort werkend kontaktmid-
del, zoals b.v. TriPE, Reglone of Gromoxone. Toepassing, ook wel kleine hoe
veelheden chloor-IPC vóór opkomst, geeft te veel kans op schade. In de
buurt van vlas kan na opkomst eventueel nog gespoten worden met kalium-
cyanaat. Dit middel stelt zeer hoge eisen; alleen op zeer klein onkruid en
bij gebruik van zeer veel water is men van effekt verzekerd.
De uieboorsnuitkever en soms ook thripsen kunnen het jonge uiegewa*
beschadigen. Een tijdige bestrijding kan de meeste schade voorkomen.
VEEHOUDERIJ
..Waar resistentie van de vlieg tegen deze gechloreerde koolwaterstoffen
is opgetreden, dient het zaad (uiteraard na een ontsmetting met thiram) te
worden behandeld met een middel op basis van een organische fosforver-
binding. Enkele goede resultaten toonden o.a. diazinon (Basudine spuitpoeder
20 en dichlofenthion (spuitpoeder 20 beide in een dosering van 7
gram per kg zaad".
Wat genoemde toepassing betreft moet echter worden opgemerkt dat deze
spuitpoeders alleen voldoende op het zaad hechten als hierop eerst een kleef
stof is aangebracht. In een aantal gevallen werd hiervoor gebruik gemaakt
van 25 ml per kg zaad van een 2 oplossing van carboxymethylcellulose
(CMC). Het onderzoek over deze toepassing is echter nog niet afgesloten.
Chemische onkruidbestrijding is mogelijk met bodemherbiciden, kleurstof
fen vlak voor opkomst, of 10 dagen na opkomst.
Bij toepassing van bodemherbiciden is niet te: oppervlakkig doch wel op
gelijkmatige diepte zaaien gewenst. Op lichte en humusarme gronden de
laagst aangegeven dosering gebruiken. Op zeer lichte, humusarme zandgron
den geen bodemherbiciden toepassen.
Aardappelen. Een tamelijk grote oppervlakte aardappelen is vrij laat ge
poot. Dit is echter niet verontrustend. Voorgaande jaren hebben geleerd dat
'ook laat gepote aardappelen nog een zéér'goede opbrengst kunnen geven.
Door de toename van het aantal aangedreven eggen zouden we mogen
verwachten dat de kwaliteit van de bedden over het algemeen beter zal zijn
dan vorige jaren.
De laatste jaren wordt onderzoek gedaan naar de voorjaarsbewerking en
opbouw van de aardappelruggen. De voorlopige konklusie is dat het nog niet
bewezen is dat onder alle omstandigheden snel opbouwen van de ruggen de
béste methode is. Voor chemische onkruidbestrijding in aardappelen bestaan
Óók mogelijkheden door middel van bódemherbicideri en DNOC voor op
komst. Toepassing van bodemherbiciden gaf in 1966 plaatselijk aanleiding
tot een opbrengstderving van 510 kleurstoffen gaven hierbij geen
schade. Veel onkruid tijdens de opkomst blijkt echter ook opbrengstderving
te geven. Tegen eind mei kan het nodig zijn aandacht te bestedén aan de
Gestreefd dient te worden naar het beschikbaar hebben van jong mals
gras. De zogenaamde groeitrappen bij het beweidingssysteem zijn hiervoor
nodig. Beweiding en voederwinning (kuilen) dienen aangepast te worden
aan de beschikbare grasvoorraad. Hierbij kan verwezen worden naar een
publikatie over het graslandgebruik in het voorjaar.
Voor het inkuilen middels de voordroogmethode komt steeds meer belang
stelling naast de maaikneusmethode. De voordelen van voordroogkuil zijn:
smakelijk voer, betere opname en hoger droge stofgehalte. Er kan vroeger
gemaaid worden en de machines voor de hooibouw kunnen worden gebruikt.
Nadelen: meer arbeid in drukke tijd en kans op broei in de kuil bij het
voeren.
Bij een flinke hoeveelheid blijkt de voordroogkuil als rijkuil aantrekkelijk.
De melkkoeien zullen, vooral op daarvoor gevoelige percelen, geregeld moe
ten worden gekontroleerd op kopziekteverschijnselen.
De bestrijding van boter- en paardebloemen dient op percelen waar ze
veelvuldig voorkomen tijdig aangepakt te worden.
Op die bedrijven waar wisselbouw mogelijk is dienen de perspektieven
hiervoor te worden bekeken door bijvoorbeeld bedrijven te bezoeken waar
dit wel wordt toegepast. Verhoging van j|et arbeidsinkomen op de gemengde
bedrijven is o.a. mogelijk door toepassing van wisselbouw.
u