KNLC
Overleg en samenspel nodig bij
Onderwijs ten plattelande
Woningvoorlichting - Voorlichtingswoningen
6
M AU RITSPLEIN 23
De Mammoetwet treedt op 1 augustus 1968 in werking. Wie zijn oor te luiste
ren legt hoort overal als een zoemtoon achter de Mammoetweg: „scholengemeen
schap". Op zichzelf zijn wij het met de opvatting dat er scholengemeenschappen
zullen kunnen en moeten komen geheel eens. Maar wij kunnen ons ook voor
stellen dat men zich nog een onvoldoende voorstelling heeft kunnen maken van
wat een scholengemeenschap inhoudt, wat het betekent voor de zelfstandige
school, voor de leerling, de leerkrachten en het schoolbestuur. Daarom achten
wij ruime voorlichting hierover van groot belang.
KLEINE SCHOLEN
Een scholengemeenschap heeft niet
de bedoeling om de problematiek van
de kleine scholen op te lossen. Dit moet
wel worden vooropgesteld. Veeleer
gaat het er bij een scholengemeen
schap om gezonde, levensvatbare scho
len ter wille van de keuzemogelijkheid
die de leerling in het geheel van de
Mammoetwet krijgt, samen te brengen
onder één leiding. Uiteraard geeft zo'n
scholengemeenschap het voordeel van
het beter benutten van de mogelijk
heden van gebouwen, leerkrachten en
outillage. Wij zijn van mening dat een
school niet altijd groot behoeft te zijn
om in een scholengemeenschap mee te
kunnen doen. Wel is het van belang
dat de school in zijn eigen schooltype
een gemiddelde school weerspiegelt.
Geen vlucht in de scholengemeenschap
dus, maar wel een gepast samengaan
van gezonde scholen.
GEZONDE SCHOLEN
Dat er behoefte is, vooral op het
platteland aan de opbouw van gezonde
scholen lijkt ons buiten kijf. Te kleine
scholen komen op den duur het peil
van het onderwijs niet ten goede. Men
mag deze stelling toepassen op alle
vormen van onderwijs, rekening hou
dend met de aard van dit onderwijs
en de behoeften van de leerlingen.
Het komt ons voor, dat de land
bouworganisaties in dezen zich de
plattelandsbelangen die zij hier dienen
duidelijk zullen moeten realiseren. Het
bevorderen van een gezond onderwijs
er wordt door het bedrijfsleven
voor ons gevoel te pas en te onpas op
aangedrongen is een van de taken
van de landbouworganisaties. Daarbij
dient met het nodige realisme te werk
te worden gegaan.
LANDBOUWONDERWIJS
In dit verband mogen wij wijzen
op de interessante cijfers die wij onder
ogen kregen betreffende het lager
land- en tuinbouwonderwijs in Neder
land. Met moeite en goed overleg heeft
in de laatste jaren een verdergaande
concentratie van lagere land- en tuin
bouwscholen plaats gevonden, om
daarmee een zekere terugloop in de
leerlingenbezetting op te vangen. Telde
ons land in 1962/1963 nog ruim 20.000
leerlingen aan lagere land- en/of tuin
bouwscholen, in 1966/1967 is dit aantal
met 5000 of 25% verminderd. De ge
middelde bezetting van deze scholen
liep in die jaren totaal bezien terug
van 74 tot 65 leerlingen per school.
Deze teruggang manifesteerde zich
vooral bij de landbouwscholen (van 63
tot 52 leerlingen per school) maar ook
bij de tuinbouwscholen is langzamer
hand deze teruggang waarneembaar
(van 96 tot 85 leerlingen per school) al
blijft hier het absolute cijfer nog ver
boven het landelijk gemiddelde.
De teruggang is relatief het minst
zichtbaar b\j de gecombineerde land
en tuinbouwscholen, die men in deze
verhoudingen gezien wellicht een
„scholengemeenschap" zou mogen noe
men. Dit is zeker opmerkelijk als w(j
zien hoe het aantal van deze scholen
in ons land in die laatste 5 jaren is
toegenomen van 40 tot 48, dus met
liefst 20*/».
De afname van het totaal aantal
lagere land- en/of tuinbouwscholen
was daarentegen: van 171 op 127 of
ongeveer 25%. Ook de totaalcijfers
van de aantallen leerlingen bevestigen
dit beeld, dat duidelijk maakt dat de
gecombineerde land- en tuinbouw
school de leerling blijkbaar de grootste
aantrekkingskracht biedt.
LANDBOUWHUISHOUD-
ON DER WIJS
Het huishoudonderwijs ten platte
lande heeft hier en daar ook te kam
pen met de problematiek van de kleine
scholen.
Ook daar wordt, tenminste hier en
daar, reeds over concentratie van
scholen gesproken. De ongeveer 90
landbouwhuishoudscholen in de alge
mene sector worden voor een belang
rijk deel bestuurd door de landbouw
organisaties. In dezelfde sector zijn er
ongeveer 80 lagere land- en/of tuin
bouwscholen, die eveneens voor een
belangrijk deel worden bestuurd door
dezelfde organisaties. In hoeverre lo
pen nu de belangen van deze school
typen parallel en in hoeverre is er
derhalve aan een scholengemeenschap
tussen deze beide schooltypen te
denken.
JONGENS EN MEISJES
Uiteraard is er het verschil tussen
het onderwijs voor jongens en voor
meisjes. Er is het verschil tussen de
3-jarige cursus bij het lager huishoud
onderwijs en de 4-jarige cursus bij het
land- en tuinbouwonderwijs. Beslist
belangrijke runten dus! Vooral zolang
wij vasthouden aan de gedachte, dat
het meisje niet op het boerenbedrijf
en de jongen niet in het huishouden
thuishoort. Maar er is ook een andere
opvatting mogelijk.
Wij kunnen ook eens nagaan welke
algemeen vormende vakken op deze
scholen worden gegeven en welke
leerkrachten wij daarvoor nodig heb
ben. Als wij daarvan uitgaan komen
de zaken anders te liggen. Dan blijkt
opeens, dat in het eerste leerjaar voor
de jongens en de meisjes hetzelfde les
rooster kan gelden, dat wij de leer
lingen dus in gemengde klassen in het
eerste jaar (en voor een deel in het
tweede, en mogelijk ook nog in het
derde cursusjaar) onderwijs kunnen
laten volgen in Nederlands, een
vreemde taal, geschiedenis, aardrijks
kunde, wiskunde, biologie, muziek en
studielessen. Het is zelfs niet onmoge
lijk, dat er weer vakken zullen blij
ken te zijn waarin samengewerkt kan
worden tussen de beide schooltypen.
Hetzelfde geldt voor het gebruik ma
ken van verschillende leslokalen en
andere schoolruimten.
BESTUURLIJK UITGANGSPUNT
Wij kozen hier het bestuurlijk uit
gangspunt voor het samenvoegen van
twee scholen. Als wij daarvan zouden
afzien is het zeker aantrekkelijk om
tot een scholengemeenschap te komen
voor het gehele lager beroepsonder
wijs voor meisjes en jongens. Dat zou
b.v. willen zeggen, dat niet alleen een
landbouwschool en een huishoudschool
zouden samenwerken, maar dat daar
bij ook betrokken zouden worden b.v.
een lagere technische school (waarvan
er in ons land ook meer dan honderd
in de algemene sector te vinden zijn)
en het m.a.v.o., dat naast het lager
beroepsonderwijs de mogelijkheid
biedt aan de leerling om algemeen
voortgezet onderwijs te volgen in
plaats van beroepsonderwijs.
LANDELIJKE
ONDERWIJSCONFERENTIE
OP DINSDAG 6 JUNI 1967
TE AMERSFOORT
Binnen de kringen van het
landbouwonderwijs van het
K.N.L.C. is de behoefte gevoeld
om opnieuw een landelijke on
derwij sconferentie te beleggen
waarbij besturendocenten en
inspecteurs van het landbouw
onderwijs met elkaar van ge
dachten kunnen wisselen.
Terwijl vorig jaar gespro
ken werd over de toekomst
van het landbouwonderwijs is
voor dit jaar als thema gedacht
aan de scholengemeenschap
en de onderwijsvernieuwing.
Tegen de achtergrond van de
invoering van de Mammoetwet
die over ruim een jaar in wer
king zal treden is het niet zo'n
wonder dat hieraan nu aan
dacht zal worden besteed.
Uiteraard zult U over deze
conferentie op deze plaats in
de komende tijd nadere bijzon
derheden vernemen. Het is van
belang, dat men zich als be
langstellende voor deze confe
rentie meldt bij het secreta
riaat van de Z.L.M.
IDEALE COMBINATIE
Gezien vanuit het lager beroeps
onderwijs lijkt ons deze combinatie
met het m.a.v.o. ideaal. Hoe hierover
gedacht wordt in andere kringen zul
len wij spoedig vernemen, als het rap
port ter voorbereiding van de alge
mene maatregel van bestuur over de
scholengemeenschap zal verschijnen.
Aan dit rapport bestaat grote behoefte.
Terugkomende op de mogelijkheid
om contacten te leggen met het tech
nisch onderwijs b.v. willen wij er hier
op wijzen dat het gehele beroeps
onderwijs voor het overgrote deel niet
openbaar doch bijzonder is georgani
seerd. De algemene organisaties nemen
in dit bijzonder onderwijs een belang
rijke plaats in, met ongeveer de helft
van het totaal aantal scholen voor be
roepsonderwijs. Het l(jkt ons, gezien
de positie die het onderwijs inneemt
bij de ontwikkeling van een gebied
van het grootste nut dat men hier tot
overleg of tenminste tot een kennis
making komt.
Onbekend maakt onbemind, en men
weet niet wat men wellicht uit een
gebrek aan contact met anderen in
dezen al kan hebben verloren.
Het K.N.L.C. is gaarne voor U be
reid om na te gaan of er in zeker ge
bied mogelijkheden liggen met betrek
king tot contact met andere school
typen.
J.R.W.
Nu de huishoudelijke voorlichting in streekverbeteringsgebieden wordt ge
organiseerd en zelfs gedeeltelijk een andere, meer economische inhoud gaat
krijgen, is het belangrijk na te gaan wélke onderwerpen toch gehandhaafd
moeten worden. Allerwegen, zowel bij het Ministerie van Landbouw, als bij de
verschillende plattelandsvrouwen- en landbouworganisaties werd woningvoor
lichting steeds hoog genoteerd.
Immers goede adviezen moeten komen bij verbouwen van oude woningen
die nog bizonder veel voorkomen, in deze tijd van arbeidsrationalisatie èn hogere
eisen aan het wonen zelf, eisen die verband houden met bv. plaatsing van
apparatuur, hygiënische voorzieningen, studerende kinderen, moderne verwar
ming, enz. In streekverbeteringsgebieden en ruilverkavelingen werd steeds door
meer intensieve voorlichting veel belangstelling gewekt; voorlichtingsobjecten
werden financieel gesteund; in vrijwel alle provincies zijn ook hele voorlich
tingswoningen voor het publiek te bezichtigen.
Het zou goed zijn te weten hoé vaak voorbeelden worden gevolgd, hoe vaak
ook bv. een onderdeel van een goede keuken wordt nagemaakt, helaas is dat
niet meer na te gaan. Wel zijn we er zeker van dat in de laatste 10 jaren veel
is veranderd en verbeterd ook buiten de bekende gevallen waar metterdaad
advies werd gegeven.
ECONOMISCH EN TECHNISCH
Wij trachten dit voorlichtingswerk
zo goed mogelijk te doen, immers ver
bouwingen en nieuwbouw zijn zaken
die veel, heel veel kosten. Bij de opzet
al dient terdege rekening gehouden te
worden met de mogelijke inkomsten
uit het bedrijf. Hiervoor komt dus de
economische bijscholing van de voor
lichtsters bizonder goed van pas.
Maar ook hun technische kennis
wordt regelmatig op peil gehouden,
voornamelijk door medewerking van
het Instituut voor Huishoudkundig
Onderzoek te Wageningen. Bovendien
zijn hier adviseurs werkzaam die,
vooral bij voorlichtingsobjecten, met
raad en daad bijspringen.
Betekent een en ander nu, dat een
„bouwer" op het platteland het wel
zonder architect of aannemers kan op
knappen? Zeer zeker niet.
Deze zal plaatselijk zeker aanwezig
moeten zijn. Hun technische en prak
tische kennis zijn niet te ontberen.
Maar juist op het terrein van de huis
houding heeft de afdeling Wonen van
het Wageningse Instituut zeer veel er
varing, zowel bij het verbouwen als
bij nieuwbouw, en regelmatig onder
zoek vindt hier plaats.
HUISVROUW ALS
VOORLICHTSTER
Een belangrijke voorlichtster is ook
steeds de huisvrouw, die in de nieuwe
woningen aan bezoekers tóónt, samen
met de consulente of alleen, wèt dan
wel de beste kant van haar nieuwe
terrein is.
Zowel voorlichtingsobjecten, b.v.
keuken, spoelplaats, douchecel e.d., als
de hele voorlichtingswoning blijven
twee jaren geopend voor bezoek,
meestal 2 x per week. Belangstellen
den zien dus geen tentoonstellingshuis,
maar een woning, waarin werkelijk
geleefd wordt.
Dit is m.i. een kenmerkend verschil
met een model; eigen meubels, eigen
smaak blijven behouden, hoewel ook
bij de inrichting graag adviezen wor
den gegeven. Een voorlichtingswoning
waar en hoelang ze geopend zijn
kan elke afd. Voorlichting van een or
ganisatie U vertellen èn ze staan in de
Landbouwgids komt na landelijk
overleg tot stand, om de spreiding zo
doelmatig mogelijk te houden.
GEZAMENLIJKE OPZET
Bij dit overleg zijn zowel de 3
C.L.O. als de plattelandsvrouwenorga
nisaties, het Min. v. Landbouw als de
St. Huish. Voorlichting ten Plattelande
betrokken. De woning kan zowel een
boeren- of tuinderswoonhuis zijn als
een landarbeiderswoning zijn. Niet
iederéén op het platteland komt er dus
voor in aanmerking, de agrarische
sfeer is, waar de subsidie komt van
het Min. v. Landbouw, wel een eis.
Schetsplannen voor de woning
moeten worden goedgekeurd door het
I.H.O. te Wageningen en de landelijke
werkgroep neemt van te voren ook
met de bewoners contact op en orga
niseert met de voorlichtster een feeste
lijke opening en na twee jaar de
sluiting.
Zijn nu deze voorlichtingswoningen
in alle opzichten ideale huizen? Zijn
zij altijd „het eind van alles", ont
breekt er niets meer aan?
Wij willen dit niet graag zo stellen,
ook hier wordt gezocht naar een com
promis tussen ideaal en concrete mo
gelijkheden tussen economische pols
stok en torenhoge woonwensen. Maar
een bezoek zijn ze altijd waard, de
woningen èn de objecten.
G. A. de L.
(Zie verder pag. 15)