Met een
ezel
door
Sicilië (lil)
Met ezel Jecco vorm ik een dankbare prooi voor
de roofzuchtige nieuwsgierigheid van de Sicilianen.
Een betere relatie om in kontakt te komen met de
bevolking kan ik mij niet wensen, ledereen wil het
wie en wat en waarom weten. Boeren laten hun
dissel en spoorwegarbeiders hun schoppen rusten.
Politiemensen zetten hun motor en vrachtwagen
chauffeurs hun zware combinatie aan de kant van
de weg. En buschauffeurs rijden minuten lang lang
zaam met ons op om hun vragen op ons af te vuren
hun dienstregeling de dienstregeling latend. Als
wij het van hen lieten afhangen, zouden wij nog
geen kilometer per uur vorderen. En wij moeten
het ezeltempo van 4 km per uur wel zien vol te hou
den, willen wij niet al te veel op ons schema achter
raken.
In de dorpen, daar nemen wij wat meer tijd om de vragenstellers te bevredigen.
Want van hen willen wij het een en ander horen en zien. In ieder dorp is het ont
vangst gelijk: nog voor wij Jecco aan een boom op de piazza hebben vastgebonden,
zijn wij omringd door vele tientallen mannen. Wij zijn een uitgelezen voorwerp om
hun dagelijks piazzaleven wat af te wisselen.
In de vroege ochtenduren verschijnen deze mensen bij honderden op het dorps
plein. Dan wordt hier de arbeidsmarkt gehouden. Wie werkkrachten zoekt, kan
hier zijn keus komen maken. Er zijn kandidaten te over. De een wil voor nog min
der werken dan de ander. Voor een tientje wil een Siciliaanse dorpeling in het
binnenland met graagte een hele dag zwoegen. Hogere eisen heeft hij niet te stel
len. Want dan gaan de ogen van de werkverschaffer naar een ander. En dat be
tekent weer een dag doelloos op de piazza flaneren. Een Siciliaanse dorpeling kan
zo gemiddeld per jaar 100 tot 120 dagen werken. Dat betekent een jaarinkomen
van duizend tot twaalfhonderd gulden. Het gezin kan daar brood van eten, en
pasta en een paar sinaasappels. Een arbeider met een vaste werkkring kan een
maal per week vlees eten. Maar het merendeel moet het met pasta en panne stel
len. De eenzijdigheid van dit jaarmenu staat vooral de kinderen op het gezicht
getekend.
Ik heb met opzet niet geïnformeerd naar de officiële werkloosheidscijfers. Want
zo ik ergens officiële cijfers wantrouw, dan is het hier. „Op Sicilië", zo verzekerde
mij een overheidsdienaar in Palermo, „zijn achthonderduizend analfabeten. Acht
honderdduizend op vijf miljoen dat is toch niet zo heel schrikbarend". Maar je
hoeft niet lang door Sicilië te reizen om te ontdekken dat dit cijfer niet klopt. Het
aantal mensen dat niet kan lezen en schrijven ligt beduidend hoger. Want wie
moeizaam zijn naam kan schrijven (zeg maar gerust: zijn naam kan tekenen) hoort
officieel niet meer tot de analfabeten. En met wat moeite kunnen de statistieken
makers heel veel mensen hun handtekening laten schrijven.
Veel vorderingen in de strijd tegen het analfabetisme worden niet gemaakt. Het
televisieprogramma Telescuola schijnt wel nuttig werk te doen. Maar de meeste
kinderen gaan per dag slechts 2l/2 uur naar school. De kwaliteit van het onderwijs
is maar zó-zó. Er zijn leerkrachten die hun eigen taal niet foutloos kunnen schrij
ven. En wie van de kinderen wil verzuimen dat hij het doet! Dat schept ruimte
in de overvolle schoollokalen. Er wordt hier in ploegenstelsel les gegeven. Drie
maal per dag verschijnt een groep kinderen voor ruim twee uur op school. In de
vierde klas lezen zij nog altijd met de vingers bij de letters, moeizaam spellend.
Als zij over een jaar of twee geen les meer krijgen, zullen zij hun zo langzaam ver
kregen elementaire kennis snel vergeten.
(Zie verder volgende pagina)
In elk dorp is de intocht
gelijk de jeugd zwermt
om ons heen. Later, op de
piazza, wordt zij verdron
gen door de vele werkloze
mannen. Wij zijn een fijne
afwisseling voor hun dage
lijks piazzaleven.
Dagelijks beeld in elk Sici-
liaans dorp groepjes fla
nerende mannen brengen
met praten hun tijd zoek,
„La dolce farniente" zou
men zeggen. Maar een on
barmhartige werkloosheid
dwingt hen tot deze pas
sieve tijdspassering.