Bestrijding made van de uievlieg Stikstof op grasland in het voorjaar 12 IEDER jaar wordt weer op verschillende percelen een aantasting door de made van de uievlieg waargenomen. Deze parasiet tast in l^t voorjaar de jonge uieplantjes aan, waarna deze vrij snel afster ven. Het spreekt vanzelf, dat vooral bij een aantas ting van enige omvang een niet geringe oogstdepres- sie kan ontstaan. Bij een aantasting later in het seizoen worden er gaatjes in de zich ontwikkelende uiebollen gevreten. In dit groeistadium sterven de uieplanten meestal niet af; de aangetaste uien zijn echter ongeschikt voor export. De omvang van de door de made aangerichte schade aan het uiegewas is in belangrijke mate afhankelijk van de hoeveelheid door de uievlieg afgezette eitjes. Daar de uievlieg zich over vrij grote afstanden kan verplaatsen, is het zeer moeilijk vooraf vast te stellen of en in welke mate aantasting kan worden verwacht. Wanneer eenmaal een aantasting op het veld wordt waargenomen, is het vrijwel onmogelijk nog een af doende bestrijding uit te voeren. De maden bevinden zich dan vaak te diep in de grond en zijn daardoor niet met insekticiden te doden. Hierdoor dient de bestrijding een preventief karak ter te dragen. Van de voorheen gebruikte gechloreerde kool waterstoffen aldrin, dieldrin en heptachloor kan door de thans algemene resistentie van de made tegen deze middelen geen enkel bestrijdingseffekt meer wor den verwacht. Recente onderzoekingen hebben aangetoond, dat met een aantal middelen uit de groep van de organi sche fosforverbindingen goede resultaten te bereiken zijn. Bij de toepassing van deze middelen wordt onder scheid gemaakt tussen spuitmiddelen (voor volvelds- toepassing), granulaten (voor rijenbehandeling) en zaadbehandelingsmiddelen. VOLVELDSTOEPASSItfG MET SPUITMIDDELEN OVERWEGEND wordt de bestrijding nog ter hand genomen met spuitmiddelen, die volvelds voor 't zaaien worden toegepast. Bij het volgen van deze methode kan een keuze worden gemaakt uit een aan tal voor dit doel goedgekeurde middelen. Uit deze groep verdienen de hierna te noemen mid delen met de daarbij aangegeven dosering de meeste aanbeveling. AAvlitox 20 30 kg AAvlitox 75 8 1 Aseptacidal 20 30 kg Aseptacidal 75 8 1 Tri-VC 13 20 30 kg Tri-VC 13 75 8 1 Phytosol 50 10 l Voorts zijn ook de middelen Basudine en Du-Muril in de handel. Genoemde middelen dienen kort vóór het zaaien in minstens 500 1 water per ha te worden verspoten. Om vervluchtiging tegen te gaan moet het middel direkt na het spuiten worden ingewerkt. RIJENBEHANDELING MET GRANULATEN UOOR op rijen gezaaide uien is de bestrijding van de made van de uievlieg ook mogelijk door mid del van een rijenbehandeling met granulaten. Bij een juiste toepassing kan het resultaat verge leken worden met dat van een volveldsbehandeling met spuitmiddelen. Daar met een geringere hoeveel heid aktieve stof kan worden volstaan, is deze be strijdingswijze echter vooral uit een oogpunt van kostenbesparing aantrekkelijk. Voor toepassing in uien zijn de volgende granu laten in de daarbij genoemde doseringen beschikbaar. AAvlitox 5 Tri-VC 13 5 en Aseptacidal 5 naar doseringen van 30 kg per ha; Phytosol 2,5 naar een dosering van 100 kg per ha en Basudine-kor- rels 5 naar een dosering van 50 kg per ha. De hiergenoemde doseringen zijn afgestemd op een rijenafstand van 33 cm. Bij een nauwere rijenafstand moet naar verhouding meer granulaat gebruikt wor den. De toediening van de granulaten kan geschieden met een op de zaaimachine gebouwde granulaat strooier. Deze apparatuur moet op een dusdanige wijze worden gekonstrueerd, dat het granulaat vlak achter het zaad in het nog open zaaivoortje valt. Daarna kan het zaaivoortje op de normale wijze wor den dichtgestreken. De voor dit doel meest geschikte machine is de Horstine Farmery granulaatstrooier. Deze granulaat strooier kan door het treffen van enkele voorzienin gen op de zaaimachine worden gebouwd. In de praktijk is gebleken, dat AAvlitox-granulaat ook goed toegediend kan worden met een zaaibak van een nokkenradzaaimachine, die op de bestaande zaai machine wordt gemonteerd. ZAADBEHANDELINGEN AE mogelijkheid bestaat, dat voor seizoen 1967 op beperkte schaal gebruik kan worden gemaakt van het zaadbehandelingsmiddel Phytosol 20 De dosering van dit middel bedraagt 75 gram per kg zaad. Om voldoende hechting van het poeder aan het zaad te verkrijgen, dient het zaad vooraf bevoch tigd te worden met 75 cc water per kg zaad. Uit proefnemingen is gebleken, dat als gevolg van deze zaadbehandeling onder bepaalde omstandigheden ernstige kiembeschadiging kan optreden. Om de kans hierop zo klein mogelijk te doen zijn, is het dan ook van belang dat de behandeling uiterst nauwkeurig en kort voor het zaaien wordt uitgevoerd. Stichting Nederlandse Uien-Federatie D. HOOGHIEMSTRA. Nederland staat veruit aan de top met de stikstofbemesting van grasland. Gemiddeld krijgt ons gras land zeker 150 kg N per ha per jaar, ofwel ongeveer 500 kg kalkammonsalpeter. Onze boeren doen dat niet voor niets. Zij hebben gezien dat een flinke stikstofbemesting de opbrengst van het grasland sterk kan verhogen met als gevolg een betere rentabiliteit van het bedrijf. Vooral in het voorjaar is een goede stikstofbemesting van belang, omdat dan het stikstofeffect het grootst is. Nu de tijd langzamerhand gekomen is dat de stikstof weer gestrooid moet worden, is het goed nog eens uiteen te zetten waar het daarbij om gaat. begonnen kan worden- met stikstof strooien. Dat is wanneer de grond voldoende opgedroogd is en de grasgroei begint. Het land moet dus goed berijdbaar zijn zonder veel sporen te geven en „het voorjaar moet in de lucht zitten". STIKSTOF IN DE GROND In de grond zit een enorme hoeveelheid stikstof, maar daaraan heeft het gras in het begin van het voorjaar niet veel, omdat deze stikstof gebonden zit in wortels, wortelresten en micro-organismen. Wanneer de grond gaat opdrogen en warmer wordt, beginnen deze organische bestanddelen geleidelijk te verteren en komt de daarin voorkomende stik stof beschikbaar voor het gras. Het hangt van de temperatuur, de ontwatering en de grondsoort af hoe snel dit gaat. Het weer is dus heel belangrijk. In een warm voorjaar levert de grond meer stikstof dan in een koud en nat voorjaar. In ieder geval gaat dit verteringsproces langzaam. Het valt dus voor de grasplant niet mee om aan voldoende stikstof te komen in het voorjaar. HOEVEEL STROOIEN? Als de grasgroei gaat beginnen zit er vrijwel geen stikstof in de grond die voor de planten opneembaar is. We moeten het gras in het voorjaar dus een handje helpen om een vlotte start te krijgen. Maar dat is niet de enige reden dat we in het voorjaar stikstof strooien. Want de behoefte is dan bovendien groot omdat het gras van de eerste snede snel kan groeien en een hoge opbrengst kan leveren. Dit be tekent dat we des te meer stikstof moeten geven als de opbrengst hoger zal worden. Voor maaien geven we dus meer stikstof dan voor weiden en voor een zware maaisnede geven we meer dan voor een lichte maaisnede. Als richtlijn voor het voorjaar kan gelden: Voor weiden: 200-300 kg kalkammonsalpeter per ha 45-70 kg zuivere stikstof). Voor maaien: 400-500 kg kalkammonsalpeter per ha 90-115 kg zuivere stikstof). Als er stalmest of gier wordt gegeven, kan met iets minder stikstof worden volstaan. De stikstof werking van een normale gift stalmest (20 ton per ha) of gier (15 ton per ha) komt globaal overeen met die van ruim 100 kg kalkammonsalpeter. Precies is dit niet aan te geven, omdat het afhangt van de tijd van strooien, van de gehalten aan stikstof en van de werkelijk gestrooide hoeveelheden. Op de percelen waarvan de eerste snede zal wor den beweid, geve men geen stalmest, dunne mest of drijf mest. Deze meststoffen horen thuis op de per celen die gemaaid moeten worden. Om te voor komen dat er mestresten in de kuil komen, moet geen ruige stalmest worden gegeven op land dat zal worden gemaaid voor inkuilen. WANNEER STROOIEN? Wanneer we over vroeg weidegras willen be schikken, moeten we ook vroeg stikstof strooien. Maar wat is „vroeg" Dat hangt geheel van de omstandigheden af. Van jaar tot jaar en van perceel tot perceel is dit weer anders. Het kan wel eens eind februari zijn, maar ook wel half april. Het is daarom niet mogelijk een datum te noemen. Wel is het mogelijk te zeggen onder welke omstandigheden RISICO'S VERDELEN Een vroege stikstof bemesting, b.v. begin maart, geeft de kans dat we al vroeg over weidegras kun nen beschikken, zodat de koeien eerder naar buiten kunnen. Die kans moeten we grijpen door enkele percelen, waarvan bekend is dat ze in het voorjaar een vroege start hebben, al vroeg met stikstof te bemesten. Het vroege strooien brengt ook risico's met zich mee, omdat de stikstof verloren kan gaan wanneer kort na het strooien het weer erg slecht wordt, d.w.z. wanneer er nog langdurige koude komt met veel regen. Het is daarom zaak niet alles op één kaart te zetten, maar voorzichtig te beginnen met enkele percelen om te proberen vroeg weidegras te krijgen. Wat later komen dan de percelen aan de beurt die al vroeg gekuild moeten worden en nóg weer later de percelen die gehooid moeten worden. Op lage veengronden en lage venige zandgronden zijn de risico's het grootst. In de praktijk en uit onderzoek is gebleken dat op dit soort gronden veel stikstof verloren kan gaan bij vroeg strooien, als het voorjaarsweer niet te best is. Dat is de laatste jaren nog al eens voorgekomen. Op dit soort gronden moeten we veel langer onze tijd afwachten. Al met al kan het dan wel eens laat worden, maar als dan het weer ten goede omslaat, is er niet veel kans dat er nog veel stikstof verloren gaat. Dan kan alle stikstof er gelijktijdig op om nog zoveel mogelijk de achterstand weer in te halen. Op kleigronden, lössgronden en goede zandgron den zijn de risico's van stikstofverliezen veel kleiner. Op deze gronden kan men zonder veel risico's al vroeg beginnen. In ÉÉN OF IN TWEE KEER Er is wel eens gedacht dat het voordelig zou kunnen zijn om de stikstof in het voorjaar over twee giften te verdelen. Het risico zou dan kleiner zijn met het oog op de uitspoeling, en het gras zou de gegeven stikstof beter kunnen benutten. Uit proeven is echter gebleken dat het in het algemeen beter is om alle stikstof in één keer te geven. Alleen in een koud en nat voorjaar kan het op veengrond en natte zandgrond aanbeveling verdienen om de stikstof over twee giften te verdelen. Maar dit jaar lijkt er nog geen reden voor te zijn om dit te doen. WELKE SOORT STIKSTOF Kalkammonsalpeter is de meest gebruikte stik stofmeststof op grasland. Deze meststof, die 23 N (zuivere stikstof) bevat, komt zonder meer in aan merking. Onderzoek op proefvelden heeft dit uit gewezen. Een goede meststof is ook magnesamon. Dit is kalkammonsalpeter waaraan magnesium is toege voegd ter voorkoming van kopziekte. Het bevat 20% N en 10% MgO waarvan 6% in water oplos baar. Deze hoeveelheid magnesium is niet groot, zodat het magnesiumgehalte van het gras er slechts in geringe mate door wordt verhoogd, althans met een eenmalige gift. Op de echte kopziektebedrijven mag men dus niet verwachten dat één magnesamon- gift voldoende is om deze ziekte te voorkomen. Het is echter een goede meststof om de magnesium toestand van de grond op peil te houden. Mag nesamon is vooral op zijn plaats op de percelen die in het voorjaar beweid moeten worden. ANDERE MESTSTOFFEN Om goed te kunnen groeien heeft het gras niet alleen stikstof nodig, maar ook .fosfor en kali. Er is des te meer van nodig naarmate er minder in de "grond zit en naarmate er meer gemaaid wordt'. Als uit grondonderzoek blijkt dat de toestand in de grónd „goed" is, zijn de volgende hoeveelheden fosfor en kali nodig: P2O5 K2O in kg per ha Gebruikswijze in kg klei- en zand- en per ha veengrond dalgrond Alleen weiden 25 20 60 1 x maaien weiden 45 100 140 2 x maaien weiden 75 160 220 3 x maaien weiden 105 220 300 De mest van eigen bedrijf kan soms geheel, soms gedeeltelijk in de behoefte voorzien. Met een nor male gift geven we b.v. veel meer kali dan voor be weid land nodig is. En ook een teveel is schadelijk. Daarom hoort de mest van het eigen bedrijf thuis op de percelen die gemaaid moeten worden. Een nor male gift van gemiddelde samenstelling bevat de volgende hoeveelheden fosfor en kali: 20000 kg stalmest per ha bevat 70 kg P2O5 en 90 kg KsO.- 15000 liter gier per ha bevat 3 kg P2O5 en 135 kg K2O. 20000 liter dunne mest per ha bevat 40 kg P2O5 en 100 kg K2O. ZORG VOOR GOEDE GROEI-OMSTANDIGHEDEN Als de bemesting in orde is, zijn we er nog niet helemaal. Daar komt een goede graslandverzorging bij om eruit te halen wat erin zit. Afwatering en ontwatering moeten goed in orde zijn. Als daar nog niet aan gedacht is, is het de hoogste tijd er wat aan te doen. Overtollig water moet zo snel mogelijk weg kunnen. Sloot- en greppelvuil moet opgeruimd worden, omdat anders het gras eronder verstikt. Verder molshopen verdelen door tijdig te slepen en het land rollen als de zode ih de herfst stukgetrapt is. Gier en dunne mest uitrijden bij donker, regen achtig weer om verbranding te voorkomen. De dunne mest fijn verdelen om korstvorming tegen te gaan. Stalmest die in de winter is uitgereden en in dikke klodders op het land ligt, verdelen, omdat het gras er anders niet door kan komen. ER IS NOG VEEL TE DOEN Nu het voorjaar nadert, komt er weer werk aan de winkel. En het is het waard dat dit werk ook ge beurt, want met een goed graslandgebruik is veel te verdienen. Het belangrijkste is voor dit moment dat we proberen zo veel mogelijk te profiteren van de grasgroei In het voorjaar om een vroege weide te hebben en om tijdig ruim wintervoer van goede kwaliteit te kunnen winnen. J. Koopmans - P.A.W. Wageningen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1967 | | pagina 12