LONGWORMZIEKTE BIJ
KALVEREN
Voorkomen
is economischer
dan genezen!
IONGWORMZIEKTE berokkent de Nederföndse
Veehouderij jaarlijks een schade van vele tien
tallen miljoenen guldens. Deze schade wordt in hoofd
zaak veroorzaakt door sterfte, achterblijven in groei,
opstallen, extra krachtvoer en geneesmiddelen.
Ondanks de vele goede zorgen die de veehouder
aan zijn zieke dieren besteedt, kunnen de met long
wormen besmette dieren nog zeer lang in slechte
conditie blijven. Longwormen beschadigen de gevoe
lige longen van de kalveren zodanig, dat ook een
ogenschijnlijk „genezen" dier gedurende de verdere
levensloop hiervan in de vorm van verminderde con
ditie en produktie nadeel ondervindt.
De schimmel bestaat uit een steeltje
waarop een bolvormig lichaampje.
Volwassenstadium van de longworm-
turf.
Eieren van de larve.
Het infectieuze larvestadium gereed
om door een nieuwe gastheer te
worden opgenomen.
up
"•""''••'■'li
De larve kruipt omhoog tot op het
sporangium van het schimmelplantje.
\w "V-.
Verschijnselen. De volwassen longwormen nestelen
zich in de kleinere luchtpijpen, waardoor een plaatse
lijke prikkeling an het slijmvlies ontstaat; als ge
volg van deze prikkeling gaan de dieren hoesten. Is
de ziekte nog niet in ernstige mate aanwezig, dan
hoesten de dieren pas nadat ze zijn opgejaagd. Dik
wijls vermageren de dieren snel en niet zelden treedt
de dood in als gevolg van een secundaire longontste
king.
Voorkomen is economischer dan genezen. Een dier
dat eenmaal lijdende is aan longwormziekte kan wel
genezen, doch de schade toegebracht aan de longen
is niet te herstellen. Een tijdig tegen longworm ge
ënt kalf houdt onbeschadigde longen. Dit waarborgt
een ongestoorde opfok en vormt de basis voor een
optimale produktie in de volgende jaren.
Zomer 1966. Enkele zeer natte zomers hebben er
toe geleid, dat de infectiekansen voor de longworm
ziekte zijn toegenomen. Speciaal in de nazomer van
1966 heeft op talloze bedrijven een massale infectie
plaatsgevonden. De bedrijven, waar de kalveren tijdig
waren geënt, hebben deze zware infectie goed door
staan; na enkele jaren te zijn toegepast kan thans
worden gezegd, dat de enting tegen longwormziekte
de meest succesvolle methode is gebleken om deze
zo gevreesde en schadelijke ziekte te bestrijden.
Wanneer enten Voor de vaccinatie komen gezonde
kalveren in aanmerking, die minimaal zes weken oud
zijn. Bij deze dieren geeft men het vaccin door de
bek in. Vier weken later wordt deze enting herhaald.
Veertien dagen na de 2de enting ziin de dieren im
muun (ongevoelig) en mogen ze in de weide worden
toegelaten. Op een leeftijd van 12 weken kan een kalf
dus reeds volledig zijn geënt.
Richtlijn voor de enting. Met de dierenarts dient te
worden overlegd wanneer de vaccinatie het meest ef
fectief kan worden uitgevoerd. Per bedrijf kan dit
verschillend liggen. Het verdient aanbeveling alle
jpnge kalveren van hetzelfde bedrijf te enten. Tot twee
weken na de (tweede enting dient het kalf te worden
gevrijwaard voor een mogelijke longworminfectie. Dit
kan geschieden door opstallen (geen besmet gras voe
ren) of door de dieren in een absoluut onbesmette
weide toe te laten. Het is van groot belang dat de con
ditie van de gevaccineerde dieren op peil blijft en dat
b.v. wordt voorkomen, dat de dieren in ernstige mate
worden verzwakt door een plotselinge of slopende
aandoening door maag/darmwormen. Op bedrijven
waar naast longwormziekte ook maag/darm worm
infecties voorkomen, verdient het aanbeveling dat af
en toe door mestonderzoek wordt vastgesteld of
maag/darmwormen in te grote hoeveelheden aan
wezig zijn en derhalve toediening van een wormmid
del noodzakelijk is. De provinciale Gezondheidsdienst
voor Dieren voert een dergelijk (koppel) onderzoek
gratis uit. De veehouder dient er zelf voor te zorgen
dat een dergelijk onderzoek plaats vindt.
Verspreiding. Aanvankelijk werd aangenomen, dat
de verspreiding van infectieuze longwormlarven in
hoofdzaak zou plaatsvinden door verspreiding van
de faeces door de poten der kalveren, mestversprei-
ding over het land, maaien, e.d.
Er werd echter een andere mogelijkheid van larven-
verspreiding over het weiland ontdekt in de vorm
van de mechanische activiteit van de Pilobolus, een
bepaalde schimmelsoort. Deze schimmel komt zeer
algemeen voor op verse koemest. De sporen ervan
moeten het darmkanaal van de herkauwers passeren,
opdat de schimmel later in de uitgescheiden mest
tot ontwikkeling kan komen.
De schimmel bestaat uit een steeltje, waarop een
ballonvorming lichaampje. Karakteristiek voor deze
soort schimmel is het sporangium, dat bovenop het
bolvormig lichaam groeit. Dit sporangium, dat de
rijpe sporen bevat, wordt door de schimmel met grote
kracht de lucht ingeschoten. Waargenomen is, dat bij
windstil weer het sporangium verticaal een halve
meter en horizontaal 2 y2 meter kan worden wegge
schoten.
Op voedingsbodem. Men heeft in de Philips-Duphar
Laboratoria de schimmel tot ontwikkeling laten
komen op zijn natuurlijke voedingsbodem en wel op
kalvermest in glazen kweekdozen. Men neemt hier
voor kalvermest van met longworm besmette kal
veren. Deze voedingsbodem wordt gedurende een
week geïncubeerd bij 15° C in een met waterdamp
verzadigde atmosfeer. Onder deze gunstige omstan
digheden ontwikkelen de in de faeces aanwezige long
wormlarven zich snel. Na enige vervellingen ontstaat!
het infectieuze larvestadium, dat gereed is om door
een nieuwe gastheer te worden opgenomen.
De infectieuze larve kruipt naar de oppervlakte
van de faeces. Staat nu de voedingsbodem in het
donker, dan liggen de longwormlarven opgerold en
onbeweeglijk op de faecesoppervlakte. Wordt de voe
dingsbodem echter in het licht geplaatst, dan zien
wij een duidelijke vergroting van de aktiviteit van
de long wormen. Ze gaan zich aktief bewegen en
richten zich op alsof ze steun zoeken. Komen zij nu
in contact met een schimmelplantje dan hechten zij
zich hieraan vast en kruipen bij de stam omhoog,
meestal tot op het sporangium (fofo 4). Wanneer het
sporangium nu wordt weggeschoten, dan gaan de lar
ven mee.
Gelijkmatig. Het is duidelijk dat op de bovenom
schreven wijze een veel gelijkmatiger uitzaaiing van
longwormlarven over het gras van het weideperceel
wordt verkregen dan wanneer de verspreiding uit
sluitend zou plaats vinden op de vroeger voor waar
schijnlijk gehouden wijze (poten van kalveren,
maaien)
Bij droog zomerweer, wanneer de faeces dadelijk
indrogen, is de verspreiding minimaal; bij vochtig
weer echter veel omvangrijker. VooV de overleving
van de verspreide larven is een lagere temperatuur
gunstiger, een hogere ongunstig. Daartegenover staat
dat de larven, die men 's winters op het gras aan»
treft, meestal niet-infectieus of dood zijn, terwijl de
larven in het voorjaar of herfst meestal wel infectieus
zijn.
Op al deze klimatologische factoren vormt de ont
dekking van de larven-overdracht van faeces op gras
door de Pilobolus-schimmel een belangrijke aanvul
ling. Door de gevoeligheid van de schimmel voor tem»
peratuur en atmosfeer, blijkt ook deze overdrachts
techniek een van het jaargetijde afhankelijke aan
gelegenheid te zijn.
IS