Wie Polykuhn zaait, zal winst oogsten
Europese Landbouwproblemen
en Landbouwpolitiek
EEN. laatste belangrijk punt en ik wil daarmee
eindigen voorzitter, is het punt van politieke
macht voor onze boeren. Wij worden steeds kleiner
in aantal; van 26 naar 18 heb ik U gezegd. Straks
zal de stedeling de landbouwpolitiek gaan bepalen.
Misschien dat wij dan ook tot een grotere samen
werking zullen moeten komen met anderen.
De verstandige bietenteler kan de toekomst voorspellen
(omdat hij bij-de-tijd blijft). Hij weet nü al alles van zijn
volgende oogst. Want hij zaait Polykuhn, dan heeft hij
zekerheid. Een succesvolle teelt, een rijke oogst Bent u
óók zo'n verstandige bietenteler?
0
(Vervolg van pag. 13,)
Het praktische gevolg zal zijn, dat velen van
onze lid-staten een belangrijk aantal subsidies zul
len moeten afstaan. Voor die produkten waarvoor
nog geen vrij handelsverkeer is ingesteld moeten nog
beslissingen worden genomen. Het is namelijk
moeilijk, zo niet onmogelijk om nu al te stellen
dat de subsidie, die wordt gegeven op vlas ineens
moet worden afgeschaft, omdat het best mogelijk is,
dat er een marktorganisatie komt, waarin eventueel
die subsidie een essentieel bestanddeel vormt van
het beleid, dat men gaat voeren. Ik kan mij best
voorstellen, dat als wij kunnen concurreren met die
produkten, dat wij dan voor wat betreft vlas iets
verder moeten gaan dan alleen maar een vrije prijs
vorming. En dat men misschien tot een subsidie
politiek moet komen, natuurlijk geharmoniseerd en
niet zoals tot op de dag van vandaag verschillend
tussen Frankrijk, Nederland en België. Maar het is
praktisch gezien niet mogelijk om nu reeds dit te
regelen.
Dan is er een derde groep van subsidies, die valt
tussen die welke zijn toegestaan en die welke zijn
verboden. Dit is dan ook de grote groep, waar de
grote moeilijkheden liggen.
In de derde groep gaat het erom of wij nu in. de
toekomst nog moeten toestaan dat subsidies worden
gegeven bijv. voor de bouw van kippenhokken, voor
varkensstallen en voor het marktafzetapparaat. Dat
zijn de twee essentiële problemen, omdat met name
Frankrijk en Italië en Luxemburg er bijzonder op
aandringen, dat ook voor de verbetering van het
marktapparaat subsidies zouden worden gegeven.
Zij zeggen: wij staan ver achter bij Nederland en
België en wij zouden de gelegenheid moeten krijgen
en niet alleen wij maar ook de anderen om daarin
verbetering te brengen. Wij hebben dus zelf een
voorstel gemaakt ten aanzien van die derde groep,
een beperkte lijst waar slechts een vier- of vijftal
onderwerpen op staan, met name bijv. dat men sub
sidies zou kunnen geven voor modelbedrijven, mits
de belanghebbende voor een bepaald percentage in
die kosten deelneemt. D.w.z. zelf ruim 40, 50 of 70
financiert. Maar de grote strijd is: moeten nu op die
lijst eveneens komen onderwerpen met betrekking
tot verbetering van de marktstruktuur en dan ook
met een bepaald percentage zelffinanciering. De
Italianen en de Fransen zijn de mening toegedaan,
dat men daarvoor 50 of 60 zelf moet financieren,
en de rest dan door de staat moet worden aan
gevuld.
De positie van de E.E.G.-Iandbouwcommissie in
deze is zeer duidelijk. Wij zijn namelijk dc mening
toegedaan dat wat betreft marktstructuur er abso
luut geen sprake van kan zijn, dat men daarvoor
1 zonder meer zou kunnen subsidiëren. Als er iets is
wat de concurrentie direct en op korte termijn ver
valst, dan is het wel deze vorm van subsidie.
JJET waarborgfonds zoals wij dat in Nederland
kennen, is praktisch buiten beschouwing ge
laten in verband met het feit dat het moeilijk is te
bepalen wat dit fonds nu precies aan subsidies om
vat. Maar kapitaalsubsidies en rentesubsidies, die
zouden wel worden verdisconteerd, en er zou alleen
voor die derde groep worden bepaald, dat wanneer
men bij bouw van moderne bedrijven e.d. subsidies
zou krijgen, de belanghebbende zelf een bepaald ge
deelte moet bijdragen.
Er komt voorts waarschijnlijk een resolutie van
de Raad waarin wordt bepaald dat de commissie ten
aanzien van de coördinatie van de structuur en
subsidiepolitiek van de verschillende lid-staten,
er een voorstel moet komen van de commissie vóór
31 december 1967 dat de Raad voor 1 juli 1968 moet
hebben besloten over datgene wat er op dit gebied
moet gaan gebeuren.
Tenslotte blijft nog als concurrentievervalsend
element de belastingen. We moeten hopen, dat ook
in deze sector binnenkort een harmonisatie zal
zal komen.
'JTENSLOTTE wn ik U mijn persoonlijke mening
geven t.a.v. de belangrijkste problemen, waar
mee wij in de toekomst zouden kunnen worden ge
confronteerd. Allereerst het probleem van de ex
terne inkomensdispariteit van het inkomen van de
boeren ten opzichte van -de overige vergelijkbare
beroepsgroepen.
Het is een feit, dat wij op het ogenblik voor vele
produkten interventieprijzen hebben. Maar wanneer
het aanbod blijft vooruit lopen op zijn vraag, dan
betekent dat, dat de marktprijs steeds meer het
niveau van de interventieprijs benadert. Tot op
heden betaalt het Europese fonds alles, maar ik ben
er niet zo erg gerust op dat dat in de toekomst ook
zo zal blijven. Het zou wel eens zo kunnen zijn, dat
men daar bepaalde grenzen gaat stellen.
Een ander belangrijk probleem wordt dat van de
wisselvalligheid van het inkomen vooral door die
produkten, waarvoor een vrije prijsvorming be
staat, niet een markttstructuur krijgen, waar men
een vervlechting vindt van de horizontale en van de
verticale binding, of moeten wij meer naar over
heidsinterventie toe?
Het knelpunt echter van de gehele toekomstige
landbouwpolitiek wordt de bedrijfsstructuur. Buiten
de landbouw streeft men steeds meer naar grotere
bedrijven. Wat moeten wij daar in de landbouw nu
verder aan doen? Moeten wij de samenwerking of
samenvoeging van bedrijven gaan bevorderen of
moeten wij tot een verdere specialisatie komen?
Een ander belangrijk punt is de financiering, een
vraagstuk waarvoor het niet gemakkelijk is om
daar een afdoend recept voor te geven. Men kan
enerzijds zeggen: de prijzen voor de produkten
moeten zodanig zijn, dat men daaruit zijn normale
investeringen kan doen. Men kan anderzijds ook
zeggen: wanneer er extra investeringen voor be
drijfsvergroting noodzakelijk worden is het dan niet
gewenst dat men daarvoor subsidies geeft? Kan men
verlangen, dat de boer dat allemaal zelf opbrengt?
Ik dacht het persoonlijk van niet!
Samenvattend mag ik toch wel zeggen dat er
voor ons allen belangrijke kansen zijn weggelegd.
Of wij die in de praktijk zullen kunnen benutten,
is een andere vraag. Want het is duidelijk dat men
ook in andere lid-staten niet stil zit. Maar wanneer
wij met name de gehele subsidiepolitiek binnen de
juiste banen kunnen houden, dan dacht ik dat het
toch wel een goed klimaat was geschapen vooral
voor de mensen hier uit de provincie om een be
langrijk aandeel van die Europese markt in handen
te krijgen. Misschien zal, nog meer dan in het ver
leden, in het bijzonder de nadruk moeten worden
gelegd op de voorlichting. Vooral de voorlichting zal
in de toekomst van bijzonder belang worden omdat
wij verder allemaal op gelijke concurrentievoet zul
len staan.
Wanneer ieder van ons zijn plicht doet, d.w.z.
mentaal zodanig ingesteld wordt of blijft, dat hij
niet alleen produceert voor provincie of land, maar
voor de gehele gemeenschap, wanneer hij technisch
bij blijft, een goed commercieel inzicht heeft en kan
samenwerken. En wanneer dan anderzijds de com
missie erop toeziet dat de werkelijke concurrentie
verstoringen de kop worden ingedrukt dan wel
worden voorkomen, dan geloof ik, dat U met ver
trouwen de toekomst tegemoet kan zien!
EERSTE PREMW!
VOOR MOGELIJKE „EIGENHEIMER"-VERVANGER
AAN G. A. v. d. WAAL
Sedert 1963 wordt op de proefboerderij „Zuid-Hol-
landse Eilanden" te Westmaas een proefveld aange
legd met mogelijke vervangers van het oude, zeer
gewaardeerde aardappelras Eigenheimer. De heer G.
A. v. d. Waal te Barendrecht, oud-directeur van de
Keuringsdienst Zuid-Holland, zond in 1963 als lief
hebber-kweker ook een zaailing in en wel no. 59-25.
Dit aardappelras maakte toen de beste indruk. Bij
voortzetting van deze proef waren de indrukken daar
na ook vrij gunstig. Tevens vond in 1966 beproeving
op de I. V. R. O.-observatieproefvelden plaats en deze
proeven worden in 1967 uitgebreid met plaatsing op
de interprovinciale proefvelden.
De opbrengst, sortering, knolvorm en consumptie
kwaliteit, alsmede de resistentie tegen Phytophthora
in loof en knol waren acceptabel. Of dit ras kans van
slagen in de praktijk heeft, zal afgewacht moeten
worden.
Op grond van de verkregen uitkomsten is thans
een premie van 300,— aan de heer Van der Waal
uitgekeerd.
Door de heer B. E. Veenhuizen te Sappemeer is
een bedrag van 1500,beschikbaar gesteld voor
mogelijke Eigenheimer-vervangers. Hij meent dat het
ras Eigenheimer, gekweekt door zijn vader Geert
Veenhuizen, dat sedert 1893 in de handel is, wel door
een ander ras mag worden vervangen.
Elke kweker mag jaarlijks met één zaailing (de
grote kweekbedrijven met twee zaailingen) aan deze
proef deelnemen. De zaailingen moeten middenvroeg
rijp zijn, een goede opbrengst hebben, geelschillig
zijn, beter van vorm zijn dan Eigenheimer en de con
sumptiekwaliteit voor binnenlands gebruik moet goed
zijn. In 1963 werden 34 zaailingen beproefd en in
1966 was het aantal 32 stuks. Na 1963 maakten ook
enkele andere zaailingen een goede indruk. Deze ko
men wellicht het volgende jaar of later voor een pre
mie in aanmerking.
De Stichting Aardappel Onderzoek Centrum in
Zuid-Holland verleent medewerking bij de uitvoering
van de proef. De heer B. E. Veenhuizen was ter eigen
oriëntatie aanwezig bij de beoordeling van de con-
sumptiewaarde.
H. ZINGSTRA.
leverbaar als: normaal zaad precisie zaad C 3,25 4,25 mm
D 3,50 4,50 mm
M 3,25 - 4,75 mm
POLYKUHN
produkt van de Koninklijke Beetwortefzaad-Cultuur,
Kuhn&Co. n.v., Naarden.