AGRARISCHE BEDRIJFSTAK GEEN FAILLIETE BOEDEL! Zeeuws Lend- en Tuinbouwblad IN hetzelfde blad komt op 26 mei 1965 een ar tikel voor van ir. J. Loeff: „Laat de Ooster- schelde open"! Daarin komt de volgende passage voor. Ik citeer: 15 INGEZONDEN Mijnheer de redakteur, IN antwoord op een vraag mijnerzijds op de Algemene Vergadering van de Z. L. M. naar aanleiding van een artikel in het Financieel Dagblad van 17/19 december j.l. adviseerde de Voorzitter mij, in dien ik daar behoefte aan had, mijn opmerking in het Zeeuws Landbouwblad wat breder uit te meten. Dat de Voorzitter daarmede misschien ook bedoelde dat ik bij rustiger beschouwing de door mij gebruikte terminologie misschien nog wat zou kunnen wijzigen, duid ik hem niet in het minst euvel. Het artikel in het genoemde dagblad gaat over een plan dat door ir. W. S. van de Erve met een aantal medewerkers is uitgewerkt om de te verwachten bevolkingsgroei op te vangen in 'n groot aantal kleine steden langs de rijkswegen. In dit artikel staat letterlijk: „De ontwerper vindt dat aan die langs de rijkswegen gerijde steden best wat agrarisch areaal kan worden opgeofferd. Volgens zijn betoog heeft een Nederlandse koe Vz ha grond ter beschikking terwijl 45 stedelingen het met dezelfde oppervlakte moeten doen. En „deze agrarische aangelegen heid heeft economisch gezien geen belangrijke betekenis voor Nederland, integendeel er moet veel geld bij". Dus rustig nog een aantal weilanden gaan bebouwen. Maar daarbij wel een zekere transparance in het oog houden en bestaande recreatiegebieden niet aantasten". Of de medewerker van het Financieel Dagblad hier het betoog uit zijn verband heeft gehaald kan ik niet beoordelen. Maar wèl meen ik dat indien het geciteerde een juiste weergave is er ernstige bezwaren tegen deze „klakkeloze" opmerking kunnen en moeten worden ingebracht. Ware het, dat de uit dit betoog sprekende geestesgesteldheid op zichzelf stond, dan zou ik weinig be hoefte hebben hiertegen te ageren. In het blad „De Waterkampioen", uitgave van de A.N.W.B., kom ik echter nogal eens artikelen tegen waarin een dergelijk standpunt wordt ingenomen. IN het nummer van 17 maart 1965 komt een ar tikel voor van ir. H. J. A. Hendrikx: „Moet de Markerwaard worden ingepolderd?" Hij komt tot de conclusie dat, gezien de ontwikkeling in de N. O. P. en Oostelijk Flevoland als gevolg van de wijzi gingen in de bedrijfsgrootte-struktuur, in deze pol der slechts sterk gemechaniseerde bedrijven met een waarschijnlijk extensieve bedrijfsvoering van 75 a 100, ja misschien zelfs 150 ha zullen komen. Hij schrijft dan, ik citeer: „Nationaal-economisch en gezien in het licht van de Europese éénwording bestaat aan uitbreiding van de cultuurgrond geen behoefte, vooral niet voor bedrijfstypen als in de Zuiderzeepolders met over wegend graanverbouw. In Europees licht gezien kan Frankrijk de graanschuur van Europa worden en als wij het in Atlantisch verband zien, is er hele maal geen behoefte aan meer graanverbouw. Wel bestaat in ons land behoefte aan uitbreiding van het tuinbouw-areaal maar daarvoor zijn de Zui derzeepolders bepaald niet nodig. Door ontmenging en specialisatie op de bestaande landbouwbedrijven op het ouder land bestaat hiervoor ruimschoots de gelegenheid (ruilverkavelingen in het rivierenge bied, op de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden, in Noord-Holland boven het IJ, in de ruilverkavelin gen in noord- en midden-Limburg en in verschil lende gebieden in Noord-Brabant en tenslotte in Drente). Deze ontmenging is een voordeel naar twee zijden: a. de verkleining van bestaande bedrijven, die gaan intensiveren; b. de vergroting van de overige bedrijven met de vrijkomende grond. Uit een oogpunt van struktuurpolitiek zullen de toekomstige polders een steeds geringere funktie krijgen. Reeds nu bestaan in dit opzicht moeilijkheden. De ruilverkavelingsbehoeftige gebieden in ons land zijn sterk geconcentreerd op de gebieden met ge mengde bedrijven op het zand en op de weide gebieden. Om uit deze gebieden geschikte kan didaten te vinden voor de (steeds groter worden de) akkerbouwbedrijven in de nieuwe polders zal steeds moeilijker, zo niet onmogelijk worden. Voor de structuurverbetering in dit soort ge bieden is het zojuist gestarte Ontwikkelings- en Saneringsfonds van veel grotere betekenis dan de nieuwe polders. Resumerend kan worden gesteld, dat noch uit nationaal-economisch, noch bedrijfseconomisch, noch uit sociologische overwegingen en evenmin uit overwegingen van struktuurverbetering be hoefte bestaat aan uitbreiding van het areaal cul tuurgrond in de Zuiderzeepolders. De argumenten, die op grond van landbouwkun dige overwegingen worden aangevoerd voor ver dere inpoldering, zijn sociaal-economisch gezien Ir. J. MINDERHOUD Directeur Proefbedrijf Wilhelminapolder. verouderd en stammen uit een tijd die reeds ver achter ons ligt en waaruit meer geëvolueerde op vattingen zijn ontstaan". Dat de ontwikkeling in de Zuiderzeepolders juist het tegendeel te zien geeft van het cursief gezette van het citaat zal de ten aanzien van de landbouw veelal niet deskundige lezer van genoemd blad wel onbekend zijn! Tijdens de rondvraag van de op 21 decem ber j.l. gehouden Algemene Vergadering der Z. L. M. stelde ir. J. Minderhoud, Wilhelmina- dorp, de vraag of het niet gewenst zou zijn, dat de gezamenlijke landbouworganisaties agressiever stelling nemen tegen de toe nemende beïnvloeding van de openbare mening waarbij gesuggereerd wordt dat de agrarische bedrijfstak van geen betekenis meer zou zijn voor de Nederlandse economie. Integendeel, zo wordt hier en daar beweerd, er moet veel geld bij! De heer Minderhoud staafde dit met in het kort citeren van enkele uitspraken van be paalde deskundigen. De voorzitter, ir. J. Prins, onderschreef dat er inderdaad van zekere tendenzen in die richting sprake is, maar zei van mening te zijn dat een en ander beter niet te agressief maar met de nodige takt benaderd moet wor den. Hij stelde echter ir. Minderhoud gaarne de kolommen van ons blad ter beschikking om op een en ander uitvoeriger in te gaan. Slechts enkele dagen na de vergadering deed de heer Minderhoud ons reeds bijgaand in gezonden stuk toekomen dat wij echter eerst deze week konden opnemen. RED. „De landbouw wil nog wel graag pleiten voor vergroting van zijn areaal, maar nie mand die iets weet over de ontwikkeling in dit bedrijf kan dat ernstig opvatten. De op vallende achteruitgang van het bevolkings percentage, dat in de landbouw werkzaam is en de geheel gewijzigde instelling ten aan zien van de Zuiderzeepolders wijzen hier wel op". In een artikel van de hand van H. W. Rozema tegen de aanleg van dammen naar Ameland, in de Waterkampioen van 4 augustus 1965 komt de vol gende opmerking voor. Ik citeer: „Verder moet het zeer betwijfeld worden of we nog wel behoefte hebben aan nieuwe landbouw- en veeteeltbedrijven. Daar moet tegenwoordig geld bij". MIJNHEER de redakteur, uit bovenstaande ci- taten meen ik te mogen concluderen, dat er in bepaalde, soms zeer invloedrijke kringen, een meningsvorming over de landbouw is ontstaan die zeer gevaarlijk is voor onze bedrijfstak en die een stellingname van onze landbouworganisaties vraagt. De Voorzitter heeft in zijn rede de positie van de landbouw duidelijk uiteengezet, evenals de heer Sevenster dat deed voor het landbouwhuishoud- kundig congres. Zou het daarnaast echter niet goed zijn, en dit miste ik in het betoog van de Voorzit ter, concreet te trachten vast te stellen hoe groot de invloed is van de landbouw op andere bedrijfs takken. Om er maar enkele te noemen: wegtrans port, binnenvaart, industrieën als suiker, veevoe der, zetmeel, strocarton, conserven, landbouw werktuigen, kunstmest, bestrijd.ngsmiddeienfa- brieken of handel bijv. in bovengenoemde produk- ten, brandstoffen etc. etc. Ik geloof dat de economische invloed van een schijnbaar failliete boedel, zoals de landbouw in veler ogen klaarblijkelijk is, toch aanmerkelijk gro ter zou blijken te zijn dan de goegemeente kan bevroeden! De landbouw is in de publieke opinie het stief kind „omdat er altijd geld bij moet". Waarom wor den dan nooit de bedragen eens naast elkaar ge zet, die aan de landbouw ten koste worden gelegd en die aan andere bedrijfstakken ten goede komen! Welke bedragen worden uit rijkskas niet beschik baar gesteld aan industriekernen, aan kredietga ranties, voor financiering e.d.? Ook op industrieel terrein heerst bescherming, o.a. door invoerrech ten e.d. Het is niet mijn bedoeling hiermede de tegen stellingen tussen de verschillende bedrijfstakken te vergroten. Wèl om daardoor te komen tot een meer objectievere beoordeling van de positie van de landbouw in de Nederlandse economie en in de verhouding met de andere bedrijfstakken. En deze meer concrete positiebepaling hebben wij naar mijn mening vooral hier in Zeeland hard nodig, namelijk om bij de ontwikkeling die er gaan de is, een objectieve afweging van de belangen die landbouw, industrie en recreatie hebben bij een zo redelijk mogelijke verdeling van de grond, te garanderen. (Zie verder pagina 17.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1967 | | pagina 15