Bespreking Minister van Lz idbouw en Landbouwschap Voorstel wijziging c iteigeningswet (III) Witt U dat 3 RENTE - ONGEVALLENVERZEKERING In de agrarische sector kennen wij voor de zelf standige ondernemer de z.g. rente-ongevallenver zekering. De oude bedrijfsverenigingen, zoals de C. L T. O. en B. T. O. hebben al zeer vele jaren geleden daartoe de mogelijheid geopend. Naast de administratie en uitvoering van de wettelijke ver zekering voor het personeel werd de werkgever, volgens hetzelfde principe, in de gelegenheid ge steld zich vrijwillig tegen ongevallenrisico te ver zekeren. Nadat in 1956 genoemde bedrijfsverenigingen waren opgegeven ontstond er voor de vrijwillig verzekerden een vacuum, dat werd opgelost door oprichting van de Onderlinge Waarborg Mij: Land bouw Risico per 1 januari 1957. Deze onderlinge m* heeft de vrijwillige verzekerden van de oude be drijfsverenigingen overgenomen en is bovendien met dezelfde rente-ongevallenverzekering in de markt gebleven. Landbouw Risico is intussen uitgebouwd tot een sterke landelijke onderlinge voor uitsluitend zelf standige ondernemers in de agrarische sector. Wij hebben hierboven de nadruk gelegd op de rente-ongevallenverzekering. Niet voor niets deden wij dat. Zonder, dat de verzekerden zich daarvan mogelijk volledig bewust zijn, hebben zij een heel bijzondere en mooie verzekering. Bijzonder, omdat de partikuliere maatschappijen deze vorm niet kennen. Mooi, omdat bij blijvende invaliditeit een blijvende rente wordt uitgekeerd tot de 70-jarige leeftijd. Bij overlijden tengevolge van een ongeval wordt aan de weduwe 50 blij vende rente uitgekeerd plus 15% per kind bene den 16 jaar met een maximum van 30% voor 2 kinderen beneden 16 jaar. Verder werd en wordt de geneeskundige behandeling vergoed. ZIEKENGELDVERZEKERING Landbouw Risico doet nog meer. Er bestaat ook de mogelijkheid een ziekengeldverzekering te slui ten, waarbij voor één en dezelfde ziekte maximaal 1 jaar uitkering kan worden genoten. Bij de ziekengeldverzekering worden geen kos ten van geneeskundige behandeling vergoed. Onbevredigend hebben wij altijd gevonden dat ingeval van ziekte slechts één jaar uitkering kon worden genoten voor één bepaalde ziekte. Deze dekking is niet af. Immers juist bij langdurige ziek te of een steeds terugkerende ziekte is de kans groot, dat er een blijvende invaliditeit ontstaat. Vol gens de statistieken ontstaan n.l. van de 10 blij vende invaliditeitsgevallen er 9 door ziekte en 1 door ongevallen. Dat had u wellicht niet gedacht. ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING Vandaar ook, dat Landbouw Risico en andere maatschappijen gezocht hebben naar een vollediger dekking tegen ongevallen en ziekte. Deze dekking is gevonden in de vorm van een arbeidsongeschikt heidsverzekering. Bij deze verzekering heeft men naar keuze een dekking tot de 60- of 65-jarige leeftijd tegen on gevallen en/of ziekte. De kandidaat-verzekerde kan de daguitkering zelf bepalen op minimaal ƒ7, per dag maar mag ook de daguitkering stellen op meer normale vergoedingen als 20,25, f 30,—; 35,—; 40,—; 45.—; of 50,— per dag. Ingeval men door ongeval of ziekte arbeidson geschikt wordt krijgt men zolang deze ongeschikt heid duurt een uitkering van het overeengekomen bedrag per dag en dan tot de 60- of 65-jarige leef tijd. Geneeskundige behandeling wordt bij deze vorm van verzekering niet verstrekt. Het behoeft geen betoog, dat deze arbeidsonge schiktheidsverzekering de volle aandacht verdient van onze zelfstandige ondernemers in de agra rische sector. Juist in deze tijd van afnemende per soneelsbezetting op de bedrijven zal de land bouwer, tuinder en fruitteler zelf zijn werkkracht volledig moeten inzetten om het bedrijf te runnen. Valt hij er wegens ongeval of ziekte uit, dan zal hij de bedrijfsverzorgingsdienst (als die er is) of een ander moeten inschakelen en dit kost geld. Door een arbeidsongeschiktheidsverzekering te sluiten kan men deze extra kosten vervangen. Vooral bij een langdurige ziekte of ongeval is dit van eminent belang. Nu zijn er veel leden, die een ongevallen- of ziekteverzekering (oude stijl) lopen de hebben. Wij adviseren de leden in de komende wintermaanden te bezien of deze verzekeringen oude stijl niet omgezet moeten worden in een ar beidsongeschiktheidsverzekering. Een aanvulling tot een A. O. verzekering is eveneens mogelijk. Raadpleeg daarover onze vertegenwoordigers; het kan zeer belangrijk zijn. Zij, die nog geen verze kering tegen ongeval en ziekte hebben doen zeker verstandig zich daarover nader te laten voorlich- In de maandelijkse bespreking van het dagelijks bestuur van het Landbouwschap is onder meer de aanvullende verordening voor groenten en fruit ter sprake gekomen. Over de toepassing van deze ver ordening in Nederland had het Landbouwschap reeds enige wensen aan de minister laten horen zoals de subsidies ter stimulering van de oprichting van producentenverenigingen. Nu heeft Nederland eerder een teveel dan een tekort aan veilingen. Daarom zou het Landbouwschap het op prijs stel len als zulk een subsidie zou worden gegeven bij fusie van veilingen. Afgezien van de vraag of Nederland al dan niet moet overgaan tot subsidiëring zal indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord een vol gende minister gelden op de begroting moeten op voeren, daar Nederland in ieder geval een deel zelf moet betalen en overigens alle gelden voor deze subsidies moet voorschieten. Het twepde punt handelde over 't berekenen van basisprijzen en aankoopprijzen indien produkten uit de markt moeten worden genomen. Hierbij moet men uitgaan van de laagste prijzen om on verantwoorde uitbreiding van de produktie te voor komen. Met dit principe van het Landbouwschap was de minister het eens, al is thans nog niet te zeggen hoe de uitwerking van de verordening eruit zal zien. Indien in geval van een crisis produkten uit d« markt genomen moeten worden, is mede-financie ring door de overheid gewenst. In Nederland zou dit van betekenis kunnen zijn voor tomaten, bloem kool, appelen en peren. Zou dit niet gebeuren, dan zou de Nederlandse tuinbouw in een ongunstige positie komen te verkeren, vergeleken mot die in het buitenland. De minister verklaarde positief tegenover deze opvatting te staan, al wilde hij wel een veilig heidsclausule doen opnemen, zodat geen onbe perkte aansprakelijkheid zal ontstaan Een volgend punt van de bespreking was het Omwikkeüngs- en Saneringsfonds, waarvan het Landbouwschap stelde, dat het een belangrijk mid del is geworden tot het voeren van landbouwbeleid. Het bestuur van het fonds draagt zijn eigen verant woordelijkheid, maar het moet over voldoende geld middelen kunnen beschikken om zijn besluiten te kunnen uitvoeren. De minister achtte het gewenst dat op enigszins langere termijn plannen worden gemaakt met be trekking tot het fonds. Daarbij moet men nagaan welke financiële gevolgen het uitvoeren van deze plannen zal hebben. Binnenkort zal hierover een nader gesprek tussen de minister en het Land bouwschap plaats hebben. Deze week nog enkele punten ter toelichting op de afzonderlijke artikelen van de Onteigeningswet zoals deze in de Memorie van Toelichting van het ontwerp wordt gegeven. In artikel 40a wordt in het eerste lid „ongebouwd roerend goed" gesteld tegenover „gebouwen". Deze benaming is gekozen om tot uitdrukking te doen ko men dat niet de indeling in kadastrale percelen door slaggevend is maar de feitelijke situatie. Een bijzon dere moeilijkheid kan zich voordoen wanneer het gaat om de waardering van oude gebouwen. De waarde op basis van bestaand gebruik en staat van onderhoud zou minder kunnen blijken te zijn dan de waarde van de grond als bouwterrein. Daarom is bepaald dat, in dien deze waarde van de grond, bij gebruik voor de bouw van nieuwe gelijksoortige opstallen, meer zou bedragen dan de waarde van de opstal berekend naar feitelijk gebruik, de hogere waarde voor de schade loosstelling in aanmerking dient te worden genomen. De waardering van de grond dient dan dus als bouw terrein te geschieden. In art. 40b is onder meer bepaald dat de waarde van het onroerend goed een jaar vóór de terinzage legging van een ontwerp-bestemmingsplan plaats heeft gevonden, moet worden bepaald. Dit volgens het algemeen prijsniveau op dat moment. Wel zal met de vóórdien opgetreden waardevermindering van het geld rekening moeten worden gehouden. Voor het overige zal de waarde moeten worden bepaald naar de plaat selijke omstandigheden. Het bestemmingsplan en de invloed(en) die dit plan op de waardebepaling van het onroerend goed kan hebben moeten, volgens het ont- werp, „als het ware worden weggedacht". Dit wil niet zeggen dat het onteigende niet moet worden gewaar deerd naar de mogelijkheden die de grond biedt. In dien het bijvoorbeeld gaat om een perceel weiland, dat later tuingrond is geworden, met kassen enz., -dient de deskundige de waarde van dit perceel en opstallen als tuinbouwgrond (met de daarbij behorende inrich ting) te bepalen. Indien aan een bestemmingsplan achteraf geheel of ten dele goedkeuring wordt onthouden zal worden geacht de voorgestelde beperking van de waarde van de grond niet te hebben bestaan. De Memorie van Toelichting omschrijft dit als volgt: „Had een perceel aanvankelijk bij een bestemmingsplan een bestemming tot bouwterrein gekregen en is deze bestemming bij een later herzieningsplan gewijzigd in een bestem ming die het bestaande gebruik of toestand van de grond ongemoeid zou laten en wordt nadien ont eigend op grond van een derde plan, dan mag alleen dit laatste plan in aanmerking worden genomen. De datum van ter visie legging van dit laatste plan is bepalend voor de waardering van de grond. Dit, deze week, wat betreft het (niet volledige) over zicht van het destijds, nog door het demissionaire kabinet, ingediende wetsontwerp wijziging onteige ningswet. De volgende week willen wij nog in het kort ingaan op de eveneens toentertijd ter bespreking gestelde regeling van het voorkeursrecht van gemeen ten bij de verkoop van onroerend goed, waarover door de Regering advies is gevraagd aan de Colleges van Gedeputeerde Staten en aan de Vereniging Nederland se Gemeenten. BI. ïNZE nieuwe regering in de regeringsver- klaring ook op het gebied van de belastin gen belangrijke mededelingen heeft gedaan? De voornaamste punten zijn wel: a. uitstel van de verlaging van de loon- en in komstenbelasting van 1 januari 1967 tot 1 juli 1967; b. verhoging van de omzetbelasting reeds vanaf 1 juli 1967 inplaats van 1 januari 1968. Uit den aard der zaak nemen wij van deze plan nen met gemengde gevoelens kennis. Bepaald St. Nicolaasachtig doen deze mededelingen niet aan. Beide maatregelen komen neer op een verzwaring der fiscale lasten. En dat is uiteraard niet prettig, maar we hebben niet veel keuze. De steeds verder gaande inflatie, het steeds minder koopkrachtig worden van onze gulden, moet met alle mogelijke en geoorloofde middelen worden tegengegaan. Als de inflatie blijft doorgaan, komen we als land eco nomisch in een uiterst gevaarlijke situatie. Het is niet zo eenvoudig om deze situatite te schetsen en stellig geen onderwerp voor deze eenvoudige ru briek, maar toch willen we wel enkele opmerkingen maken. CTEEDS in waarde (koopkracht) dalend geld, roept de tendenz op om het maar snel uit te geven. „Morgen is 't weer minder waard", is het daartoe veel gebruikte argument. Dit middel is evenwel even erg als de kwaal (inflatie) zelve. Het is daar om dat we ook weer met gemengde gevoelens lazen dat de St. Nicolaasinkopen ook weer dit jaar van zo grote omvang waren. Natuurlijk gunnen we onze handeldrijvende middenstand deze successen van harteMaar er blijkt weer zo duidelijk uit, hoe wei nig waarde men aan het geld toekent en hoe ge makkelijk men het uitgeeft. Het is juist deze grote consumptieve besteding die de inflatiekwaal nog weer verergert. In vrijwel alle kranten en tijdschriften hebben we kunnen lezen dat het tekort op onze betalings balans over het nu weer bijna afgelopen jaar onge veer f 800,miljoen zal bedragen en wat zal die over 1967 ons brengen? Vandaar dat we de aangekondigde belasting maatregelen, hoe pijnlijk ook, o.i. maar moeten ac cepteren om erger te voorkomen. Het is er mee als met een operatie: pijnlijk, met risico, maar voor het herstel van de patiënt is er niet aan te ontkomen. Deze operatie zal de Nederlandse belastingbetalers ongeveer f500 miljoen kosten. J?R zal echter nog meer moeten gebeuren. De ■*-* staatsuitgaven zullen opnieuw scherp wor den bezien en er zal getracht worden op het reu- zenbedrag van f 20 miljard enkele honderden mil joenen te bezuinigen. Een volgend en een zeer teer punt vormen de loonkosten. Wil onze economie gezond worden, dan zullen deze zeer in de hand moeten worden gehou den. Theoretisch zouden deze met de arbeidsproduc tiviteit gelijke tred moeten houden. Dit schijnt moeilijk of wellicht onmogelijk te zijn, maar er zal toch naar gestreefd moeten worden om dit punt zoveel en zo dicht mogelijk te benaderen. Gebeurt dit niet, dan zal o.i. het onvermijdelijke gevolg zijn dat we als loontrekkenden meer guldens krijgen, maar er minder voor kunnen kopen. Als dan verder door slechte gang van zaken in de bedrijven steeds meer werkloosheid ontstaan zou, met alle materiële en geestelijke nadelen daarvan zijn wij van mening dat we als Nederlands volk alle middelen moeten aangrijpen om deze situatie te voorkomen. Zonder offers en offerbereidheid zal dit niet gaan. MEIJERS.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 3