Ruggen-opbouw by aardappelen op klei- en zavelgronden 8 Bij de aardappelteelt op de klei- en zavelgronden heeft men veel succes gehad met het ontwikkelen van methoden om kluiten in de rug togen te gaan. Dit is evenwel ten koste van de omvang van de rug gegaan. Ook bligken de vele bewerkingen na het poten niet gunstig te zyn voor de hoeveelheid losse grond. Mogelijkheden moeten worden gevonden om de losse grond los te houden. In verschillende richting kan de oplossing van dit vraagstuk worden gezocht, zoals het wegschuiven van de losse grond voor de trek- kerwielen; de grond losmaken en het poten in één werkgang uitvoeren; de ruggen reeds het aantal bewer waarbij o.a. een c wogen kan word De Stichting Aar een publikatie van „Kali" van de Ned. 1 D. E. van der Zaag ei landbouwconsulcnt v bewerking van de Lai geschreven artikel hl De beschikbare plaats volledig over te nemi met de volgende bijz< Spoor van een trekkerband in losse grond. Gestimuleerd door de noodzakelijke mechanisatie van de aardappel oogst hebben enige telers een aantal jaren geleden methoden ontwik keld om kluiten in de rug te voorkomen. Zij hebben bijzonder veel succes hiermee gehad. Er zijn niet veel telers op de zwaardere gronden, die niet van hun inzicht hebben geprofiteerd. Zelfs verscheidene En gelse aardappeltelers zijn de laatste jaren in Nederland geweest om deze ontwikkeling te bestuderen, waarbij zij dan meestal hun bewon dering niet onder stoelen of banken staken. Uit metingen van de af deling Grondbewerking van de Landbouwhogeschool is evenwel ge bleken, dat het zin heeft deze gehele ontwikkeling van land klaar maken en ruggen opbouwen in Nederland nog eens kritisch te be kijken. MEEST GEWENSTE VORM EN GROOTTE VAN DE RUG Wat is nu de meest gewenste vorm en grootte van de ruggen Op deze simpele en zeer voor de hand liggende vraag is eigenlijk geen goed gefundeerd antwoord te geven. Verantwoord wetenschappelijk onderzoek heeft hierover eigenlijk niet plaatsgehad. Het is zelfs de vraag of dit soort vraagstukken door praktische proeven zijn op te lossen. Wel is het mogelijk om vanuit het logisch denken en vanuit praktijkervaringen over deze vorm en grootte enige opmerkingen te maken. Het aanaarden voor de trekkerwielen op vrij zware rivierklei. Pootmachine met aanaarders. Spoor van een kooiwiel in losse grond. Foto's Ir. J. K. Kouwenhoven 1. De rug moet van boven rond zijn en niet plat of hol. Het regen water moet er gemakkelijk af kunnen lopen. Dit voorkomt dat sporen van de aardappelziekte gemakkelijk naar binnen spoelen en zo bij de knollen komen. Verder moet de kop voldoende breed zijn om veel aardappelen te kunnen bevatten. Een erg spitse rug heeft het bezwaar dat de stengels gemakkelijk opzij uit de rug komen. Volgens de heer Zinkweg, de bij onze lezers bekende aardappelteler in de Hoekse Waard, is de top van een ideale rug 25 cm breed. In de praktijk zou al veel zijn gewonnen als deze breedte minstens 15 cm zou zjjn. 2. De rug moet voldoende hoog zijn. Dit is allereerst nodig omdat er een behoorlijke laag grond boven de knollen moet liggen om het groen worden ervan tegen te gaan en om sporen van de aardappel ziekte zoveel mogelijk tegen te houden (filterwerking). In Engeland vond Lacey dat ongeveer 80% van de zieke knollen zich in de bovenste 5 cm van de rug bevindt. Verder is het gewenst dat de onderste knollen hoger liggen dan het laagste punt van de geul, zodat de knollen vrij droog liggen als bij veel neerslag in de zomer er tijdelijk water in de geulen staat. Op deze wijze kan natrot worden tegengegaan. Om aan deze eisen te voldoen, moet een rug toch wel minstens 20 cm hoog zün. 3. De voet van de rug (de plaats waar de rooischaar langs zou moeten gaan, dat is dus enige cm's boven de geul) moet zo breed zijn dat er voldoende ruimte voor de knollen is. Hier is een breedte van ca. 45 cm wenselijk (zie ook tekening rechts boven aan de pagina). 4. De geul tussen de ruggen moet zo breed zijn, dat de trekkerbanden er door kunnen zonder dat losse grond van de rug aangedrukt wordt. Bij een rijenafstand van 75 cm en een breedte van de rug van 45 cm zou hiervoor 30 cm over zijn. Dit zal in het algemeen voldoende zijn. Een rug die aan de bovengestelde minimum-normen voldoet, zal een doorsnede hebben van ca 500 cm2 losse grond. In zo'n rug moeten de knollen redelijk goed geborgen kunnen worden. Natuurlijk hangt dit ook af van het ras (knollen ver of dichtbij de moederknol) en van de opbrengst. In de praktijk blijkt dat een rugdoorsnede van 500 cm2 doorgaans niet wordt bereikt, zoals we verderop zullen constateren. RESULTATEN VAN METINGEN IN DE PRAKTIJK In de praktijk probeert men met het klaarmaken van het aardappel land zo lang mogelijk te wachten, dat zonder kluiten te maken een redelijk diep pootbed kan worden verkregen. Na het poten wordt met een aantal bewerkingen de rug opgebouwd. De losse grond die

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 8