WAAR HET OM GAAT! Kabinetscrisis II ist b dat 3 VERZEKERING SLACHTDIEREN EN INNING VAN HEFFINGEN Met ingang van 1 januari 1966 is de Verordening Verzekering Slachtdieren 1957 van het Produkt- schap voor Vee en Vlees aangevuld met de bepa ling, dat het afleveren van een slachtdier aan een be- of verwerker behoudens enkele uitzonde ringsgevallen is verboden, tenzij het slachtdier tevoren is verzekerd tegen slachtrisico. Sedert 1 februari 1966 worden de zgn. huishoudelijke hef fingen van het Produktschap ingevolge de Alge mene Heffingsverordening 1965 tegelijk met de slachtrisicopremie namens het Produktschap geïnd door de Stichting Centraal Bureau Slacht veeverzekeringen te Utrecht. Hetzelfde is het ge val met de eveneens sedert 1 februari 1966 gel dende zgn. classificatieheffing ingevolge de Hef fingsverordening 1965 Slachtvarkens (classificatie- kosten). In de praktijk is gebleken, dat aan de naleving van het afleveringsverbod van niet-verzekerde slachtdieren aan be- en verwerkers niet algemeen de hand wordt gehouden. Voorts hebben in een aan tal gevallen bedrijfsgenoten (in het midden gelaten of dit leveranciers dan wel afnemers van slacht dieren zijn) geweigerd de aan het Produktschap verschuldigde heffingen te voldoen, terwijl zij wel de slachtrisicopremie hebben betaald. Het Produktschap voor Vee en Vlees heeft ech ter besloten de Verordening Verzekering Slacht dieren 1957 ongewijzigd te handhaven. Dit brengt mede, dat aan de bevoegde opsporingsinstantie verzocht wordt op de naleving van deze verorde ning en in het bijzonder van het afleveringsverbod met betrekking tot niet-verzekerde slachtdieren aan be- of verwerkers toe te zien en zonodig proces verbaal op te maken. Het Produktschap zal de inning van de heffin gen blijven koppelen aan de betaling van de slacht risicopremie; degenen, die tot nu toe geweigerd hebben bepaalde heffingen te betalen, dienen er rekening mede te houden, dat de verschuldigde be dragen thans, zonodig langs gerechtelijke weg, zul len worden ingevorderd. Men zij dus gewaar schuwd. HET EUROPEES ORIËNTATIE- EN GARANTIEFONDS VOOR DE LANDBOUW Geadviseerde aanvragen voor 1967 ingediend De minister van landbouw en visserij heeft voor het begrotingsjaar 1967 de volgende aanvragen voor bijstand uit het Europees Oriëntatie- en Garantie fonds voor de landbouw ingediend: Landbouwstructuur 6 ruilverkavelingsprojecten (daarvan de tot en met 1971 uit te voeren onderdelen) met een totale investering van rond 57,6 min. 5 waterschapsprojecten met een totale inwer king van rond ƒ25,4 min. Marktstructuur 4 projecten uit de sector zuivel met een totale investering van rond 33,4 min. 3 projecten uit de sector vee en vlees met een totale investering van rond 9,2 min. 3 projecten uit de sector groenten en fruit met een totale investering van rond ƒ15,2 min. 4 projecten uit de sector pluimvee en eieren met een totale investering van rond 15,3 min. 3 projecten uit de sector akkerbouw met een totale investering van rond 5,3 min. RESULTATEN CEBECO OVER 1965/ 66 BEVREDIGEND De Nationale Coöperatieve Aan- en Verkoopver eniging voor de Land- en Tuinbouw G. A. „CEBE CO'' te Rotterdam, heeft in het per 30 juni afge sloten boekjaar 1965-'66 een omzet behaald van ruim 783 miljoen. Ten opzichte van het vorige boekjaer betekent dit een stijging van ruim 76 miljoen. Ook de in tonnen meetbare omzet steeg en wel tot een nog niet eerder bereikt niveau van 3 miljoen ton. Hoewel de financiële resultaten geringer zijn dan vorig jaar, acht de directie deze nog bevredigend. Na afschrijving van 3 miljoen op de bezittingen en na aftrek van de verschuldigde vennootschaps belasting resteert een overschot van 2,9 miljoen (bestaande uit het exploitatie-overschot en de toe voeging aan het Fonds voor Prijsverschillen). Voorgesteld wordt bijna ƒ1,5 miljoen uit te ke ren aan de leden-coöperaties. Voor deze laatste betekent dit, dat zij 2 °/o<> van de in 1965-'66 door haar bij CEBECO behaalde geldomzetten kunnen terugverwachten. En rest dan een bedrag van 1,4 miljoen, dat toegevoegd zal worden aan de reser ves. De investeringen in het boekjaar beliepen een bedrag van rond 4 miljoen. UORIGE week schreven wij over de in-de-plaats- stelling na overlijden van de pachter. Een be langrijk artikel, want de belangen van de overblijven de echtgenoot en kinderen worden veilig gesteld. Het komt ook voor dat de pachter door ziekte, ouderdom of invaliditeit niet meer in staat is het ge pachte naar behoren of persoonlijk te exploiteren. In artikel 49 van de pachtwet staat dat de pachter die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of tengevolge van ziekte of invaliditeit niet meer in staat is het gepachte op behoorlijke wijze te exploiteren, de be voegdheid heeft zich tot de pachtkamer te wenden met de vordering zijn echtgenoot één of meer, zijner bloed- en aanverwanten in de rechte lijn in zijn plaats als pachter te stellen. Dit geldt eveneens voor mede pachters en een pleegkind. Het is vanzelfsprekend dat men niet zonder meer een verzoek tot de pachtkamer richt maar eerst met de eigenaar zal zoeken naar een oplossing. In vele gevallen zal deze bespreking tot een oplossing lei den. Indien onverhoopt zich toch moeilijkheden zou den voordoen dan kan men zijn recht zoeken inge volge bovengenoemd artikel. Het komt nog al eens voor, ook al nadat de vader zijn grond zogenaamd heeft overgedaan aan de zoon, de vader toch de of- r)E grote electriciteitsmasten dye men in onze provincie waarnemen kan, ook reeds bij dragen tot het opwerpen en uitvechten van fiscale problemen? Meerdere van onze lezers hebben hier reeds kennis mee gemaakt. In het nu lopende jaar heeft de belastingkamer van het Haagse Hof in verband met deze masten een belangwekkend arrest gewezen. Eerst de feiten en de mening van partijen. Een landbouw-eigenaar verleende aan de elec- triciteitsmaatschappij het recht om masten op de hem in eigendom toebehorende en bij hem in ge bruik zijnde gronden te plaatsen. Hij verkreeg hiervoor een vergoeding, waarin een flink bedrag begrepen was voor blijvende eco nomische schade. De fiscus meende dit bedrag tot het inkomen van belastingplichtige te moeten rekenen en belastte dit volgens art. 48 Besluit Ink. Bel. 1941 (2040 Belastingplichtige was, dat komt meer voor, van andere mening. Deze vergoeding beschouwde hij als vermogensschade welke onbelast is op grond, van art. 6 lid 2 Besluit Ink. Bel. 1941. De afkoop som was naar zijn mening betaald omdat hij door hef verlenen van een zakelijk recht n.l. om de mas ten op zijn grond te plaatsen, vermogensschade lijdt, daar zijn land MET de daarop geplaatste masten minder waard is dan ZONDER deze masten. Daal de oorzaak van deze waardedaling niet gelegen is in de uitoefening van het bedrijf, dus een externe oorzaak heeft, geldt hier de landbouwvrijstelling van art. 6 lid 2. De inspecteur betwistte dit, daar de pachtprijs van deze grond niet daalt, aangezien de pachter voor de last van deze masten een jaarlijkse ver goeding ontvangen zal. De vorige week ben ik geëindigd met te zeggen, dat er geen geschreven wet bestaat, die bepaalt, dat een kabinet, wien het vertrouwen door het parlement is opgezegd, ook inderdaad het veld moet ruimen. In de loop van de geschiedenis heeft het samenspel tussen de ministers en volksver tegenwoordiging perioden gekend, waarbij van een samenspel geen sprake was. Dan sloeg duidelijk de balans wie het nu eigenlijk voor het zeggen had nu eens naar de ene dan weer naar de andere zijde door. Het parlementaire stelsel zoals wij dat nu kennen is met veel moeite en pijn tot stand gekomen. Waarom treedt nu een kabinet af? Geen ge schreven wet dus die het daartoe verplicht. In de tweede helft van de vorige eeuw is het voorge komen dat het kabinet door het parlement het vertrouwen werd opgezegd en toch rustig bleef zitten. De ministers gingen toen van het stand punt uit, dat zij niet heen behoefden te gaan als zij het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging misten, want zo redeneerden zij wij worden door de koning aangesteld en zijn ook 'slechts aan de koning verantwoording schuldig. In plaats van heen te gaan adviseerden zij de koning om de kamer te ontbinden, omdat, naar zij zeiden, de kamerleden anders dachten dan het volk, dat zij vertegenwoordigden. In werkelijkheid wilden zij van de kamer af, omdat de kamer anders dacht dan het kabinet van ministers! De verkiezingen voor 'n nieuwe Kamer, die op de ontbinding volg den, brachten de Kamer ip ongewijzigde samenstel ling terug, en bij de eerstvolgende Kamerzitting werd opnieuw een motie van wantrouwen aan genomen. Het kabinet ging aanvankelijk weer niet heen en overwoog zelfs een tweede Kamerontbin ding. Tenslotte is het toch gezwicht en heeft het de koning zijn ontslag aangeboden. ficiële pachter blijft omdat hij dat beter vindt. Wat hieraan nu beter is kunnen wij met de beste wil van de wereld niet ontdekken. Wel zijn ons gevallen be kend dat de pachter bij een pachtgeding i.v.ra. zijn leeftijd, geen pachtverlenging meer verkreeg, omdat de leeftijd een rol ging spelen bij het nemen van de beslissing door de pachtrechter, en bij de afweging van de belangen van beide partijen, dus pachter en verpachter. Indien de zoon reeds officieel pachter was geweest was de beslissing dan wellicht anders uitgevallen. We zijn hier eigenlijk weer systematisch aangeland bij de bedrijfsopvolging; artikel 49 heeft hier wel degelijk betrekking op. De vraag kan hier gesteld worden, wanneer doen we ons bedrijf over aan de zoon-opvolger. Misschien zegt U terecht: dat zullen wij zelf uitmaken. Wij wil len U dan alleen vragen of U als zoon-bedrijfsopvolger niet blij was toen uw vader op bijv. 65-jarige leeftijd zei: „Je bent de stuurmanskunst machtig; probeer het schip te behouden en zo mogelijk te verbeteren" En toen was er nog geen artikel 49. Maar daar g'ng het ook niet om. Wel belangrijk is dat U weet dat het er is, want het kon er eens om gaan. J. M. r\E uitspraak die het Haagse Hof in deze zaak gaf is zeer interessant. Uit de zeer uitvoe rige motivering van het Hof nemen we hier maar enkele punten over. Het Hof oordeelde dat door de verlening van een zakelijk recht om masten op deze grond te plaat sen het gebruik van de grond niet meer uitslui tend berust bij de eigenaar of aan wie deze het gebruiksrecht (pacht) wil verlenen, maar mede bij de gerechtigde tot dit zakelijk recht (hier de elec- triciteitsmaatschappij). Deze masten vormen een wezenlijke beperking van het gebruiksrecht waar door de waarde van het eigendomsrecht van de grond vermindert. Het staat de eigenaar vrij om als contraprestatie te bedingen een jaarlijkse vergoeding of betaling ineens Bedingt hij betaling ineens dan beschouwt het Hof dit als het te gelde maken van een deel van zijn bezit en niet ala een kostenvergoeding. De hierbij gemaakte boekwinst is niet te beschouwen als een gevolg van waardeverandering in het be drijf, daar de vestiging van het zakelijk recht haar oorzaak vond in een van buiten komende omstan digheid en het feit dat een koopsom voor dat recht kon worden bedongen, voortvloeide uit de aard van het onroerend goed (landbouwgrond) en niet kan worden toegeschreven aan enig feit, in het bijzon der samenhangende met de uitoefening van het be drijf op die gronden. Enkele andere punten die mede in deze uitspraak ter sprake kwamen lieten we in dit artikeltje op zettelijk buiten beschouwing. Dit ene aspect leek ons belangrijk genoeg om. ontdaan van allerlei juridische opmerkingen en motiveringen, aan onze lezers voor te houden. MEIJERS. Als nu het kabinet was blijven zitten en gewoon door was blijven regeren, dan betekende dat, dat de regering zich niets aan zou trekken van de mening van de Staten-Generaal. Het parlement zou dan wel kritiek kunnen uitoefenen, maar de bekri tiseerden behoefden geen enkele consequentie te verbinden aan die kritiek, met andere woorden het hele bestaan van de Staten-Generaal zou nauwe lijks zin hebben. Op deze wijze zou de democratie nooit goed kunnen funktioneren. Het toenmalige kabinet heeft dit ten lange leste ook ingezien en eieren voor zijn geld gekozen; het heeft zijn ontslag aangeboden. In die jaren de tweede helft van de vorige eeuw is de strijd tussen ministers en Staten-Generaal gestre den en hebben de luatsten met veel moeite over wonnen. Vanaf die tijd geldt dan ook 't gebruik dat een Regering, die het vertrouwen van de Staten- Generaal mist, verdwijnt. Tot ongeveer 1913 han teerde men deze regel van gewoonterecht zo strin gent, dat een kabinet reeds behoorde af te treden, indien bleek uit uitlatingen van de Kamer, dat het vertrouwen ontbrak. Het was dus niet eens nodig, dat bijv. de Tweede Kamer uitdrukkelijk oen motie van wantrouwen aannam. Zodra een minister voelde dat men geen vertrouwen meer in hem stelde, behoorde hij heen te gaan. Na de eerste wereldoorlog is het gebruik geworden, dat een geheel kabinet eerst aftreedt, als hem uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat men het oneens is met zijn beleid. Hoe kan men nu een minister of een ministerie laten vallen? Het duidelijkste geval is wel, wan neer men uitdrukkelijk met zoveel woorden een motie indient waarbij men zegt geen vertrouwen te hebben in het beleid van de minister of van het (Zie verder pagina 4)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 3