Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van Land- en Tninbouw en leeteelt in Zeeland
ONTEIGENING
m
QNTEIGENING (in dit geval van de grond) kan voor
de één een direkte bedreiging van het bestaan be
tekenen en voor een ander, afhankelijk van de persoon
lijke omstandigheden, minder bezwaren opleveren. De ach
tergrond van de onteigening het door de overheid ont
nemen van de eigendomsrechten is het algemeen be
lang. Daarbij zullen de rechten van het individu moeten wij
ken voor de belangen van de gemeenschap.
Onteigening is voor de betrokkene echter een zéér in
grijpende zaak, waarvoor in de „onteigeningswet" dan ook
rechtsregels zijn vastgelegd. De onteigende wordt daarin
ondermeer beschermd tegen willekeur van overheidszijde.
Tevens is daarin een schadevergoedingsregeling vastge
legd. Anderzijds geeft deze wet de nodige waarborgen aan
de onteigenende partij opdat niet meer betaald moet wor
den dan redelijk is.
Over deze redelijkheid van de vergoeding zijn de laatste
tijd de meningen verdeeld. Van regeringszijde bestonden
er reeds min of meer vergevorderde plannen om tot wijzi
ging van de onteigeningswet te komen. Van de zijde van
de overheid denkt men in dit verband aan het vastleggen
in deze wet van een soort „overheidsvoorkeursrecht" waar
bij niet, zoals tot nu toe, de werkelijke waarde van de grond
zou moeten worden betaald. Bij het bepalen van de waarde
zou geen rekening gehouden moeten worden met dèt waar-
dedeel van de schadeloosstelling dat voortvloeit uit de lig
ging van de grond binnen een streek- of bestemmingsplan.
Een waardebepaling dus ongeacht de beïnvloeding door be
stemming.
Het is in dit verband interessant kennis te nemen van de
inzichten hierover van de (nu demissionaire) minister van
Landbouw, die kortgeleden in een rede op een jubileumdag
van de Rentmeesterskamer het delicate onderwerp „grond"
behandelde. Hij vertelde er nadrukkelijk bij dat de tekst van
zijn inleiding reeds vóór de val van het kabinet was vast
gesteld!
In korte trekken behandelde mr. Biesheuvel de bijzondere
en centrale plaats die de grond in ons land, gezien de
„schaarste", inneemt. Alhoewel de landbouw ruimtelijk
gezien nog steeds de grootste grondgebruiker is, nemen
de niet-agrarische funkties (industrie, wonen, verkeer en
recreatie) van de grond toe. In verband hiermede achtte hij
de nodige beleidsregels voor de grondpolitiek noodzakelijk
en stelde:
Tegen nationalisatie van de produktiemiddelen te zijn, dus
ook tegen die van de grond. Er staan de overheid andere
middelen ten dienste om aan een juiste toewijzing daar
van richting te geven.
De individuele grondeigenaar behoort geen geldelijk
voordeel te trekken door waardevermeerdering van de
grond als gevolg van overheidsmaatregelen.
Bij onteigening moet de werkelijke waarde worden ver
goed die de grond, onafhankelijk van overheidsmaatrege
len, had verkregen.
Bij de op zichzelf noodzakelijke reglementering van de
grond moeten de overheden een zekere zelfbeperking in
acht nemen. Als die te ver vooruit proberen te zien dreigt
men de band met de werkelijkheid te verliezen.
Gezien de noodzakelijke mobiliteit van de grond geen
prijsbeheersing daarvan. Echter kunnen conjuncturele
overwegingen tot prijsbeheersing leiden. Als echter het
getij keert moeten de bakens verzet worden.
De minister en de voorzitter van de jubilerende Rentmees
terskamer, mr. G. J. de Lint, bleken uiteenlopende opvattin
gen te hebben over de prijs die de overheid bij grondaankoop
voor doeleinden van algemeen belang moet betalen. Mr. De
Lint was van mening dat deze waarde in elk geval niet zonder
meer eenzijdig mag worden gelijkgesteld met de agrarische
gebruikswaarde. Deze waarde moet wel degelijk mede be
paald worden door het nut dat de koper (overheid) aan het
object kan ontlenen.
Mr. De Lint wees tevens op, wat hij noemde, de devaluatie
van de grondeigendom. Het is of men bij het opkomen voor
de belangen daarvan de grondeigendom nog slechts kan
zien als een lastig en uit de tijd geraakt obstakel. Het lijkt
erop dat een grote buitverdeling aan de gang is, waarbij
eindeloos veel planologen en andere niet-agrarische instan
ties bezig zijn met het inkrimpen en indelen van de Neder
landse cultuurgrond.
Deze week op de middenpagina's een artikel over de ruggenopbouw bij aardappe
len op klei- en zavelgronden gebaseerd op praktijkervaringen. Daarnaast vragen wij de
aandacht voor
„Waar het om gaat" en „Tuinbouwklanken"pag. 3 en 4
Lezers schrijven over „de aardappelperikelen"pag. 5
de 7e les Teleac Televisiecursus „De Boerderij als Onderneming". pag. 7
Zonder daarbij eigenlijk nog geïnteresseerd
te zijn in het eigen streven van de rechtheb
benden op die grond. Het is of men van vele
kanten bezig is de eigendom te dorsen om
daarbij de pit en de overtuiging van het fun
damenteel recht van de eigenaar eruit te
slaan. Veel cultuurgrond zal, aldus mr. De
Lint, moeten worden afgestaan, maar dat pro
ces zal moeten verlopen met een eerlijke
respectering van dat recht.
Op een aantal punten nemen de minister
en de voorzitter van de Rentmeesterskamer
een afwijkend standpunt in. Naar de mening
van de minister gaat de overheid in haar pla
nologisch beleid uit van feiten en omstandig
heden in het gebied zelf waarop de genomen
maatregelen betrekking hebben. De ligging
van de grond is daarbij in belangrijke mate
bepalend voor de bestemming die er aan
wordt gegeven.
Afgewacht zal moeten worden wat er, han
gende de kabinetscrisis, met de aangekon
digde voorstellen tot wijziging van de ont
eigeningswet gebeurt. Blijft het ontwerp lig
gen in de la van de minister van justitie of
wordt het er na de verkiezingen weer uitge
haald? Regering en volksvertegenwoordigers
zullen zich dan te zijner tijd moeten beraden
in hoeverre de voorstellen aanvaardbaar zijn
gezien de rechtsopvattingen in brede lagen
van ons volk.