11
percelen dicht bij woonkernen geen vroegrijpend ras te kiezen, omdat de mus
sen daarin zeer veel schade kunnen aanbrengen.
GRASZAAD
Op percelen die onder een dekvrucht zijn ingezaaid geweest, zullen de be
spuitingen voor onkruidbestrijding reeds zijn toegepast. Van veldbeemd en
snelgroeiende weidegrassen tweedejaars, dient omstreeks half oktober de na-
groei gemaaid en verwijderd te worden, waarna een stikstofgift gewenst is.
Bij late zomergroei zal men zich kunnen beperken tot een DNOC-bespuiting,
of indien er zeer veel muur voorkomt met iVa 1 2,4,5-TP. Overleg met de kon-
trakterende firma is gewenst.
GRONDBEWERKING
In de loop van deze maand dienen alle beschikbare dagen, waarop het
wintervoorploegen onder gunstige omstandigheden kan plaats vinden, benut
te worden. Dit is vooral van belang voor gronden die van nature een minder
goede struktuur hebben. Wanneer deze grond tijdig geploegd is en er volgt een
periode van droog weer, dan is bij latere regenval de kans op verslemping al
veel minder. Vroeggeploegde grond heeft in december al een verweerde laag
die een zekere bescherming biedt tegen achteruitgang van de struktuur tijdens
de wintermaanden. Daarnaast is het van het allergrootste belang dat er zo
weinig mogelijk wielslip optreedt. Ook hiervoor is droge grond gewenst.
Vanzelfsprekend geldt ook voor grond met een goede struktuur dat er niet
geknoeid wordt.
Knoeien bij het op wintervoorploegen, in de hoop dat de „winter" het wel
goed zal maken, is een zeer riskante zaak.
Zowel het weer in de afgelopen winter als dat in het groeiseizoen van 1966
is er o.a. oorzaak van, dat op veel percelen de grond min of meer dicht zit.
In heel veel gevallen beperkt deze verdichting zich tot de bouwvoor, soms
komen ook dieper in de grond nog storingen voor.
Men is gauw geneigd om de oorzaak van een slechte struktuur van de
bouwvoor dieper te zoeken dan nodig is. De oplossing meent men dan te
vinden in moren of woelen.
Met nadruk willen we er op wijzen, dat dit geen enkele zin heeft, wan
neer alleen de bouwvoor in een slechte toestand verkeert.
Om te weten te komen of het losmaken van de grond onder de bouwvoor
zin heeft, moet men met de schop het land in en gaten graven. Alleen dan
kan worden vastgesteld of dieper losmaken dan de normale ploegvoor nodig
is. Treft men direkt onder de bouwvoor een laag van 5 cm dikte aan, die
erg verdicht is (een zgn. ploegzool), dan is losmaken met een woeler, beves
tigd aan de trekker of de ploeg, nodig. Dit werk moet onder droge omstan
digheden plaatsvinden en niet dieper dan nodig is. Eenmaal losgemaakt mag
Het al of niet met de hand rooien wordt bepaald door het
arbeidsaanbod op het bedrijf.
er niet meer met de trekkerwielen over gereden worden. Geeft dit werk
aanleiding tot veel wielslip dan is het resultaat bijna altijd negatief.
Komen er dieper in de ondergrond verdichte lagen voor van meer dan
10 cm dikte dan is verbetering alleen mogelijk door een aparte woelbewer-
king onder droge omstandigheden. Alvorens tot een dergelijke ingrijpende
bewerking te besluiten is het goed zich terdege te overtuigen van de nood
zaak hiervan. Bedenk hierbij, dat een eenmaal uitgevoerde diepe woelbewer-
king aanleiding kan zijn tot een noodzakelijke regelmatige herhaling er van
in de toekomst. De aanwezige natuurlijke kanaaltjes worden bij zo'n bewer
king verbroken. Verder is voor het nut van diep losmaken de soort onder
grond sterk bepalend. Een weinig stabiele laag (b.v. zand) zal heel snel weer
in elkaar zakken, vooral bij veel regen kort na het werk.
Het algemeen advies moet dan ook luiden
Woelen of moren heeft alleen zin als er onder de bouwvoor een verdichte
grond voorkomt.
Voor de verbetering van gronden met een sterke verdichting in de bouw
voor, bijvoorbeeld slempige zavel, biedt woelen of moren geen bijdrage tot
de oplossing van dit probleem.
Daarnaast vraagt ook de kwaliteit van het ploegwerk de aandacht. Goed
aangesloten, vlakliggende ploegsneden zijn van veel belang voor een gelijk
matig zaaibed. Tijdig geploegde grond, die niet voldoende vlak ligt, kan later
onder droge omstandigheden met de kultivator nog wat bijgevlakt worden.
Vooral op zwaardere gronden zijn hiermee goede ervaringen opgedaan.
GRASGROENBEMESTING
Een apart punt vormt nog het onderploegen van een grasgroenbemester.
Afgelopen voorjaar heeft men hier wat nare ervaringen mee opgedaan, zo zelfs
dat sommigen zich hebben voorgenomen, om geen grasgroenbemester meer te
zaaien. Dankzij gebruik van een doodspuitmiddel kon veel narigheid worden
voorkomen, doch deze toepassing valt nogal duur uit.
Het is dan ook zaak te trachten de grasgroenbemester zodanig om te ploegen
dat van hergroei tussen de ploegsneden geen sprake meer kan zijn.
Tijdelijke opslag op het land of verharde stortplaats is veelal nodig.
Voorkom verlies door het voorkomen van broei.
Van belang hierbij is het gebruik van een grote, goed kerend voorschaar.
Sommige ploegfabrikanten kunnen deze naleveren. Liggen daarbij de ploeg
sneden goed gekeerd en aangesloten, dan is de kans op hergroei gering.
KWEEKBESTRIJDING
Een T.C.A.-bespuiting geeft alleen eeri goede werking als de grond vochtig
is. Indien begin oktober op wintervoor wordt geploegd, lijkt het beter een
bespuiting tot eind oktober uit te stellen nadat de grond zonodig eerst nog wat
vlak getrokken is door een grove bewerking met een kultivator. Wordt eind
oktober geploegd, dan direkt op de verse ploegsneden spuiten en zo mogelijk
later nog een grove bewerking met de kultivator uitvoeren.
ORGANISCHE STOFVOORZIENING
Verschillende suikerbietentelers zullen zich afvragen welke waarde suiker
bietenkoppen en -blad hebben voor de organische stof voorziening van de grond.
Tracht dit te voorkomen door voldoende diep op zaaivoor
te zaaien.
Volgens bekende normen geven verse suikerbietenkoppen en -blad van 17
droge stof bij 40.000 kg/ha opbrengst, 6000 kg droge organische stof per ha.
Ter vergelijking: een goed stoppelgewas klavers geeft 4500 kg droge
organische stof per ha. Vanzelfsprekend zal op de gemengde bedrijven de
waarde van suikerbietenkoppen en -blad als veevoer hoger gewaardeerd
worden.
VEEHOUDERIJ
Bij gunstig weer kan het vee, behalve de jongere dieren, nog in de weide
blijven. Dit spaart tijd en voer. Stuktrappen van de zode dient echter te worden
voorkomen. Het inkuilen van suikerbietenkoppen en -blad vraagt veel tijd en
vooral het lossen is een moeizaam werk, tenzij men gebruik maakt van een
zelflossende wagen. Op sommige bedrijven worden met sukses bietenetten ge
bruikt. Vooral wanneer de te lossen wagens op een hoog niveau ten opzichte
van de kuil staan, kan een groot gedeelte op deze wijze in de kuil worden
gebracht.
Voor het maken van een goede kuil is schoon loof gewenst. Bij de huidige
toegepaste rooimethoden is dit meestal gunstiger, dan bij het handenrooien
met de spade.
Het bijvoeren van verse suikerbietenkoppen en -blad in de weide en op stal
dient met mate te geschieden. Overvloedige hoeveelheden werken verspilling
van voer en slechte smaakbeïnvloeding van de melk in de hand. 50 kg per dag
per grootvee-eenheid is wel het maximum. In de weide is distributie mogelijk
door in verschillende aaneengesloten percelen een beperkte hoeveelheid te
deponeren en door omweiden te rantsoeneren. Tegen de stalperiode is het
gewenst na te gaan hoe de voederpositie er voor staat. Eventuele aanvulling is
dan nog mogelijk door aankoop van bijv. pulp, voeraardappelen enz. Weljk
voedermiddel dit moet zijn, kan ook nog afhangen van de kwaliteit en soort
voedermiddel dat reeds beschikbaar is. Overleg hierover met de bedrijfsvoor-
lichter is altijd mogelijk.