Nieuw aaltje in de bietenteelt Het probleem der sapzuiverheid bij bieten Van de zijde der suikerbietenindustrieën wordt de laatste tijd veel geschreven en ge sproken over de sapzuiverheid. Een betaling, waarbij behalve met het suikergehalte, ook rekening gehouden zal worden met het ka lium- en natriumgehalte in de bieten, wordt in uitzicht gesteld en dit zal zeker konse- kwenties voor de suikerbietentelers hebben. Rassenkeuze en andere factoren Verscheidene publikaties over dit onder werp zouden misschien kunnen suggereren dat de sapzuiverheid alleen maar een kwes tie is van het gebruikte ras en niet afhanke lijk is van andere faktoren. Als we in dit opzicht als voorbeeld nemen de zinsnede over dit onderwerp in het Voorlichtingsblad nr. 235 van de C.S.M., blz. 3680, dan zou hieruit misschien de konklusie getrokken kunnen worden dat, als men maar één van de als goed genoemde rassen neemt, men in dit opzicht geen tegenvallers kan hebben, terwijl de met name als slecht genoemde rassen in dit opzicht zeker teleurstellende resultaten zullen geven. Niets is echter minder waar! Het blijkt bij de beschouwing van het kalium- en natriumgehalte van verschillende bieten dat de rol die het ras hierbij speelt veel kleiner is dan andere faktoren die het kalium- natriumgehalte van de bieten be palen. Van overwegend belang zijn grond soort, bemesting, klimaat etc. In dit opzicht willen we U niet overstromen met cijfers, doch slechts in de nevenstaande tabel de kaliumgehaltes geven voor negen rassen welke uitgezaaid zijn geweest op 4 proef velden en die dan van hetzelfde veld op verschillende tijden werden gerooid. Opmerkingen bij de tabel R in deze tabel betekent: Rilland Us betekent: Usquert NOP betekent: Noordoostpolder W betekent: Wouw De romeinse cijfers geven de opeenvolgende rooiingen aan. We geven dan de kaliumgehaltes van negen rassen op deze vier proefvelden bij de ver schillende rooitijden. Wat de rassen betreft zullen we niet de namen noemen, omdat deze hier niet ter zake doen: tussen deze rassen bevinden zich rassen die bekend staan om hun zeer gunstige sapzuiverheid en andere rassen die tot de slechte ge rekend worden. De extreme rassen zijn speciaal in het on derzoek opgenomen, omdat het hele onder zoek door ons aangelegd was ter wille van kwaliteitsstudies. U ziet nu dat gemiddeld over deze proef velden het beste ras (no. 1) met een gemid deld cijfer van 106 tevoorschijn komt en het slechtste (no. 3) met 129. Een verschil van gelijke orde krijgen we al als we de cijfers van verschillende rooiingen van eenzelfde veld met elkaar vergelijken. Vergelijken we echter de verschillende proefvelden met elkaar, dan ziet U dat hier de verschillen veel groter zijn. (Proefveld R IV: 92 en US II: 172). Wij geloven dan ook dat een eventuele be taling van bieten naar suiker-, kalium- en natriumgehalte eerder zijn invloed zal doen gelden op bepaalde streken in Nederland en bepaalde grondsoorten dan dat hierdoor de rassenkeuze met reden beïnvloed zou wor den. Overigens ziet U ook dat er inderdaad zeer grote verschillen in kaliumgehalte kunnen optreden. Aangezien dit de belangrijkste faktor is voor de sapzuiverheid, zit er zeker een gegronde reden achter de plannen van de suikerindustrie om het kalium- en na triumgehalte mede te betrekken in de be paling van de kwaliteit. Natrium Dezelfde cijfers voor natrium geven nog een veel grotere invloed van de grondsoort op het natriumgehalte weer, doch natrium is kwantitatief minder belangrijk dan kalium en we zullen daarom deze cijfers maar niet noemen. Door het Rijksstation voor Insektenkunde werd in 1964 voor de eerste maal in België een vrijlevend wortelaaltje ont dekt, dat grote schade kan aanrichten in de bietenteelt. Het betreft hier een wor- telknobbelaaltje, namelijk Meloidogyne Naasi. Naast voeder- en suikerbieten kunnen ook tarwe, gerst, haver, rogge en raaigras als waardplanten dienen. Of de grassen schade lijden, blijft een open vraag. Bij de bieten staat evenwel vast dat de opbrengst tot op één derde kan dalen, een grote schade dus. Omtrent de ver spreiding in België kan men zich thans nog geen oordeel vormen. Ook in Nederland Wel werd in 1965 herhaalde malen grond onderzocht van percelen waar de bieten in het jeugdstadium een slechte groei vertoonden en waar de kalk- en bemes tingstoestand goed bleken te zijn; moge lijk is bovengenoemd aaltje de oorzaak van het afsterven of de slechte groei van de jonge bietenplantjes, aldus de Bodemkundige Dienst van België te Heverlee. Dit aaltje is ook reeds in Nederland gevonden. Onderzoek gewenst Bovengenoemd artikel ontleenden we aan het Zeeuws Landbouwblad van 20 mei 1966. In verband met het grote gevaar dat dit aaltje voor de bietenteelt kan opleveren, lijkt het ons van belang dat de telers regelmatig hun grond op aaltjes laten onderzoeken. Zodra wij verder nieuws hierover ont vangen, zullen wij zeker niet nalaten U hiervan op de hoogte te brengen. K Brij (Tabel behorende bij: ,,Het probleem der sapzuiverheid bij bieten) Ras R 1 R II R III R IV Us I Us II Nop I Nop II W I W II gem. p. ras 1 90 101 69 82 152 154 98 105 114 97 106 2 99 94 88 80 162 161 117 95 111 97 110 3 114 141 115 103 175 182 122 101 132 106 129 4 106 115 106 100 155 184 111 99 113 98 119 5 113 88 81 90 158 184 112 98 121 109 115 6 108 100 95 91 139 161 114 114 103 91 112 7 101 104 93 84 150 160 121 95 104 88 110 8 106 114 106 92 148 198 111 109 113 92 119 9 109 114 109 104 155 166 116 120 124 102 122 gem. 105 p. proefv. 108 96 92 155 172 114 104 115 98 116 3

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 13