Ondernemerschap in de tuinbouw
HOE ONZE BELANGEN TE BEHARTIGEN?
VRIJDAG 15 JULI 1966
54e Jaargang No. 2S39
■IXURMH
Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van land enTuinboun en Veeteelt in Zeeland
Frankering bij abonnement: Terne ure*
Ir. C. S. KNOTTNERUS
DE POSITIE VAN HET LANDBOUWSCHAP
Li ET rapport van een door het bestuur van het Landbouwschap ingestelde commissie over de taak
1 en de organisatie van het Landbouwschap geeft mij aanleiding tot enkele opmerkingen die naar
ik meen nuttig zijn bij de beoordeling van dat rapport. In de eerste plaats een algemene opmerking. De
genoemde commissie is overigens overeenkomstig haar opdracht uitgegaan van de bestaande
mogelijkheden wat betreft de Wet op de Bedrijfsorganisatie enz. Zij komt tot de algemene slotsom,
dat de bestaande opzet van het Landbouwschap eigenlijk nog wel de meest juiste is. Zij prijst zelfs de
vooruitziende blik van de oprichters.
fv/| AAR men kan de zaak ook van een andere
kant benaderen. Men zou kunnen vast
stellen dat het Landbouwschap in de Nederlandse
boeren- en tuindersstand niet zodanig vaste voet
heeft verkregen als noodzakelijk zou zijn om het
werkelijk als de belangenbehartigende organisatie
van de agrarische stand te beschouwen. Men zou
zich daarbij kunnen afvragen of dat ligt aan de
uitwerking van de door de Wet op de Bedrijfs
organisatie gegeven mogelijkheden. Of omdat juist
de mogelijkheden van deze Wet niet overeenko
men met datgene wat de Nederlandse agrarische
bedrijfstak als de meest gunstige en meest juiste
belangenbehartiging ziet. Ik ben geneigd met de
commissie mee te gaan in haar conclusie dat bin
nen de huidige mogelijkheden alles is gedaan wat
gedaan kon worden. Dan moet dus het onbehagen
worden toegeschreven aan diepere oorzaken. Het
zou, lijkt mij, verstandig zijn om ook deze diepere
oorzaken na te gaan, vooral om daar voor de toe
komst zijn voordeel mee te doen. Nu toch gedacht
wordt aan wijziging van de meer genoemde Wet
lijkt dit geen vergeefse moeite.
BESTUURSSAMENSTELLING
p EN van de tegenwoordig veel aangewezen
tekortkomingen is de wijze van verkiezing
van het bestuur. Het K. N. L. C. heeft indertijd de
opbouw rechtstreeks op de bedrijfsgenoten ver
dedigd. Het is nog steeds van mening dat de be
staande opbouw op de organisaties het Landbouw
schap maakt tot een zaak die door die organisaties
van de aangeslotenen wordt afgeschermd. Vooral
bij de publiekrechtelijke taak van het Landbouw
schap, de verordenende bevoegdheid dus waarbij
ook niet georganiseerden verplichtingen worden
opgelegd, is dat minder gewenst. Die bevoegdheid
vereist m.i. de mogelijkheid van medezeggenschap
van allen, die de verplichtingen zullen moeten on
dergaan. Een redenering als zou iedereen de mo
gelijkheid hebben invloed uit te oefenen, door zich
n.l. maar te organiseren, gaat in deze niet op. Ook
niet de redenering dat er praktisch niets zal ver
anderen, wanneer alle bedrijfsgenoten, die gekozen
zouden worden maar niet door een organisatie
worden gesteund, volledig in de lucht zouden han
gen. Zij zouden moeilijker van de verlangens van
de bedrijfstak op de hoogte kunnen komen. Dat
geldt dan evenzeer in de algemene politiek dus bij
verkiezing van andere publiekrechtelijke organen
als Gemeenteraden, Provinciale Staten en zelfs
Staten-Generaal. In principe dus zou iedere hef-
fingsplichtige stemrecht moeten hebben.
OOK PRODUKTSCHAPPEN BEKIJKEN
f)E Wet op de Bedrijfsorganisatie heeft ons
naast de zogenaamde horizontale ook ver-
tikale organisaties gebracht. Het Landbouwschap
is een horizontaal lichaam. Het bemoeit zich met
de produktie, dus maar met één geleding. De pro
duktschappen bemoeien zich daarnaast ook met de
handel, verwerking en distributie, althans voor de
betreffende produkten. Nu is het zo dat in de eco
nomie de belangen van de producent niet ophou
den op het moment dat de produktie is voltooid.
Dit geldt niet alleen in de landbouw. Iedere indus
trieel weet, dat vooral de afzet van het grootste
belang is. Er wordt immers geproduceerd voor de
consumptie. Het heeft alleen zin te produceren als
er een markt is .als iemand het produkt wil kopen
en verbruiken. Daarom zal de behartiging van pro-
ducentenbelangen ook altijd de afzet en verwer
king moeten omvatten. In de tuinbouw werd zelfs
lange tijd de veiling als de tuinbouworganisatie bij
uitstek beschouwd. Maar ook wanneer men de
werkzaamheden van de landbouworganisaties na^-
gaat dan blijkt de afzet een belangrijke plaats in
te nemen. De oprichting van coöperaties door deze
organisaties is daarvan nog steeds het duidelijkste
bewijs.
De Wet op de Bedrijfsorganisatie heeft de ver
houding tussen ondernemers en werknemers, ge
organiseerd in het Landbouwschap en de Produkt-
schappen, niet op de meest logische wijze ge
regeld. Uitgaande n.l. van de opbouw op organi
saties zijn ook de produktschappen op organisaties
gebouwd. Het Landbouwschap kan hier alleen
meedoen als de landbouw- en landarbeiders-orga
nisaties mee willen werken. Dan nog zijn er vaak
moeilijkheden. De invloed van de producent op de
afzet blijkt in de praktijk te gering. De producenten
zijn in een te gering aantal in de produktschaps-
besturen vertegenwoordigd. Hun band met het
coördinerend orgaan, het Landbouwschap, is niet
sterk genoeg. Een heroriëntering van de taak van
het Landbouwschap heeft dus m.i. alleen zin en zal
ook alleen dan tot resultaat kunnen voeren als ook
de taak en de organisatie van de produktschappen
in de beschouwing worden betrokken.
VELERLEI SAMENSPEL NODIG
ETEN feit waarover allen het wel eens zijn
ook de commissie komt tot deze conclusie
is dat er een coördinerend orgaan voor de be
langenbehartiging van de agrarische stand nood
zakelijk is. Men moet echter niet vergeten dat hier
twee soorten samenwerking aan de orde zijn, n.l.
in de eerste plaats die van de drie landbouworga
nisaties en voorts die van deze 3 C.L.O. met de
3 landarbeidersorganisaties. Voor een duidelijk
beeld is het noodzakelijk dat deze twee soorten,
en de motieven daarvoor, duidelijk worden onder
scheiden. Het zou n.l. onjuist zijn op grond van
argumenten, die eigenlijk slaan op de noodzaak
het ondernemersstandpunt gelijk te schakelen, te
concluderen tot de noodzaak van een Landbouw
schap. Coördinatie van het ondernemersstandpunt
vindt het K. N. L. C. zo belangrijk dat het de voor
keur geeft aai één organisatie. Het samenspel van
ondernemers en werknemers is echter evenzeer
noodzakelijk. Ook hierover bestaat weinig verschil
van mening. De vraag die naar voren komt is ech
ter of deze beide soorten samenwerking gezamen
lijk en tegelijkertijd moeten geschieden binnen
het publiekrechtelijke orgaan het Landbouwschap.
De commissie heeft bij de behandeling van de be
langenbehartiging in E. E. G.-verband met deze
problematiek zitten worstelen. Zij komt tot de con
clusie dat dit allemaal wel mogelijk is en dus ook
wel wenselijk. Ik meen dat hier juist de grote
moeilijkheid ligt. Het Landbouwschap kan op dit
terrein beslist nog wel een nuttige taak hebben,
maar het is beslist noodzakelijk dat de coördinatie,
het gelijk breien, van het ondernemersstandpunt
(en naar ik meen ook van het werknemersstand
punt) geschiedt voordat het Landbouwschap iets
kan doen. Immers de verantwoordelijkheid van
ondernemersorganisaties (en ook werknemers
organisaties) op andere plaatsen (b.v. in Brussel)
maakt het onmogelijk gezamenlijk op te treden als
de standpunten uiteen liggen. Confrontatie van de
standpunten en zelfs discussies over de moti
vering en de taktiek kunnen in die omstandigheden
nog bijzonder nuttig zijn en zijn dus gewenst. Ik
ben dus voorstander van het voortzetten van de
huidige werkwijze, alleen met dien verstande, dat
ik de coördinatie van het ondernemersstandpunt
buiten het Landbouwschap nog mis.
BERAAD MET SPOED
M AAR mijn mening kan men alleen als men
op deze drie vraagstukken, die ik hier heb
aangeroerd, het antwoord weet te geven tot een
redelijke inrichting van het Landbouwschap komen.
Ik heb de indruk dat iedereen daarvoor nog niet
klaar is. Het is dan misschien beter om de beslui
ten nog even uit te stellen. Maar ik geloof toch
wel dat de tijd dringt. De Nederlandse boeren en
tuinders zullen zich erop moeten bezinnen, en wel
ten spoedigste, hoe zij zich de behartiging van hun
belangen wensen. Dan pas kan men goed de
plaats van het Landbouwschap daarin aangeven.
DE tuinbouw is zo'n technisch bedrijf geworden dat men eens zou moeten gaan den
ken aan herdopen van de Lagere Tuinbouwschool in Tuinbouwtechnische school en
aan het instellen van een tuinbouwopleiding aan daarvoor gunstig gelegen technische
scholen. Dat was één van de conclusies op het congres ,,het ondernemerschap in de
tuinbouw". Dit congres, georganiseerd door de 3 Centrale Landbouworganisaties, werd
verleden week in Scheveningen gehouden ter gelegenheid van de Internationale Techni
sche Tuinbouwbeurs Wéhaté.
Tot de genoemde conclusie kwam de sectie die
de ondernemer in de tuinbouw als werkgever
onder de loep had genomen. De werving van per
soneel kan volgens deze sectie verbeterd worden
door meer voorlichting over het tuindersberoep,
ook buiten de agrarische milieus. Met het aantrek
ken van los personeel loopt het wel los, hoewel dat
moeilijker wordt naarmate men verder van de
stad af zit, maar het kernpunt van de moeilijk
heden bij de personeelsvoorziening ligt bij het
vaste geschoolde personeel. Er treden voldoende
jongeren toe, maar velen vloeien af naar de mili
taire dienst. Het perspektief dat de C.A.O. biedt
is te weinig aantrekkelijk; bekend is echter dat in
de praktijk meer wordt betaald dan de C.A.O. aan
geeft. Deze sectie wilde in de C.A.O. nadere be
palingen voor een leerlingenstelsel. Voor de finan
ciering van het onderwijs en de daarmee verband
houdende loonderving wil zij een collectieve rege
ling, omdat financiering per individueel bedrijf op
praktische moeilijkheden stuit. De sectie beval aan,
op centraal niveau een studie te ondernemen over
de grondslagen van het personeelsbeleid.
TEST aspirant-ondernemers in de tuinbouw op
hun organisatievermogen, raadt een andere
sectie aan, die zich bezig heeit gehouden met de
ondernemer en de organisatie van zijn bedrijf. Op
die manier kan men een goede beroepskeuze mo
gelijk maken. Overheid en organisaties zullen mo
gelijkheden moeten scheppen voor scholing rond
het tijdstip waarop de zoon het ouderlijk bedryf
overneemt.
Concentratie van veilingen is noodzakelijk, was
de sectie van mening die het onderwerp „de onder
nemer en de markt" behandelde. Voor de wens
(Zie verder pag. L)