Bedrijfsopvolging in Land- en Tuinbouw Een praktijkvoorbeeld Wat kunnen de banken doen? 7 HE omstandigheden, waaronder het agrarisch bedrijf moet worden uitgeoefend, wijzigen zich sterk. Dit leidt in land- en tuinbouw tot veranderingen en tot investeringen, die voor een belangrijk deel met vreemde middelen moeten worden gefinancierd. De lasten van rente en aflossing nemen toe. Het gevoel van onzekerheid omtrent de te verwachten rentabiliteit doet in vele gevallen de vraag rijzen of een financiering met veel vreemd vermogen verantwoord is. Aldus Ir. J. S. Keyser, die opmerkte dat in de land- en tuinbouw een snelle toename van het geleende vermogen kan worden geconstateerd. Altijd in het boerenleven heeft de opvolging spanningen opgeleverd, die de familieverhoudingen soms zwaar op de proef hebben gesteld. Wanneer daarbij een aanmerkelijke oppervlakte grond moet worden gefinancierd, zal de bedrijfsovername grote moeilijkheden kunnen geven. Te meer door de vrij plotse linge stijging van de grondprijzen en de snelle stijging van de rentevoet in de laatste tijd. In deze kunnen de landbouwkredietbanken de helpende hand bieden. Deze houden er echter rekening mede dat mèt de gevraagde financiering een redelijk inkomen moet worden verkregen. Zij trachten te beoordelen of in verband daarmede de lasten van rente en aflossing kunnen worden opgebracht, of er een passend bestanddeel aan eigen vermogen aanwezig is om deze lasten niet te hoog te doen oplopen en over enige reserve wordt beschikt. Bij een pachtersbedrijf ligt het anders dan bij een eigenaarsbedrijf. Een exploitatiebegroting van een pachtbedrijf kan aangeven, dat een financiering geheel met vreemd vermogen nog uitzicht biedt op een voldoend inkomen. Bij de financiering van eigenaarsbedrijven zal als regel blijken dat de exploitatiebegroting reeds een grens stelt aan het op te nemen vreemde vermogen. Die grens zal n.l. lager liggen dan de totale ver mogensbehoefte. En het Verschil zal dan beschikbaar dienen te zijn als eigen vermogen ONDERNEMERSCHAP R7R moet gerekend worden, ook door de banken Maar de uitkomst der berekeningen is niet altijd het laatste woord. Er is nog de factor onder nemerschap. Het verschil tussen een prima boer en een middelmatig ondernemer kan men waarderen op ettelijke honderden guldens per hectare per jaar. Men kan in geval van zeer goede vakbekwaamheid verder gaan met de financiering dan wanneer het daarmede slechts matig gesteld is. Een van de moeilijkheden bij de financiering van de bedrijfs overname ligt in de omstandigheid, dat het onder nemerschap van de beginnende boer niet altijd met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. De banken kennen geen leningsvoorwaarden zonder aflossingsverplichtingen. Dat komt door de DELTA BANKENDAG 1966 Het Land- en Tuinbouw Coöperatie Cen trum voor Z.W. Nederland te Goes organiseer, de vorige week donderdag een Delta Banken- dag 1966. Vele belangstellenden van de zijde van de Raiffeisenbanken in het Zuid-Westen gaven van hun belangstelling blijk. Het thema van deze voorlichtingsdag, „Bedrijfsopvolging in land- en tuinbouw" werd door een drietal sprekers ingeleid. Ir. J. S. Keyser, directeur van de coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht sprak over: Wat kunnen de ban ken doen De heer J. Markusse, agrarisch- sociaal en -economisch voorlichter van de Z.L.M. gaf „Een praktijkvoorbeeld". De heer P. S. Marinussen, direkteur van het boek- houdbureau van de Zeeuwse CBTB rondde de inleidingen af met een voordracht over „Juridische en fiskale aspekten". aard der middelen, waarmede zij werken. Het is de vraag of de landbouw met leningen, waarop niet behoeft te worden afgelost, gediend zou zijn. Ook aan rentesubsidie en kapitaalsubsidie zjjn naast aanwijsbare directe voordelen, bezwaren verbon den. Deze subsidies versluieren het onvoldoende ren dement van het in de landbouw aangewende ver mogen. Zij lossen de kern van het vraagstuk niet op. DE TOEKOMS1 J|E landbouw moet zich voegen in het industriële klimaat. Er verandert daarom veel. Er is een geleidelijke ontwikkeling aan de gang in de rich ting van grotere eenheden. Ook in het produktie- patroon treden veranderingen op. Maar dit alles werpt niet het wezenlijke van de landbouw omver. Het gaat altijd om het samenspel van de produktie- factoren: grond, kapitaal en arbeid in wisselende verhoudingen. Mijn indruk is niet dat de huidige vraagstukken onoplosbaar zijn. De Nederlandse landbouw biedt voldoende perspectief voor onder nemers en financierders. De land- en tuinbouw- onderneming is van bescheiden omvang. Voorzover we de ontwikkeling kunnen voorzien, aldus Ir. Keyser, kan dit proces gefinancierd worden. „Maar," zo zei hij, „de beslissing over de in vesteringen blijft bij de ondernemer En by deze vrjje beslissingen past het zelfstandige beleid van de landbouwcredietbanken in fi nancieringsaangelegenheden. Tot op heden met gunstig resultaat en met goede verwach tingen voor de toekomst De kapitaalsbehoefte van het land- en tuinbouwbedrijf is door allerlei oorzaken de laatste jaren zeer sterk toegenomen. In de eerste plaats door de verandering van arbeidsintensief in een kapitaalsintensief bedrijf. Daarbij het door de mechani satie overgaan naar grotere bedrijfseenheden. De koopprijzen van de grond in Zeeland zijn verdubbeld, verdrievoudigd en in enkele gevallen zelfs reeds vier maal hoger dan de oude prijs. Tevens komt daar nog bij dat kapitaal „duur" geworden is; 6V2 a 7 °/o rente is al gewoon. Aldus de heer J. Markusse, agrarisch- en economisch-sociaal voorlichter van de Z.L.M. die er op wees dat in het bijzonder bij eigendomsbedrijven deze punten van steeds groter belang blijken te zijn bij de bedrijfsopvolging. ^AN de hand van een praktisch voorbeeld lichtte de heer J. Markusse e.e.a. uitvoerig toe. Hij verplaatste zijn gehoor naar de huiskamer van een gezin op een eigendomsbedrijf van 30 ha. Een gezin bestaande uit vader, moeder, twee zoons en één dochter. Hier was de gelukkige omstandigheid aanwezig dat men nu reeds over de bedrijfsopvolging wilde praten. In te veel gevallen wordt dit nagelaten en pas aan de orde gesteld als de nood aan de man komt. Maar dan wordt het vinden van een goede oplossing vaak ernstig bemoeilijkt. De bedrijfsopvolging is niet alleen een privé aangelegenheid, doch een familieaangelegenheid. Het spreekwoord: „Het is goed weer om een erfenis te verdelen," is onder deze omstandigheden uit de tijd. Indien men hiermee wacht (en dan figuurlijk ge sproken) tot het slecht weer is, is de kans groot dat het ook in de toekomst slecht weer blijft. In dit gezin was de beslissing reeds in een vroeg stadium gevallen dat één zoon boer zou worden en de ander een beroep buiten de landbouw zou kiezen. De dochter haar interesse ging ook meer naar iets anders uit dan de landbouw. De ene zoon, bedrijfsopvolger, had een diploma van de M.U.L.O. gehaald en de M.L.S. bezocht, de andere zoon had de richting cultuurtechniek gekozen. In die jaren dat de zoon reeds meewerkte in het bedrijf, had vader hem een loon betaald. Dit, omdat hij er van overtuigd was dat de zoon, indien hij later het bedrijf zou moeten overnemen, over een zeker kapitaaltje zou kunnen be schikken, al was dat dan nog niet bijzonder groot. Zakgeld of loon was in dit gezin nooit een vraagpunt geweest. In de eerste plaats omdat vader vond, dat de arbeid beloond moest worden en in de tweede plaats, dat hij toch al genoeg aan de fiscus moest betalen. Volgens een ruwe schatting, aldus de heer Markusse, denkt 70 °/e van de agrariërs hier anders over, maar een gesprek met boekhouder of voorlichter zal hen wellicht tot andere gedachten kunnen brengen Tevens was de vader van mening dat een boer en zeker een toekomstige, bedrijfseconomisch inzicht moest hebben. Dat was dan ook één van de reden dat op dit bedrijf een bedrijfs-economische boekhouding aanwezig was niet alleen als hulpmiddel bij de bedrijfsvoering, maar ook voor het theoretisch in zicht van de zoon. Gezamenlijk werd het wel en wee van het bedrijf mede ook aan de hand van de cijfers besproken. TROUWPLANNEN Toen de zoon trouwplannen kreeg, meende het gezin dat over de bedrijfs- overdracht gesproken moest worden. Als eerste mogelijkheid werd bekeken de verkoop van het bedrijf 'aan de zoon. Onmiddellijk kwam hier aan de orde: „Welke prijs moet worden betaald", door de zoon-opvolger en hoe de finan ciering diende te worden geregeld. Het vaststellen van de prijs was een bij zonder moeilijk punt. Moest dit worden de verkeerswaarde van vrije grond, de verkeerswaarde van verpachte grond of de economische waarde geldend voor een landbouwbedrijf. Vader en moeder zouden het liefst zien dat alle kinderen gelijk bedeeld zouden worden, maar ook dat ze allen een redelijk bestaan zouden hebben in de toekomst. Bij de vrije verkeerswaarde van een prijs van bijvoorbeeld 10.000,per ha bleek al zonder te rekenen dat er voor de zoon, bedrijfs opvolger, geen boterham van betekenis in zat. Bij een verkeerswaarde van verpachte grond in de bedrijfsgebouwen van bijv. 8.000,per ha was aan kapitaal nodig (enkel voor grond en gebouwen) een bedrag van 8.000,x 30 ha 240.000,Uit de bedrijfseconomische boekhouding bleek dat er een ge middeld netto-overschot was van 450,per ha over de laatste 5 jaar op het bedrijf. De opvolger kon van vader een bedrag lenen, zo groot als zijn te ver wachten erfportie zou zijn, nl. 80.000,rente 5°/o 4.000, Van de bank kon een hypotheek verstrekt worden van 160.000,— a 6„10.400,— Totaal aan renteverplichting 14.400,— per jaar. Daarnaast moest aan grond-polderlasten, straatbelasting, onderhoud en verzekeringen per jaar 4.000,betaald worden, zodat de lasten stegen tot 18.400,per jaar. Nog daargelaten de jaarlijkse aflossing aan de bank, in dit geval in 50 jaren; dus per jaar 3.200,Uit de becijfering bleek dat het netto overschot per ha van de reeds vermelde 450,p/ha tot 137,p/ha terug liep, dus tot 30 x 137,f 4.100,per jaar. Het arbeidsinkomen van de boer op 9000,ingecalculeerd gaf een arbeidsinkomen van 13.100,Zouden hier de aflossingsverplichtingen van 3.200.per jaar afgaan, dan resteerde een bedrag van 9.900,waarbij nog geen rekening was gehouden met de financiering van de inventaris en de nodige bedrijfsmiddelen. Uit dit gefingeerde voorbeeld bleek dat een prijs van 8.000,per ha de rentabiliteit in bijzondere mate aantastte. En dit dan nog bij een aflossing van 50 jaar. In de praktijk komt men nog wel eens tegen dat men verplicht wordt af te lossen in 30 jaar De conclusie moest dan ook hier zijn, dat zelfs de verkeerswaarde van verpachte grond te hoog was voor een zoon-bedrijfsopvolger. ANDERE MOGELIJKHEDEN Er werden nog andere financieringsmogelijkheden onder de loupe genomen, maar deze boden geen perspectieven. Er werd nog wel op geattendeerd dat er wellicht een mogelijkheid in zat het netto-overschot te verhogen door het bouwplan te intensiveren, de arbeider af te stoten en de machines samen met een buurman te nemen. Volgens de zoon zaten hier nog wel mogelijkheden in, maar de vader meende dat dit slechts een verhoging van het netto-overschot van 100,per ha dus totaal 3.000,op zou leveren. Hij vond dat we ons liever maar niet rijk moesten rekenen, want een gemiddelde van 550,per ha vond hij toch wel veel. Het rentebedrag wordt ook jaarlijks minder, meende de zoon. We waren er wel van overtuigd dat dit althans bij een stijgend rente percentage niet opgaat. Moeder, die tot op heden nog stil had zitten luisteren, ging ineens hardop denken door te zeggen: „Nu pas ga ik begrijpen, waarom er tegenwoordig zo wordt aangedrongen op het verlenen van rentesubsidie bij bedrijfsoverdracht aan de opvolger. Voor de prijsopdrijvende werking, die sommigen hiervan verwachten, zou toch wel een formule gevonden kunnen worden om dit tegen te gaan". En verder meende zij en terecht dat de 5 °/o registratierechten bij overdracht bij leven ook nog gerekend moest worden. Dit vond zij een zeer onbillijke regeling van vadertje staat. Hieraan moest volgens haar ook maar eens gauw iets gedaan worden. LANGJARIG PACHTCONTRACT Vader had gehoord dat verpachting aan de zoon-opvolger ook wel werd toegepast en dan met een langjarig pachtcontract van bijv 18 of 24 jaar. Voor de zoon-bedrijfsopvolger een bijzonder goede oplossing. De lasten kwamen dan voor hem weer op de normale waarden te liggen. Bij overlijden van vader en moeder kon dan alsnog een beslissing worden genomen, of de zoon van zijn voorkeursrecht gebruik zou maken tegen de verkeerswaarde van verpachte grond, of dat een belegger gezocht zou worden, die voor deze verkeerswaarde van verpachte grond zou kopen. Onmiddellijk werd de vraag gesteld of vader en moeder van deze pacht zou kunnen leven. Aannemende dat een pacht van f 360,per ha gevraagd zou kunnen worden, inclusief gebouwen, wat een totaal betekent van 10.800,bleef er voor hen na aftrek van grond-, polder- lasten, straatbelasting, vermogensbelasting, directe belasting, maar zeer weinig over om van te leven. In dit geval had vader naast deze boerderij nog een (Zie verder pag. 8)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 7