MAURITSPLEIN 23
nyr -
Onderwijsvernieuwing (in>
Toekomstverwachtingen
voor de fruitteelt
j|E onderwijsvernieuwing die aanstaande is kent een aantal principieel andere
uitgangspunten voor ons voortgezet onderwijs dan die wij tot nu toe kenden.
Met aanleg en bestemming van de leerling wordt duidelijker dan tot nu toe
rekening gehouden. De leerling krijgt de kans om op een eenmaal gedane
keuze nog eens terug te komen als blijkt dat hij meer of minder kan presteren
dan van hem verwacht werd. Dit alles betekent dat besturen en leerkrachten
van de scholen zich op deze grotere vrijheid in ons voortgezet onderwijs
zullen moeten instellen.
TOELATING VAN LEERLINGEN
Aan de schoolbesturen is het recht
toegekend om leerlingen toe te laten.
Het bevoegd gezag is dus niet ver
plicht om alle leerlingen toe te laten
op de school. Daarmee heeft de leer
ling of hebben zijn ouders niet het
recht om de leerling naar een bepaal
de school te sturen, ook al voldoet
hij aan de daaromtrent bij algemene
maatregel van bestuur gestelde voor
waarden.
Het voldoen aan die voorwaarden
maakt de leerling toelaatbaar. Of hij
echter ook in feite toegelaten wordt
tot de school is een zaak die het be
stuur uitmaakt. Het heeft de plicht
om serieus te onderzoeken of het een
bepaalde leerling wil toelaten. Maar
het heeft het recht om dat niet te
doen. En zeker mag het schoolbestuur
geen leerling toelaten die aan de toe
latingsvoorwaarden niet voldoet.
TOELATINGSONDERZOEK
Ofschoon een en ander nog niet
afgerond is gaan de gedachten voor
wat betreft de voorwaarden van toe
lating uit naar een beoordeling van
de leerling, op grond van een aantal
feitelijke gegevens en een onderzoek.
Het hoofd van de afleverende school
zou dan verplicht zijn om aan de
school waarvoor toelating wordt ge
vraagd gegevens te verstrekken over
de schoolloopbaan van de leerling, zijn
vorderingen, zijn specifieke begaafd
heden, zijn werkinstelling, zijn belang
stelling en zijn lichamelijke conditie.
Ook zal dan het oordeel van het
schoolhoofd gevraagd worden over de
keuze van de school voor voortgezet
onderwijs waarvoor de toelating wordt
verzocht.
Een toelatingscommissie van de
toelatende school bestaande uit direc
teur en leerkrachten zal over de toe
lating advies moeten geven aan het
schoolbestuur. De toelatende school
kan tenslotte een „nader onderzoek"
instellen, dat kan variëren van een
mondeling overleg met het hoofd van
de afleverende school tot een schrif
telijk onderzoek of een intelligentie
test.
I.N.O.M. en M.E.L.
Omdat het bij de overgang van
de 6e klas basisonderwijs naar het
voortgezet onderwijs om kinderen gaat
die in het algemeen nog twee (straks
drie) jaar leerplichtig zijn mag af
wijzing van leerlingen voor een be
paalde schooltype niet betekenen dat
zij geen onderwijs meer volgen. Alle
leerplichtigen dienen onderwijs te ont
vangen. Er moeten dus schooltypen
zijn die voor de toelating geen spe
cifieke eisen stellen, behalve dat het
bij deze scholen niet om buitenge
woon onderwijs gaat.
Deze scholen zijn onder meer de
in ontwikkeling zijnde schooltypen
(liever: afdelingen aan bestaande
scholen) voor individueel onderwijs,
of zoals zij bij het landbouwonderwijs
heten „met eenvoudig leerplan". Veel
leerlingen die nu het voortgezet ge
woon lager onderwijs (v.g.l.o.) volgen
zullen op deze afdelingen van het
lager technisch, lager nijverheidson
derwijs voor meisjes en lager land
bouwonderwijs thuis horen. Ook hier
ziet men, dat konsekwent wordt ge
streefd naar een sluitend geheel van
onderwijsvoorzieningen in het voort
gezet onderwijs, waarbij men zich in
dit geval heeft afgevraagd of het ging
om (voortgezet) lager onderwijs, dan
wel om voortgezet onderwijs. Dit is
geen spel met woorden als men be
denkt dat konsekwent wordt volge
houden dat ook de minder begaafde
leerling via basis- en algemeen voort
gezet onderwijs tot gericht beroeps
onderwijs zal komen.
TOELATING TOT HOGERE LEER
JAREN
Ook hier wordt de konsekwent uit
het sluitend geheel van onderwijs
voorzieningen getrokken.
Wordt een leerling bevorderd tot
een hogere klas dan kan hij in die
zelfde klas worden toegelaten op een
andere school. De afleverende school
zal verplicht zijn om de gebruikelijke
informaties over de leerling, zoals
schoolloopbaan, schoolvorderingen be
gaafdheden e.d. te verstrekken aan
de opnemende school. Deze laatste is
op zijn beurt verplicht de leerling die
tussentijds overgaat naar die school,
zoveel mogelijk de moeilijkheden die
die overgang met zich brengt te hel
pen overwinnen. De verplichting om
de gebruikelijke informaties over de
leerling aan de school door te geven
waarop de leerling wordt toegelaten
acht men ook gewenst in die gevallen
waarin de leerling naar een ander
schooltype overgaat, b.v. van het al
gemeen voortgezet onderwijs naar het
beroepsonderwij s.
J. R. W.
De Commissie Fruitteelt van het K.N.L.C. besloot onlangs
aandacht te besteden aan het steeds duurder worden van
de arbeid op het fruitteeltbedrijf. In een laatstgehouden
vergadering werd dit onderwerp door de heer P. A. Spoor
van het L.E.I. toegelicht, waarna een uitvoerige nabespre
king volgde.
Van deze bijeenkomst werd een verslag samengesteld,
waaraan we het hierna volgende ontlenen.
ALLE KOSTEN STIJGEN SNEL
Vaak wordt gedacht dat de kosten
van de arbeid veel sneller stijgen dan
de overige kosten, aldus de heer Spoor.
Dat is echter niet zo. De arbeidskos
ten maken 30-35 van het totaal uit
en dit aandeel is de laatste jaren ge
lijk gebleven.
De andere kosten stijgen snel.
Denk b.v. aan de kosten van ziekte
bestrijding en die van de grond, aan
de kosten van gebouwen, inventaris,
enz.
De vaste kosten zijn de laatste ja
ren meer dan verdubbeld. Ze stegen
van 1 1200,— a 1300,— in 1955 tot
300Ó,in 1965.
Opmerkelijk is ook dat de pluk
en afzetkosten hoger zijn dan de teelt-
kosten, dat zijn de kosten voor be
mesting, ziektebestrijding, snoei, bo
demverzorging, dunnen, enz. Juist
omdat die pluk zo duur is geworden,
moeten we het fruit aan kleine, lage
bomen telen!
KANSEN DOOR UITBREIDING
Vele fruitbedrijven zijn te klein en
verouderd. In het algemeen zou het
aanbeveling verdienen hierin verbe
tering te brengen door uitbreiding.
Vaak zou dat mogelijk zijn met de
zelfde arbeidsbezetting. In de moder
ne fruitteelt kan men thans met vrij
weinig uren grote oppervlakten ver
zorgen, mits men voor dunnen en
plukken tijdelijke arbeidskrachten kan
krijgen.
Uitbreiden is echter ook niet altijd
eenvoudig. Men moet over geschikte
grond kunnen beschikken en die is
zo duur geworden, dat aan de finan
ciering zeer hoge eisen worden ge
steld. Daar komen dan nog de aan
loopkosten voor de nieuwe aanplant
bij. Weliswaar zijn er goede mogelijk
heden om geld te lenen, maar men
moet daarnaast toch over een redelijk
bedrag aan eigen vermogen kunnen
beschikken, anders wordt het een
avontuur.
Overigens zal het als regel meer
aanbeveling verdienen om een bedrijf
van 4 ha tot 6-7 ha uit te breiden,
dan op" het kleine 4 ha bedrijf grote
investeringen te doen in gebouwen en
inventaris. Men zal meer kunnen ver
dienen met een paar ha nieuwe mo
derne aanplant, dan met een grote
nieuwe schuur.
BIJBLIJVEN IS MOEILIJK, MAAR
NODIG
Hoewel men niet ver vooruit kan
zien, omdat alles zo snel verandert,
is het toch gewenst een meerjaren
plan te maken. Men moet doorlopend
in de weer zijn om aan te passen en
tijdig ingrijpen als het nodig is. An
ders zit men vóór men het weet met
een verouderde aanplant. Normaal is
een fruitbedrijf dan ook nooit hele
maal in produktie, maar steeds zal
zeker 20% van de oppervlakte niet
geheel meedoen wegens omenten of
rooien en herplanten.
Een appelaanplant maakt maar
eens in zijn leven een topperiode mee,
namelijk van zijn zevende tot zijn
vijftiende jaar. Daarna zakt de aan
plant meestal af en zelfs de beste
fruittelers zien geen kans meer nog
maals zo'n hoge top te behalen op
dezelfde grond. Niettemin moet men
er wel naar streven en op tijd ver
nieuwen. En zo mogelijk uitbreiden
op verse grond.
De heer Spoor beklemtoonde, dat
de laatste jaren gemiddeld niet gun
stig zijn geweest voor de fruitteelt.
Alleen op jonge moderne bedrijven
werden goede bedrijfsuitkomsten ver
kregen.
IIOGER PRODUKTIE PER MANUUR
Arbeid zal nog duurder en ook
schaarser worden. De fruitteelt moet
hierbij concurreren met de industrie.
Dat maakt het nodig om b.v. door
verder doorgevoerde mechanisatie en
andere werkmethoden op de arbeid
te bezuinigen. Men zal met minder
mensen grotere oppervlakten moeten
verzorgen. In elk geval de produktie
per man moeten opvoeren. Ongetwij
feld zal dat nog lukken. Er komen
steeds nieuwe mogelijkheden, vooral
door de chemie.
Denk aan de chemische onkruid-
bestrijding, aan chemisch dunnen, aan
gibberella.
Hierdoor wordt arbeid bespaard en
de oogstzekerheid vergroot.
Vooral de groeiregulatoren bieden
uitzicht op nieuwe, wellicht zelfs
spectaculaire ontwikkelingen. Moge
lijk kan hierdoor de groei beter wor
den beheerst (wat tevens misschien
minder snoei betekent) en kan de pro
duktie worden vervroegd en ver
hoogd.
Weliswaar is alles nog pas in het
proefstadium, maar het feit alleen dat
er stoffen zijn die veel invloed heb
ben op groei en vruchtbaarheid wijst
er op dat we nog niet aan het einde
van de mogelijkheden zijn.
WELKE BEDRIJFSGROOTTE?
Bij de discussie kwam ook het punt
van de bedrijfsgrootte nog ter sprake.
Een optimale grootte is moeilijk aan
te geven, omdat ook de ondernemer
een belangrijke rol speelt.
Maar de heer Spoor vond 8-9 ha
een gunstige grootte voor een 2 mans
bedrijf. Wellicht kan echter met de-
dezelfde arbeidsbezetting over enige
jaren 10-12 ha worden verzorgd.
Overigens moet niet naar bedrijfs-
vergroting zonder meer worden ge
streefd, maar naar verhoging van het
inkomen. Eén van de middelen om
daartoe te komen kan bedrijfsver-
groting zijn.
De heer Spoor merkte nog op dat
onze concurrentiepositie de laatste
jaren is verzwakt in E.E.G. verband,
door de snel stijgende kosten. Daar
komt bij dat het stichten van nieuwe
bedrijven (die nodig zijn om onze po
sitie te" handhaven) zoveel vermogen
vraagt, dat hierdoor een rem op de
uitbreiding te verwachten is.
De stichting van een fruitbedrijf
van 8 ha vraagt, inclusief de grond,
een investering van ca. 400.000,
Als het goed is moet 150.000,hier
van eigen vermogen zijn. Betrekkelijk
weinigen beschikken over zo'n be
drag. Degenen die het wel bezitten
zullen steeds minder genegen zijn
het in fruitteelt te steken.
Juist door de rem op de aanplant
kan op wat langere termijn gezien
het aanbod van fruit kleiner worden,
wat de kansen op een gunstige ren
tabiliteit zou verbeteren.