Urgentie-Programma K. N. L. C. 15 (Vervolg van pag. 13) B. VERBETERING VAN AGRARISCHE BEDRIJVEN Aanvullende hulp en concurrentievervalsing De bedrijfsresultaten op sociaal-economisch verantwoorde land- en tuinbouwbedrijven dienen gemiddeld zodanig te zijn, dat hieruit de nodige eigen financiële middelen kunnen worden verkregen om op het indivi duele bedrijf de verbeteringen aan te brengen, die met de eisen des tijds in overeenstemming zijn. Dit behoort mede tot de belangrijke functie van het markt- en prijsbeleid. Als dit markt- en prijsbeleid deze functie niet naar behoren blijkt te vervullen zullen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de genoemde verbeteringen op individuele agra rische bedrijven te bevorderen. In andere E.E.G.-landen worden op grotere schaal dan in Nederland maatregelen van deze aard toegepast. Om gezonde mededelingsvoorwaar- den te behouden zullen daarom ook in Nederland met spoed voorzieningen van dezelfde soort in het leven moeten worden geroepen. In Brussel is men doende de grondslagen voor een beleid ten aanzien van de mede dinging in de agrarische sector vast te leggen. Uiteraard zal met de uit komst daarvan in het nationale beleid rekening moeten worden gehouden. Zolang echter het gemeenschappelijke beleid nog niet voldoende effect sorteert, zal vooral ook door nationale maatregelen de bestaande concur rentievervalsing moeten worden bestreden. In dit verband zij nog ge wezen op de groep steunmaatregelen, die hoogstwaarschijnlijk als ver enigbaar met de gemeenschappelijke markt aangemerkt zal worden. Hier toe behoren ook maatregelen, die de Nederlandse overheid op grotere schaal zouden kunnen toepassen en financieren (gezondheids- en kwali teitscontrole, ziektenbes trij ding) De hier bedoelde hulp bij de verbetering van land- en tuinbouwbe drijven is niet onbekend in het Nederlands landbouwbeleid. Hij wordt thans verstrekt in de vorm van garanties van het Borgstellingsfonds en in de vorm van kapitaalsubsidies bij investeringen in z.g. ontwikkelings bedrijven en bij bouw van montagestallen in het kader van de „ontwik kelingsactiviteiten" van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds. Zij moeten echter voldoende worden geacht omdat de directe kostenbesparing gering is of omdat het voorbeeldkarakter en de essentiële bedrijfsstructuur wijziging te stringente criteria vormen. In beginsel zullen subsidies moeten worden verstrekt voor alle be langrijke verbeteringsinvesteringen op normale land- en tuinbouwbedrij ven. UITBREIDING VAN DE SUBSIDIËRING In feite betreffen de bovenbedoelde „ontwikkelingssubsidies" van het O.S.F. thans alleen de bedrijfsgebouwen. Het is noodzakelijk, dat deze subsidiëring wordt uitgebreid naar karakter, naar vorm en naar object. In het bijzonder is dit noodzakelijk waar het gaat om het vergemakke lijken van bedrijfsovername. De beginnende ondernemer en vooral de eigenaar staat voor grote financieringsproblemen. De overnameprijs is vaak hoog, er moeten allerlei moderniseringen uitgevoerd worden en ook anderszins heeft hij met vele aanloopkosten te maken. Behalve op de opvolgende jonge boer kan hier b.v. ook worden gewezen op de pach ter, die van zijn voorkeursrecht gebruik heeft moeten maken. Andere ge vallen waarin een financiële stimulans op zijn plaats is, zijn die welke een belangrijke vergroting van de bedrijfsomvang inhouden, vooral ook naar oppervlakte, en die, waar een of andere vorm van samenwerking tussen meer bedrijven in het geding is. Wat de objecten betreft, ware naast de gebouwen te denken aan de grond en aan de dode en levende inventaris, die vaak belangrijke aan passing en verbeteringen moet ondergaan. Andere verbeteringen, die, zonder dat een wezenlijke wijziging van de bedrijfsstructuur aan de orde is, van betekenis kunnen zijn, zijn b.v. grondverbetering, herontginning, ontwatering, erf- en padverharding, rooien van oude boomgaarden. Uiteraard zullen onverantwoorde investeringen moeten worden ver meden. Een zekere subjectieve beoordeling van de aanvragen en de aan vragers zal niet kunnen worden ontgaan. Voor de financiële hulp bij ver schillende objecten zal ook aan de vorm van de rentesubsidie moeten worden gedacht. Hiermee kan in de naaste toekomst de gewenste „mo bilisatie" van veel kapitaal worden bereikt, terwijl selectie gemakke lijker kan plaatshebben. C. MARKT- EN PRlJSBELElu Ook E.E.G.-beleid op goede grondslagen Binnen afzienbare tijd zal "het markt- en prijsbeleid geheel een zaak van de E.E.G.-overheid geworden zijn. Ook in het zoveel groter kader van de Europese gemeenschappelijke markt zal een markt- en prijsbeleid ten behoeve van de agrarische bedrijfstak noodzakelijk blijven, per basis product verschillend naar karakter en intensiteit. De veelal kunstmatige verstoring van de wereldmarkt zal immers blijven bestaan en nog altijd is de marktpositie van de vele agrarische ondernemers relatief zwak. Het doel van dit belangrijke onderdeel van het gemeenschappelijke land bouwbeleid zal moeten zijn en blijven het waarborgen van de continuï teit van verantwoorde land- en tuinbouwbedrijven en het verzekeren van een redelijke beloning van de doelmatig aangewende productiefac toren. Het markt- en prijsbeleid voor agrarische producten in de E.E.G. zal in de eerste plaats gebaseerd moeten zijn op communautair verkregen rentabiliteitsgegevens. De richtprijzen e.d. zullen voorts aangepast moeten worden aan de ontwikkeling van enkele belangrijke kostenfactoren in de landbouw. Er zijn al en er worden binnenkort vastgesteld gemeen schappelijke prijzen, die eerst in 1967 of 1968 gaan gelden. In verband met de voortgaande kostenstijgingen zullen de mogelijkheden moeten worden geschapen en benut om de op termijn vastgestelde officiële prijzen aan die inmiddels opgetreden stijging aan te passen. De E.E.G. zal uiteraard aian factoren van (handels)politieke aard, die haar land bouwbeleid beïnvloeden, niet steeds voorbij kunnen gaan. Eventuele ver plichtingen, die in dit verband moeten worden aangegaan, zullen echter geen bedreiging mogen betekenen voor een geleidelijke sociaal en econo misch verantwoorde ontwikkeling naar een rationele E.E.G.-landbouw- productie. Bevriezing van vastgestelde richtprijzen voor meerdere jaren kan niet worden aanvaard. LANDBOUWBELEID EN ONTWIKKELINGSHULP Het E.E.G.-landbouwbeleid dient ook rekening te houden met de bij drage die de landbouw in de E.E.G. kan leveren voor de hulp aan ont wikkelingslanden. Uitgangspunt is hierbij de bevordering van moderne veelzijdige georiënteerde economie in deze landen, waarbij vooral ook de verbetering van de landbouwproduktie aldaar van belang is. Door middel van internationaal apparaat als b.v. het Wereldvoedselprogramma kunnen met een zekere regelmaat hoeveelheden van bepaalde landbouwprodukten in ontwikkelingsprojecten worden ingezet. Gezien de bestaande en toe komstige voedselbehoefte in de wereld en de mogelijkheden tot voor ziening daarin, kan een dergelijke bestemming van een deel van de Euro pese agrarische produktie een meer duurzaam element van hei E.E.G.- landbouwbeleid vormen. D. STREVEN NAAR RATIONELE AGRARISCHE PRODUKTIE Er is een aantal activiteiten aan te wijzen, waarvoor ook het agra rische bedrijfsleven mede-verantwoordelijkheid draagt en soms zelfs wel de eerste verantwoordelijkheid. Deze werkzaamheden dienen gericht te zijn op ontwikkeling en aanpassing van boer en tuinder, zijn gezin en zijn bedrijf. In de naaste toekomst moeten de overheid en de organisaties van het land- en tuinbouwbedrijfsleven de handen ineen slaan en geza menlijk streven naar een rationeel werkende land- en tuinbouw en een ïn alle opzichten gezonde boeren- en tuindersstand in Nederland. ONTWIKKELING EN AANPASSING Het door de organisaties van land- en tuinbouw te voeren „struc tuurbeleid" moet zich richten op: het geven van inzicht in de mogelijkheden van een modern landbouw beleid en van een moderne levensstijl, alsmede in de positie van de landbouw in de hedendaagse maatschappij; het bieden van hulp en bijstand bij te nemen beslissingen inzake mo dernisering, aanpassing en omschakeling in bedrijf en gezin. Dit is het terrein van de algemene, bedrijfs- en gezinsvoorlichting dat eer meer dan minder de aandacht behoeft naarmate het ontwikkelings peil van de boer of tuinder en zijn gezin toeneemt. Het is het terrein, dat reeds bewerkt wordt door de agrarisch-sociale. economisch-sociale en de huishoudelijke voorlichting. De landbouworganisaties dienen elk voor zich en regionaal samenwerkend deze activiteiten in één voorlichtings beleid te vatten en uit te bouwen. Vooral ook de werkzaamheden van de vrouw dienen in de voorlichting te worden betrokken. De overheid dient hen daartoe in staat te stellen door bij 90 °/o subsidiëring aanstelling van een groeiend aantal voorlichters mogelijk te maken. In dit verband moet ook het cursuswerk voor jonge ondernemers worden genoemd. Met name de economische scholing verdient de aandacht. Bij dit werk, dat van de organisaties uit dient te gaan, is coördinatie noodzakelijk om te voorko men, dat men langs elkaar heen werkt, zoals thans helaas nog wel het geval is. Tot het ondernemerschap, dat in alle opzichten bevorderd moet worden, behoort niet in de laatste plaats de zin tot samenwerking. Ook in de produktiesfeer zal de samenwerking van boeren en tuinders namelijk nog veel verder uitgebreid moeten worden. In verschillende gebieden is al een verheugende ontwikkeling gaande. Terwille van het behoud van een zo zelfstandig en sterk mogelijke positie temidden van andere groepen, - niet alleen in economisch, maar ook in sociaal opzicht - zal aan het vrijwillig aanvaarden van enige discipline niet ontkomen kunnen worden. Alle in land- en tuinbouw zelf ontstaande nuttige initiatieven om tot rationalisatie op individuele en samenwerkende bedrijven te komen zul len door de overheid aangemoedigd dienen te worden, ook zonodig in financiële zin. E. VERBETERING VAN DE MARKTPOSITIE Er is alle aanleiding om steeds grotere aandacht te schenken aan de noodzaak tot versterking van de marktpositie van de boer en tuinder. Bij de partners, waarmee deze op de markt te maken heeft, is consen- tratie en samenwerking aan de orde van de dag. Een „eigen" markt- en prijsbeleid van land- en tuinbouw veronderstelt uiteraard in de eerste plaats, dat elke individuele boer en tuinder doordrongen is of wordt van de-noodzaak om tot samenwerking in allerlei vormen te komen. Het is goed te bedenken, dat de E.E.G. een sterk vergrote binnenlandse markt vormt, waar vele kansen voor het grijpen liggen als de „afzet organisatie" goed is opgezet en waakzaam is. Op twee punten zij hier de aandacht gevestigd: Concentratie van handel en verwerking, die in eigen handen is (coö peraties) is dringend geboden. Zij leidt niet alleen tot rationalisatie en kostenbesparing, maar ook tot een betere afzetpolitiek, die zich met meer succes van de modernste methoden kan bedienen; Verbetering van de marktstructuur of misschien beter gezegd ver korting van de weg van producent naar consument behoeft ook steeds de aandacht. Het gaat hier om een betere afstemming van het aanbod, niet alleen kwalitatief maar ook kwantitatief, op de behoeften van de consument. Dit is te concretiseren door als landbouw bewust in te spelen op de aandrang van de afnemers tot het aangaan van contrac tuele bindingen. Mits goed georganiseerd optredend, kunnen producen ten hier een vaak onontkoombare ontwikkeling mede in hun voordeel benutten. Uiteraard ligt dit per product heel verschillend. Wat de wijze van organisatie van de producenten voor dit doel betreft zijn allerlei mogelijkheden denkbaar, zowel in als buiten het coöperatieve kader. Op dit gebied ligt een grote verantwoordelijkheid bij de besturen van coöperatieve instellingen. Standsorganisaties zullen stimulerend moeten optreden. Nauw overleg tussen beide is noodzakelijk, zowel landelijk als regionaal en plaatselijk. De overheid kan het zich ook tot een taak rekenen om op dit terrein stimulerend op te treden. F. WERKGELEGENHEID OP HET PLATTELAND Tenslotte moge nog de wenselijkheid worden onderstreept om via de verschillende takken van staatszorg een gecoördineerde activiteit te ont wikkelen ten behoeve van een zo goed mogelijk werk- en leefklimaat op het platteland. Het gaat hier vooral om het scheppen van goede uit wijkmogelijkheden voor hen, die de landbouw vaarwel willen zeggen. Dit is de keerzijde van de medaille, die vaak vergeten wordt in de be togen voor een versterkte afvloeiing van personen uit de landbouw. Als meest voor de hand liggend worde hier gewezen op een zo groot moge lijke spreiding van industriële vestigingen. Nu echter de recreatie voor «en groeiende en welvarender bevolking een steeds grotere behoefte wordt, die goeddeels op het platteland moet worden opgevangen, liggen hier ook goede mogelijkheden voor het creëren van aanvullende werk gelegenheid.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 15