MAURIT TOELICHTING Aanleiding voor het opstellen van dit programma PROGRAMMA 12 ET Koninklijk Nederlands Landbouw- Comité heeft gemeend een nrgentie- programma te moeten opstellen ter uitvoering van zijn taak om de belangen van de bij zijn ledenorganisaties aangesloten bedryfsgenoten te behartigen, de continuïteit van een verant woorde agrarische produktie te verzekeren en vernieuwing van produktie-methoden te stimuleren. Het K.N.L.C. gaat er daarbij van uit, dat de samenwerking uit de 3 Centrale Landbouw Organisaties, in het Landbouwschap en met de coöperaties zal worden voortgezet en ver sterkt. URGENTIE-PROG De voor 1966/1967 vastgestelde richtprijzen, met name voor melk, slachtvee en granen zijn onvoldoende voor de noodzakelijke wezenlijke verbetering van de te lage landbouw inkomens; Het kostenklimaat voor dé zelfstandige ondernemers wordt door de huidige sociaaleco- nomische situatie in Nederland steeds ongunstiger; In de overgangsfase naar een voltooide E.E.G. blijkt de afschaffing van allerlei soorten van concurrentievervalsing achter te blijven bij eenmaking der markten. Door de overheid en het bedrijfsleven dienen maatregelen te worden getroffen, gericht op de volgende punten: A. VERBETERING VAN DE POSITIE VAN DE ZELFSTANDIGE ONDERNEMER door: 1. Op het terrein der sociale voorzieningen: a. het scheppen van dezelfde mogelijkheden t.a.v. de lasten en de uitkeringen voor zelfstandigen als voor loontrekkenden; b. het verhogen der overheidsbijdragen in de vorm van uitbreiding van de financiering der algemene kinderbijslagvoorziening tot het tweede en eventueel het eerste kind t.b.v. de zelfstandigen en in de vorm van geleidelijke verhoging van de overheids bijdrage voor de algemene ouderdomsvoorziening; c. harmonisatie van sociale voorzieningen in E.E.G.-verband: overheidsbijdragen zijn nood zakelijk. 2. Op fiscaal terrein: a. handhaving van de tweede tranche der belastingverlaging per 1 januari 1967; b. verhoging van de belastingvrije voet bij de inkomstenbelasting; c. invoering van vervroegde afschrijving en investeringsaftrek en van belastingvrije reserve, aangepast aan de nodige modernisering van de bedrijven; harmonisatie van stelsel en hoogte der directe en indirecte belastingen in E.E.G.- verband. d B VERBETERING VAN DE POSITIE VAN DE ZELFSTANDIGE AGRARISCHE ONDER NEMER door: Op het terrein van rationele bedrijfsvoering: a. verlening van aanvullende voorzieningen op korte termijn, welke verbetering van individuele bedrijven, met name bedrijfsvergroting mogelijk maken; b. vergemakkelijking van bedrijfsovername; c. rentesubsideregeling voor gebouwen en andere objecten, zoals grondverbetering, ont watering, erf- en padverharding, vernieuwing machinepark, rooien van oude boom gaarden; d. opheffing van de ten nadele van de Nederlandse land- en tuinbouw bestaande con currentievervalsende regelingen in E.E.G.-verband. C. PRIJSBELEID Zowel door de E.E.G. als door de Nederlandse overheid moet een markt- en prijsbeleid voor land- en tuinbouw worden gevoerd, dat le. gebaseerd is op de ontwikkeling van rentabiliteit en kostenfactoren en 2e. gericht is op bescherming tegen unfaire internationale concurrentie en op een redelijk inkomen uit rationeel aangewende arbeid, waarmee de in deze tijd noodzakelijke vernieuwing kan worden bijgehouden. D. BEVORDERING VAN EEN RATIONELE LANDBOLWPRODUKTIE IN NEDERLAND door: 1. het verlenen van medewerking van het georganiseerde bedrijfsleven aan het werk van de Landelijke Voorlichtingsraad, de Provinciale Raden voor bedrijfsontwikkeling en de organen van het Landbouwkundig Onderzoek; 3. het voorlichten van de bedrijfsgenoten en hun gezinnen door middel van eigen voor lichtingsdiensten en onderwijsinstellingen; 3. het stimuleren van nieuwe bedrijfsmethoden door middel van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds in de vorm van kapitaalsbijdragen en rentesubsidies; 4. het uitbouwen van bedrijfshulpverleningsdiensten en het onderzoeken van mogelijk heden van nieuwe samenwerkingsvormen in de bedrijfsvoering; het bestuderen van mogelijkheden van stimulering van bedrijfsvergroting zonder prijs opdrijving van de grond. E. BEVORDERING VAN EEN RATIONELE AFZET VAN LANDBOUWPRODUKTEN door: 3. het beter aanpassen van de produktie - zowel kwalitatief als kwantitatief - aan de vraag; 2. het bundelen van het aanbod tegenover een geconcentreerde vraag door middel van stimulering van de samenwerking van coöperaties en van telers- en producentenver enigingen; 5. het stimuleren, zo nodig en zo mogelijk, van de samenwerking ook met andere orga nisaties of ondernemingen. F. BEVORDERING VAN EEN ZO GROOT MOGELIJKE WEKGELEGENHEID EN BE ROEPSKEUZE door: spreiding van industrievestiging en het treffen van recreatievoorzieningen enz. K. ALGEMEEN Er zijn verschillende redenen, die een bezinning op het beleid ten aanzien van land- en tuinbouw noodzakelijk maken. Als zodanig kan worden gewezen op de snel voortschrijdende technische ontwikkeling, die de produktiviteit en de prijs van de- arbeid heeft doen stijgen. Ook de boer en tuinder stelt dienovereenkomstig hogere eisen aan zijn inkomen en zijn sociale positie. In grote lijnen is het resultaat van een en ander, dat produktiviteit en produktie in de land- en tuinbouw sterk vergroot zijn en dat de faktor kapitaal een veel grotere rol is gaan spelen. De vorming van de gemeenschappelijke Europese markt is mede een reden voor een nadere kritische beschouwing van het nationale beleid. Aanleiding om nu in het voorjaar van 1966 een urgentieprogramma op te stellen wordt gevormd door de slechte inkomenspositie op vele landbouwbedrijven, die door de prijsvaststelling 1966/1967 niet wezenlijk verbeterd wordt; de overgangsfase naar de volledige E.E.G., als gevolg waarvan aan het nationale markt- en prijsbeleid grenzen gesteld zijn en de afschaf fing van de concurrentievervalsing bij de éénmaking van de markt ordening en de prijzen achterblijft; de huidige sociaal-economische situatie in Nederland, waar de om standigheden blijven voortbestaan, die het kostenklimaat voor de zelf standige ondernemers verslechteren. Bij het beramen van de noodzakelijke voorzieningen in dit tijdsge wricht moet het volgende uitgangspunt gekozen worden: Voor degenen, die in de land- en tuinbouw kunnen en willen blijven .werken en leven moeten zo goed mogelijke voorwaarden worden geschapen. Op de agra rische bedrijven, die ook op langere termijn verantwoord van opzet en organisatie kunnen worden geacht, moet een redelijke bestaansmogelijk heid voor zelfstandige ondernemers aanwezig zijn. Hierna wordt een toelichting gegeven op het urgentieprogramma, waarbij zoveel mogelijk dezelfde indeling is gebruikt. A. POSITIE VAN DE ZELFSTANDIGE ONDERNEMER In de tegenwoordige situatie op sociaal-economisch terrein in Neder land wordt de positie van de zelfstandige ondernemer in het midden- en kleinbedrijf en in de land- en tuinbouw steeds moeilijker. Hij ziet zich gesteld tegenover vele kostenstijgingen, die hij niet geheel terug vindt in de resultaten van zijn arbeid. Wil hij zich vooral ook op sociaal terrein meten met anderen in de samenleving, dan is dat of haast on mogelijk óf slechts tegen vrij hoge lasten te realiseren. De noodzakelijke verbetering in deze toestand zal moeten worden bereikt door een samen stel van maatregelen op sociaal en fiscaal terrein. GELIJKE KANSEN VOOR IEDEREEN Ervan uitgaande, dat in de tegenwoordige maatschappij zoveel moge lijk naar gelijke kansen en mogelijkheden voor iedereen wordt gestreefd, verdient het aanbeveling om met betrekking tot de sociale voorzieningen een beleid te voeren, dat de bedoelde gelijkheid benadert. Vergelijking van de positie van de zelfstandigen in beroep en bedrijf met die van de loontrekkenden (w.o. ook de rijksambtenaren) leeft, dat er sprake is van een steeds moeilijker te aanvaarden discriminatie. Zowel ten aanzien van de aard en omvang van de voorzieningen op zich als ten aanzien van de daarvoor op te brengen lasten dienen de bestaande grote ver schillen weggenomen te worden. Er zijn momenteel drie volksverzekeringen, t.w.: algemene ouderdomswet (AOW); algemene weduwen- en wezenwet (AWW); algemene kinderbijslagvoorziening (bijslag vanaf derde kind, AKW), met een totale premie van 12,3 bij een maximum-premiegrens van 12.750,Ingediend is een wetsontwerp inzake een volksverzekering tegen zware geneeskundige risico's (premie 1.6 °/o). In principe is er bij deze volksverzekering geen verschil tussen zelfs tan' digen en werknemers. Hierbij dient dan echter wel te worden aangetekend dat de loontrekkende de premie in feite verhaalt op zijn werkgever, omdat elke lastenverzwaring in de sociale sector met een looncompensatie gepaard gaat.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 12