MAU RITS PLEIN 23
Voorzichtig E.E.G.-subsidiebeleid
Bedrijfsopvolging in de landbouw
Sill
ER zijn duizend en één steunmaat
regelen bedacht en toegepast om
de land- en tuinbouw te helpen. Ze
variëren van bijdragen uit de schat
kist voor de voorlichting en het onder
zoek in land- en tuinbouw in het alge
meen tot een toeslag uit de staatskas
voor een speciaal produkt in een be
paald gebied (b.v. kool in Noordholland
en voergraan op het zand). Er zijn er
die de staat geen geld kosten (invoer
heffingen, die juist geld opbrengen),
soms omdat het bedrijfsleven ze zelf
betaalt (pootaardappelgarantie). Er
behoren ook toe de rijksbijdragen be
steed aan ruilverkavelingen en aan
de borgstelling via een Borgstellings
fonds. En alle subsidies en beëindi
gingsvergoedingen uit het Ontwikke-
lings- en Saneringsfonds. Kortom te
veel om op te noemen.
HET is zo langzamerhand wel een bekend feit dat de bedrijfsopvolging in
de land- en tuinbouw tegenwoordig een heel probleem is geworden. Zo op
het eerste gezicht lijkt er niet zo veel veranderd te zijn vergeleken bij vroeger.
Velen zien de bedrijfsopvolging dan ook niet als een probleem en ze maken
zich er helemaal geen zorgen. Toch zijn er wel degelijk een aantal factoren
te noemen die de bedrijfsopvolging thans veel moeilijker maken dan vroeger.
7
WELKE STEUNMAATREGELEN?
Terecht zegt de E.E.G.-Commissie,
dat al die steunmaatregelen eigenlijk
twee bedoelingen hebben, die er meer
of minder duidelijk in zitten. Ten
eerste om de land- en tuinbouwin-
komens direct te verbeteren en ten
tweede om op de wat langere duur de
land- en tuinbouw zich beter te doen
ontwikkelen.
Nu is er natuurlijk een aantal
steunmaatregelen die zo direct tot het
landbouwbeleid horen, dat ze al ge
regeld zijn in de E.E.G. Dat zijn de
zogenaamde marktordenende maat
regelen, die geregeld zijn in de E.E.G.-
reglementen voor de basisprodukten.
Variabele invoerheffingen, exportresti
tuties, inlevering en nog enkele zijn
voorgeschreven en worden geleidelijk
méér door Brussel betaald. Er moeten
nog een paar reglementen worden aan
genomen (suiker, oliën en vetten, sier
gewassen) maar dan is de zaak rond.
De marktordenende maatregelen die
hier niet in worden voorgeschreven,
moeten verdwijnen (melk- en voer-
graantoeslag in Nederland). De kroon
op dit werk zal uiteraard zijn de in
voering van de gemeenschappelijke
prijzen en de onderling vrije markten.
Wat de verbetering en ontwikkeling
van de land- en tuinbouw betreft zijn
we in de E.E.G. ook al een eindje op
stap. Er is een gemeenschappelijk
structuurbeleid. Een wel wat zwaar
woord voor de mogelijkheid om door
Brussel allerlei dingen gesubsidieerd
te krijgen op het gebied van wat men
noemt de traditionele structuur en de
marktstructuur. Tot de eerste behoren
ruilverkavelingen, waterschapswerken
etc., tot de tweede veilingen, vee
markten, verwerkingsbedrijven. Dat
betekent, dat er dus een aantal nuttige
en niet hinderlijke steunmaatregelen
is, die ook in E.E.G.-verband finan
cieel aangemoedigd worden.
Maar de rest en dan natuurlijk
vooral de subsidies voor verbeteringen
op individuele bedrijven? De bedoeling
is om die nu aan te doen pakken.
De E.E.G.-Commissie heeft onlangs voorstellen bekend gemaakt ten aanzien
van de steunmaatregelen in land- en tuinbouw. Dat is een onderwerp, dat ons
in Nederland nogal ter harte gaat. Voor en na wordt er in landbouwkringen op
gewezen hoe de Nederlandse land- en tuinbouw achterop kan raken, als in
andere E.E.G.-landen wel allerlei subsidies worden gegeven en hier niet. De
Nederlandse minister van Landbouw heeft deze zaak heel nadrukkelijk in
Brussel aan de orde gesteld. De Nederlandse regering wenst, dat er op dit
gebied in de E.E.G. zoveel mogelijk één lijn wordt getrokken. Op betogen, dat
ook hier in Nederland verder gegaan zou moeten worden op de weg van de
subsidiëring (op individuele bedrijven vooral), werd geantwoord, dat nu eerst
de daden van Brussel moesten worden afgewacht.
Nu zijn er de eerste daden en wat betekent dat nu dan? Worden nu binnen
kort hinderlijke subsidies in de andere landen opgeruimd? Mogen of kunnen wij
nu in Nederland meer gaan doen op dit terrein? We kunnen ons voorstellen,
dat de verschenen berichten, ook al door de gebruikte woordkeuze, nog weinig
klaarheid hebben kunnen verschaffen. Ook daarom gaan we hier nog eens op
dit onderwerp in.
HOE WORDEN ZE AANGEPAKT?
JN principe voorziet het E.E.G.-ver
drag wel in een oplossing voor
moeilijkheden door subsidies, die ver
storend werken op onderlinge concur
rentie. In het verdrag is dat in het
algemeen geregeld, dus niet alleen
voor de landbouw.
Alle steunmaatregelen, door de
staat op een of andere manier bekos
tigd, kunnen worden onderzocht;
nieuwe moeten vooraf worden gemeld.
Een deel is zonder meer verenigbaar
met de gemeenschappelijke markt, een
ander deel kan verenigbaar worden
verklaard en de rest moet verdwijnen.
Tot nu toe is op landbouwgebied
weinig van deze aard gebeurd, omdat
het verdrag zegt, dat in het gemeen
schappelijk landbouwbeleid dit zal
worden geregeld. Dat wil dus zeggen
vooral in de reglementen voor de
basisprodukten, die successievelijk in
werking traden.
De Commissie stelt nu twee dingen
voor, n.l.:
de verdragsregels van nu af hele
maal toepassen voor de land- en
tuinbouw,
aanvullende regels voor de beoor
deling van steunmaatregelen in de
landbouw, omdat die in het verdrag
niet voldoende zijn.
De Commissie had zich kunnen
voornemen om alle maatregelen in alle
E.E.G.-landen stuk voor stuk te onder
zoeken, maar dat is onbegonnen werk.
Ze stelt nu voor om drie groepen van
maatregelen te hanteren, waarbij dan
de soorten maatregelen zo duidelijk
mogelijk worden omschreven. De in
deling geschiedt dan naar de gevaar
lijkheid voor de onderlinge concur
rentie.
Zo zou er een eerste groep vastge
steld moeten worden, die verenigbaar
is met de gemeenschappelijke markt.
De maatregelen van deze groep ver
valsen dus nooit de concurrentie. Ieder
land mag ze vrijelijk toepassen. De
Commissie zal later wel eens zien of
ze eventueel nog gaat gelijkbreien of
bepaalde beperkingen aanleggen. Bij
deze ongevaarlijk te verklaren sub
sidies zouden moeten worden inge
deeld die voor
ruilverkaveling, wegenaanleg, ont
trekking van grond aan landbouw
openbare nutsvoorzieningen
bedrijfsbeëindiging en bedrijfsover
name door één erfgenaam
onderzoek, voorlichting en om
scholing
gezondheids- en kwaliteitscontrole,
bestrijding van dier en planten
ziekten, 'verbetering van dier- en
plantenrassen
propaganda en voorlichting t.a.v.
voedingsmiddelen e.d.
GEVAARLIJKE SUBSIDIES
{JROEP II en groep III zijn de steun
maatregelen, die niet helemaal
ongevaarlijk of beslist verstorend voor
de gezonde concurrentie zijn. Groep II
wordt gevormd door de maatregelen,
die pas op de lange duur gevaarlijk
kunnen worden. De landen zouden net
zo als bij de ongevaarlijke ze vrij
mogen toepassen en achteraf zal Brus
sel dan wel eens zien of er iets aan
moet gebeuren op gemeenschapsvlak.
Wel wil de Commissie voor deze
steunmaatregelen vóór een bepaald
tijdstip (1 januari 1967) beperkingen
voorstellen als dat nodig blijkt.
Tot deze groep, die dus achteraf
wel wat kritisch wordt bekeken, be
horen
grondverbetering (egalisatie, bekal-
king etc.), ontwatering
bedrijfsgebouwen voor stalling en
opslag, kassen, nieuwbouw voor
uitbreiding, verplaatsing van boer
derijen
inrichting in gebouwen (drogen,
mestafvoer, melkgereedschap)
aanschaf van gekeurd zaaizaad en
pootgoed en van kwaliteitsvee,
kunstmatige inseminatie.
Over de derde groep, de gevaar
lijkste, kunnen we, merkwaardig ge
noeg, het kortste zijn. Hiertoe behoren
alle directe hulp bij produktie, afzet,
verwerking en de investeringshulp. Ze
hebben direct hun uitwerking op de
prijzen en de produktie. De Commissie
kan nu nog niet ordenend optreden op
dit omvangrijke terrein, maar ze is
het zeker van plan. Enkele zijn zo
verfoeilijkt, dat de Commissie ze zo
gauw mogelijk wil opheffen (of mis
schien algemeen toepassen), zoals
steun bij export en transport naar
leden-landen. Voor het overige gaat
ze voor deze steunmaatregelen dus
regelen stellen met maxima, voor
waarden voor verlening van deze hulp
of wellicht nog stringentere maat
regelen.
VOORLOPIGE CONCLUSIE
DE eerste indruk, die deze Commis
sie-voorstellen geven is er één van
grote voorzichtigheid. Waar men
mocht hebben gemeend, dat Brussel
nu eens zou beginnen spijkers met
koppen te slaan, zal enige teleurstel
ling niet uitblijven. Het is nog maar
een eerste stap. Er worden alleen nog
maar grondslagen vastgesteld, waarop
verder een beleid zal moeten worden
gebouwd.
Het belangrijkste is op dit moment
de indeling, die de E.E.G.-Minister
raad vast zal gaan leggen. (Deze voor
gestelde grondslagen voor het sub
sidiebeleid zitten in het enorme pakket
beslissingen, dat zich op het ogenblik
in Brussel vormt en we moeten er
dus maar vanuit gaan, dat ook over
deze voorstellen vóór de grote vakan
tie wordt beslist.)
Onze eerste conclusie zou dan zijn,
dat de groepen-indeling nog wel eens
heel kritisch mag worden bekeken. Er
zitten maatregelen in de (ongevaar
lijke) eerste groep, die misschien beter
in de tweede zouden passen (b.v. ge
zondheids- en kwaliteitsmaatregclen
en propaganda). En er zitten in de
tweede groep maatregelen, die beter
bij de (direct gevaarlijke) derde groep
konden worden ingedeeld, b.v. hulp
bij gebouwenverbetering en bij ver
betering van het uitgangsmateriaal.
Een tweede voorlopige conclusie
heeft betrekking op het nationale
Nederlandse beleid, als de voorgestelde
indeling ongeveer tot stand komt als
wordt voorgesteld. Het is dan namelijk
zaak, dat de Nederlandse overheid
meer steunmaatregelen treft ten be
hoeve van onze land- en tuinbouw. In
de groepen H en III zal ze vele moge
lijkheden kunnen vinden. „Zonder
tegenbericht uit Brussel" is ze er dan
ook toe gerechtigd.
Str.
KAPITAAL-BEHOEFTE. In de eerste plaats kan worden genoemd de toe
nemende kapitaalbehoefte van het agrarisch bedrijf. Er is meer kapitaal nodig
voor de grond omdat de bedrijven tegenwoordig groter zijn dan vroeger. Bij
pachtbedrijven ligt dit probleem er niet. Maar ook voor de gebouwen, werk
tuigen, machines en vee is meer geld nodig dan voorheen. Een jonge boer die
thans een bedrijf wil beginnen heeft daarvoor veel meer geld nodig dan vroeger
het geval was. Met name de financiering van de bedrijfsovername vormt dan
ook een groot knelpunt. Hier zal een volgende maal uitvoeriger op worden
ingegaan.
HOGERE EISEN. Daarnaast kan worden gewezen op het feit dat ook de
boeren en tuinders thans meer eisen aan het leven gaan stellen, en terecht
overigens. Maar daardoor kan er naar verhouding minder worden gespaard
dan vroeger en zal er bij de jonge boer minder vermogen aanwezig zijn indien
hij het bedrijf gaat overnemen.
GROTERE INVESTERINGEN. Om echter van meer welvaart te kunnen
genieten zal er eerst meer in het bedrijf verdiend moeten worden. Daartoe
zullen in vele gevallen verbeteringen moeten worden aangebracht in het be
drijf, of het bedrijf zal moeten worden uitgebreid door grond aankoop of de
veestapel zal moeten worden uitgebreid. Dit alles brengt met zich mee een
stijgende behoefte aan kapitaal.
KAPITAAL VERLAAT HET PLATTELAND. Verder zou ik er op willen
wijzen dat degenen die bij een erfenis zijn betrokken thans veel minder bereid
zijn om hun broer, die het bedrijf zal overnemen, bij de verdeling van de boedel
over te bedelen. De andere kinderen verlaten het platteland veelal en zij zullen
hun erfdeel in de meeste gevallen goed kunnen gebruiken. En in ons land geldt
de regel dat alle kinderen op voet van volkomen gelijkheid van hun ouders
erven.
VERZORGING OUDE DAG. Tenslotte is er dan nog de moeilijkheid dat
bij overdracht van het bedrijf aan één van de kinderen de ouders toch zelf ook
goed verzorgd dienen te zijn. Terwijl vader, als hij nog betrekkelijk jong is,
er niet veel voor zal voelen het bedrijf te verlaten.
Uit deze feiten blijkt wel duidelijk dat er genoeg problemen bestaan rond de
bedrijfsopvolging in de land- en tuinbouw, die om een antwoord vragen.
v. d. T.