KNLC De melkprijs in de Tweede Kamer Onderwijsconferentie K. N. L. C. r: Nederlandse onderwijs komt de laatste jaren steeds duidelijker in de publieke belangstelling. De belangrijkste oorzaak die daarvoor valt aan te wijzen is wellicht de nieuwe Wet op het Voortgezet Onderwijs, die over enkele jaren in werking zal treden en waarvoor momenteel maat regelen getroffen worden die het mogelijk maken, dat dit ook werkelijk kan. Deze maatregelen zijn nodig, omdat de Mammoetwet een raamwet is, die speelruimte laat aan het onderwijs zelf. Veel meer speelruimte, dan tot nu tóe het geval was. MAURITSPLEIN 23 HALF EEN MAANDAGMIDDAG MODERN PLATTELAND Landbouwonderwijs Vragen Antwoorden 6 Ir. C. S. KNOTNERUS 0E Tweede Kamer der Staten Generaal heeft zich enkele weken geleden bezig gehouden met de prijzen van landbouwproducten zoals die door Minister Biesheuvel zijn bekend gemaakt. Ach teraf is het bijzonder spijtig dat deze behandeling niet voor de verkiezingen heeft plaats gehad want uit de behandeling zouden door de kiezers wel enkele conclusies kunnen zijn getrokken. Overigens was de publieke behandeling nog een meevaller. De laatste jaren waren we immers eraan gewend dat de Kamer de beslissing van de Minister toch niet meer veranderde en zelfs geen pogingen daartoe aanwendde. Een openbare behandeling duidde dus wel op bestaande kritiek die men graag openbaar wilde spuien. Vandaar dan ook dat dit vóór de verkiezingen had moeten gebeuren. Eens per veertien dagen kunt U de stem van het K.N.L.C. beluisteren in de A.V.R.O.- rubriek „Modern Platteland". De eerstvolgende uitzending in deze ru briek vindt plaats op maandag 18 apxil des middags om 12.30 uur. Dan zal ir. B. J. v. d. Toom spreken over het onderwerp „Het on dernemerschap in de tuinbouw". MOTIES HE kritiek kwam tot uitdrukking door het in- dienen van twee moties. Een van de heer Tolman (C.H.U.) die de regering uitnodigde nog maals het voorstel van het Landbouwschap in overweging te nemen. Deze motie werd verwor pen door de regeringsmeerderheid in de Kamer, waarbij het merkwaardige feit opviel, dat ook bestuursleden van het Landbouwschap tegen stem den. Ook de Boerenpartij stemde tegen. Die is dus blijkbaar tegen een verhoging van de melkprijs op deze wijze. Een andere motie, ingediend door de heer S. v. d. Ploeg (P.v.d.A.) om de dierziektenbestrijding reeds vanaf dit jaar voor 0,25 cent en niet voor 0,10 cent voor rekening van de overheid te nemen, werd aangenomen. Het moet natuurlijk worden afgewacht of de Minister deze motie uitvoert. De Minister heeft de motie namelijk ontraden wat er op duidt dat h:j er weinig voor voelt. Misschien heeft zijn collega van financiën er bezwaar tegen. Uitvoering van deze motie zou een rechtstreekse verhoging van de melkprijs voor de boer met 0,15 cent per liter betekenen. Dus misschien een suc ces maar dan wel heel mager. Dit was dan ook niet het belangrijkste wat de Kamerbehandeling opleverde. RUIMER ONTWIKKELINGSBELEID UET belangrijkste was dat de Minister al bij beantwoording in eerste instantie, dus voor dat de moties op tafel lagen aankondigde dat hij bereid was in het Ontwikkelings- en Sanerings fonds meer geld te storten, en wel zoveel dat aan alle aanvragen om hulp bij bedrijfsontwikkeling, die beantwoorden aan de eisen van het bestuur van het O. en S.-fonds, kan worden voldaan. De Minister schatte dit extra bedrag op 45 a 50 miljoen gulden. Tot goed begrip diene, dat er heel veel aanvragen om subsidie voor aanpassing van gebouwen aan de eisen van een moderne bedrijfs voering zijn ingediend. Zelfs de bestuursleden van het O. en S.-fonds, die door het bedrijfsleven zijn benoemd hadden een dergelijke toeloop niet ver wacht. Het is zo dat zelfs na dat alle gevallen aan de regels zijn getoetst er zoveel overblijven, dat dit door de Minister geschatte bedrag nodig zou zijn. Van de zijde van het Ministerie was daarom eerst gedacht aan een soort prioriteits- lijst waarbij men kon stoppen op het moment dat het bedrag wat besteed kon worden op zou zijn. Dat was in de oorspronkelijke gedachtengang bij 10 a 15 miljoen. De bestuursleden aangewezen door het Landbouwschap konden hiermee onmo gelijk accoord gaan en hebben dit de Minister ook laten weten. Vandaar dat de aankondiging van de Minister om zoveel geld beschikbaar te stellen, dat alle aanvragen die aan de eisen voldoen kun nen worden gehonoreerd, zo belangrijk is. Niet alleen omdat hiermee velen kunnen worden ge holpen maar ook omdat dit voortzetting van het werk van het O. en S.-fonds voor de toekomst wat meer hoop geeft. LAGER VEEIIOUDERS-INKOMEN UET blijkt nu dus uiteindelijk dat de toevoe gingen die het Landbouwschap boven de 34 cent had gevraagd wel zullen worden gehono reerd, en wel in de vorm van 7 of 17 miljoen voor de dierziektebestriiding en laten wij zeggen 45 miljoen voor het O. en S.-fonds, zodat dit onge veer een hele cent melkgeld bedraagt. Het ver schil blijft dan de halve cent in de opbrengst van de melk. Dat is vrijwel de 0,44 cent die door de Minister als extra afbraak van de overheids- toeslag in Brussel is weggeven. Een merkwaardige redenering heeft de Minis ter in de Kamer ten beste gegeven om het argu ment van het Landbouwschap dat de veehouders dit jaar met 1000,minder per bedrijf genoe gen moesten nemen dan het vorige jaar te ont zenuwen. De Minister verklaarde dat de berekening van verleden jaar niet helemaal juist was uitgevoerd. Er was uitgegaan van een zekere loonsverhoging en kostenstijging. Die bleken te zijn overschreden, waardoor de berekeningen van verleden jaar wan neer zij nu moesten worden uitgevoerd ook 'een kleine 1000,— lager zouden uitkomen. Afgezien van de vraag of dat voor de berekening van dit jaar ook niet zal gelden, blijft toch maar, dacht ik, het feit bestaan dat de Minister het vorige jaar de Kamer een boereninkomen heeft voorge spiegeld dat hij redelijk achtte en waarmee de Kamer genoegen nahi. Niet omdat de kosten zo of zo hoog waren maar omdat het inkomen, dus het eindcijfer, redelijk was. Datzelfde eindcijfer, en helaas heeft ook de Kamer hier niets meer aan veranderd, lag nu 1000,lager. Dus deze Minister en ook de rege ringspartijen vinden dat het inkomen 1000,— lager mag zijn. Uit het feit dat de berekening vorig jaar fout was kan men onmogelijk afleiden dat het huidige goed is maar wel dat ook de prijs van verleden jaar al te laag is geweest. Gelukkig is, door dat de prijs slechts een richtprijs is en niet de werkelijke prijs, de werkelijkheid afgelo pen jaar anders uitgevallen. Naast hogere kosten zijn er ook hogere inkomsten gekomen. Het is te hopen dat dat ook dit jaar het geval is maar des kundigen zijn op dit punt niet zo optimistisch als verleden jaar. MARKTORDENING JN het geding is ook nog weer geweest of wij niet van vele marktverordeningen af moeten. Ook in de pers leest men daar herhaaldelijk over. Men zegt dan dat de heffingen op voeder-granen de vlees- en eierenproduktie duur maken, kortom het praatje van de monopolieheffingen, die altijd een doorn in het oog van de veehouderij zijn geweest. Ik geloof, dat wij goed moeten onthouden, dat Nederland één van de landen is geweest die het langst de vrijhandel, dus zonder heffingen en in voerrechten, heeft voorgestaan maar uiteindelijk ook, door de nood der tijd gedwongen, tot ingrijpen in de markt, „tot steun aan de landbouw" is moeten overgaan. Het terugkeren naar dit stelsel heeft on getwijfeld een enorme prijsverlaging tot gevolg. Dat er dan een enorm groot percentage boeren de con currentie niet zou kunnen volhouden en de land bouw zou moeten verlaten staat wel vast. Men moet dan nl. concurreren wat het graan betreft b.v. met Canada, waar één man gemakkelijk 100 ha op zijn eentje kan verzorgen, wat het vlees betreft met Argentinië, waar kudden van duizenden stuks door een stuk of wat cowboys bij elkaar worden gehou den terwijl het duidelijk is dat de eieren en var- kensproduktie dan in handen zouden komen van industriële bedrijven, die voor enige honderdduizen den stuks niet terugdeinzen. In Engeland kan men deze bedrijven al bewonderen. De werkgelegenheid in de landbouw zou daardoor zo plotseling en zo sterk dalen, dat diegenen, die nu al vinden dat het te snel gaat met de afvloeiing wel geen woorden meer zouden kunnen vinden om aan hun ongenoe gen uitdrukking te geven. Ik heb het al eens meer gezegd, wij zullen de kant van de bedrijfsvergroting wel «P gaan. De kunst is helemaal niet om dit doel te be reiken. Daarvoor zou de vrije economie be paald ook een methode zijn. De kunst is om de aanpassing aan de technische mogelijk heden te bereiken op een wijze die in een welvaartstaat als Nederland sociaal verant woord is, d.w.z. in Cen zodanig tempo dat voor diegenen, die de landbouw verlaten ook aan vaardbare levensomstandigheden aanwezig zijn. Voor sommigen is echter de afkeer van het huidige systeem zo groot, dat zij ook tegen maatregelen stemmen die directe inkomens- vergroting voor de boer betekenen. Dat heeft de behandeling in de Tweede Kamer ons dan ook weer geleerd. Deze wet is van toepassing op praktisch alle vormen van voortgezet onder wijs, ook op het landbouwonderwijs, dat vrijwel de enige vorm van voort gezet onderwijs is, die niet onder het Ministerie van Onderwijs en Weten schappen ressorteert en daarmee een bijzondere positie inneemt. UET Landbouwonderwijs neemt ook nog in enkele andere op zichten een aparte positie in. Het is voor wat het lager landbouwonder wijs betreft een onderwijsvorm, die de laatste jaren zeer duidelijk aan in houd heeft gewonnen. Het lager gen niet steeds voldoende op tegen de wens van vele ouders en leerlin gen uit de agrarische sector afkom stig, om hun kinderen in dezelfde mate lager agrarisch onderwijs te geven als dat enkele jaren geleden nog het geval was. landbouwonderwijs heeft verder eveneens aan accomodatie de nodige nieuwe mogelijkheden gekregen. Daar staat echter tegenover, dat de belangstelling terecht of ten on rechte, dat laten wij hier in het mid den voor het lager landbouwon derwijs duidelijk daalt. Blijkbaar wegen de doorgevoerde vernieuwin- UIT deze situatie ontstaan duide lijke vragen ten aanzien van deze vorm van onderwijs. Voor wie is dit onderwijs bestemd? Voldoet dit onderwijs aan de behoefte? Is de roep die van het lager landbouwonderwijs uitgaat bij ouders, leerlingen en be sturen wel positief? Weet men wel voldoende welke mogelijkheden dit onderwijs de leerling biedt? Is het voldoende doorgedrongen, dat het la ger beroepsonderwijs een dosis al gemeen voortgezet onderwijs, ten minste in do eerste twee leerjaren, omvat, waardoor het op de maat schappij van morgen beter is afge stemd dan voorheen? IVEZE vragen worden gesteld in de besprekingen die plaats vinden tussen de besturen en directie en leerkrachten van deze scholen. Het is voor de ouders en leerlingen die hun keus moeten maken en daarbij ook de lagere landbouwschool betrekken van veel belang dat op deze vragen een zo duidelijk mogelijk antwoord volgt. Daarom worden in verschil lende provincies door de landbouw- maatschappijen hierover conferenties gehouden. Omdat het ook een landelijk be lang is om te komen tot een zoveel mogelijk eensluidend standpunt heeft het K.N.L.C. het voornemen om over dit onderwerp een conferentie te be leggen. Deze conferentie is vastge steld op 14 juni 1966. De standpun ten van bestuurszijde en van de zijde van de directie en leerkrachten zul len worden toegelicht door resp. ir. G. Buiter te Assen en de heer H. Wisselink te Bathem. De heer A. A. Sterman, Directeur van het Alge meen Pedagogisch Bureau voor het land- en tuinbouwonderwijs van het K.N.L.C. zal het vraagstuk van de pedagogische zijde belichten. Daarna zal er ruim gelegenheid zijn om in de discussie tot bepaalde uitspraken te komen. Zij die voor deze conferentie op 14 juni a.s. belangstelling hebben, gelieven zich aan te melden bij hun provinciale landbouwmaatschappij. J R. W.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 6