HET MOEILIJKE OFFER
Het geschiedde omtrent de negende ure
i
"Waar uw hart is, zal ook
schat zgn"
Mattheus 19 16-M
Johannes 19 1-6*
Mattheus 27 50-iê
JN HET CENTRUM der tij
den leefde temidden van
de wijngaarden van Judea een
jonge en rijke landeigenaar.
Hij was van edeler inborst dan
de meesten in het verdorven
geslacht dier dagen en zocht
door het houden van de tien
geboden en ceremoniële wet
ten het eeuwige leven te ver
werven.
Deze jonge landeigenaar,
David genaamd, had een jonge
vrouw Ruth, lieflijk van ka
rakter en schoon van gelaat,
die hij zeer liefhad, maar die
ook zijn ziel verontrustte sinds
zij aan het meer van Galilea
een timmerman uit Nazareth
had horen spreken en de won
dere kracht der genezing uit
zijn nooit rustende handen had
zien stromen. Handen waar
onder al wat kwaad was, goed
en schoon werd. Méér nog ech
ter was zij getroffen door zijn
ogen, waarin een hemels licht
blonk en waaruit een almach
tige goedheid sprak, die haar
overstroomde als een zee van
zaligheid.
"Sinds ik mij gespiegeld
heb in de ogen van deze pro
feet, weet ik, lieve David, dat
al onze goede werken ijdel zijn
in het goede aangezicht van
Jehova", had Ruth haar vrome
en ontstelde heer tijdens een
van hun avondwandelingen in
de verrukkelijke tuinen van
David's landgoed aan de Mid
dellandse Zee toevertrouwd.
JJAVID was diep geschokt over deze woorden,
temeer waar zijn beminde sprak over deze man
als over Gods zoon. "Gij doet mij vrezen, lieve
Ruth, het lijkt wel godslasterlijk wat ge daar zegt",
was zijn aarzelend antwoord geweest. "Wel kan
onze rabbi de Messias zijn, waarover de profeten
gesproken hebben in hun ballingschap, om ons gro
ter te maken dan onder de gezegende scepter van
Salomo," Toen was het enkel een teder gebaar ge
weest en een veelbetekend zwijgen, waarmede Ruth
haar gemaal weersprak, maar David had met pijn
in zijn ziel gevoeld hoe zij overtuigd was van haar
woorden en geen rust meer vond in het goede leven
zoals zij dit altijd geleid hadden.
Eindelijk hield hij het niet langer uit, en toen
hij hoorde, dat Jezus vergezeld van een grote schare
op weg was naar Jeruzalem om het Pascha te
vieren, reisde hij hem tegemoet. Hij trof Jezus aan,
predikende voor een grote menigte en aanstonds
was hij geslagen door het verheven gelaat, de mach
tige blik en de kracht van de woorden van de
profeet.
Hij gevoelde nu hetzelfde wat zijn huisvrouw
ervaren had, en wist plotseling zijn wetsbetrach-
ting onvoldoende in het oog van deze met goddelijk
gezag handelende timmerman. Met vrees in het
hart vroeg David Hem de weg tot het eeuwig leven
en ontving ten antwoord: "Nog één ding komt gij
tekort. Verkoop alles wat gij bezit en verdeel het
onder de armen en ge zult een schat hebben in de
hemelen en kom hier, volg mij."
Toen begreep David, dat hem de liefde ontbrak,
'de volkomen liefde en overgave tot de naaste en
met een gebogen hoofd schreed hij onder de mee
dogende en begrijpende blik van Jezus beschaamd
heen. Want hij voelde zich onmachtig zijn rijk
dommen op te geven en zich bij de armoedigen
en ellendigen te voegen, die Jezus overal volgden,
Hij vertelde alies aan Ruth, zijn huisvrouw en
weende bitter om zijn machteloosheid, zijn heer
lijke landgoederen en rijke wijngaarden aan God te
offeren, wetende dat hij zichzelf meer liefhad dan
Jahwè.
RUTH dit alles wist, begon zij te kwijnen van
smart en haar ogen zagen in lang-doorwaakte
nachten niets anders meer dan de nodende blikken
van Jezus. Radeloos liet David de knapste medicijn
meesters uit het land en zelfs artsen uit Egypte en
Syrië aan het bed van zijn beminde verschijnen,
maar allen schudden hun wijze hoofden en zeiden:
"Het is een ziekte van het hart, en er is geen ge
nezing dan door de macht der goden."
J^AVIDS smart werd nog vergroot door het besef,
dat hij de énige, die Ruth zou kunnen genezen
niet durfde vragen. Zijn verdriet werd tot een helse
kwelling als hij bedacht hoe zijn afkeer van ar
moede zijn geliefde belette te genezen. Tussen hem
en zijn stervende geliefde stond hij zelf met zijn
verknochtheid aan rijkdom.
Reeds was de woensdag voor het Pascha aan
gebroken, toen hij radeloos besloot naar Jeruzalem
te gaan en Jezus te smeken om hulp. Hij zag de
ziekte van zijn vrouw nu als een straf van God
en onder die drang wilde hij al zijn bezittingen
offeren om Ruth te redden. Gezeten op een snel
paard passeerde hij bij het opgaan der zon boven
de blikkerende tinnen van Jehova's tempel, de noor
delijke poort van de heilige stad.
"Hebt gij gehoord van Jezus de Nazarener, die
te Jeruzalem aangekomen moet zijn?" vroeg hij bui
ten adem aan de poortwachters. De dienstdoende
officier van de Romeinse hoofdwacht trad naar vo
ren. Op zijn strak gelaat, gebronsd door de zon van
taHoee slagvelden in Azië en Afrika en verweerd
door de ijzige winden van het verre Germanië, trok
een brede grijns. "Als gij de warhoofdige dweper
uit Nazareth bedoelt, die zich enige dagen geleden,
als koning der Joden huldigen liet, deze is tegen het
ochtendgloren in de Hof van Gethsémané gegrepen
en zal heden voor Pilatus als een oproerkraaier te
recht staan."
Het was David op deze onverschillig uitgespro
ken woorden of de aarde zich opende en hij weg
zonk in de zwarte schachten van de hel. Ook het
paard onder hem leek te huiveren en liet het hoofd
droef hangen. Hij staarde naar het wrede gelaat
van de Romein, verpersoonlijking van alles wat
hij als Jood haatte en las de grijns, die zijn volk
nog twee duizend jaar zou achtervolgen eer het
Jahwè zou behagen Israël weder op te richten.
Maar David wist op dat moment nog niet van
de gruwelijke vloek, die later op de dag uit de
monden van zijn eigen volksgenoten zou opklinken:
"Uw bloed kome over ons en over onze kinderen",
en kon de lange lijdensweg nog niet overzien.
Integendeel. Zijn verslagenheid week plotseling
als de duisternis voor het licht. Was deze Jezus niet
de Messias, de Verlosser Israëls? Natuurlijk zou
Hij straks zijn macht tonen en het vuur van de
hemel laten regenen om Pilatus en alles wat hij
vertegenwoordigde, van de aarde -te vagen.
Daarom verwijlde hij niet langer bij de poort
en reed trots verder, opgenomen in het gewoel en
geschreeuw van honderden paasgangers.
JJE GEHELE WERELD scheen in Jeruzalem los
gebroken te zijn aan de vooravond van het feest
waarbij Israëls verlossing uit het juk der farao'»
herdacht werd. De stroom uitgelatenen voerde Da
vid mee naar het centrum der stad en onverwachts
(Zie verder pa*.