„Hun ogen werden geopend
en zij herkenden Hem"
VRIJDAG 8 APRIL 1966
54e Jaargang No. 2824
Officieel orgaan van de Muatschappij tot bevordering vanland enTuinbouwen\e'e(eelt in /celand
ïVank^rlng bij abonnementTerneurea
(Lukas 24 31).
Ach, dat Hem de vijand
kende met een kus,
en dat Hij zijn vrienden
vreemd bleef tot Emmaus.
Ach, waren dat wij niet?
Ach ik niet? Ach jij niet?
(M. Nijhoff)
WAT is er op Pasen eigenlijk veranderd in Jeruzalem?
Pilatus bleef stadhouder. Kajafas bleef hoge
priester. Alles bleef bij het oude. En twee mensen be
gaven zich op weg van Jeruzalem naar Emmaus om
daar de draad van dat oude leven weer op te vatten.
Na door een ontspannende wandeling afstand ge
nomen te hebben van de gebeurtenissen in Jeruzalem
hopen zij straks zichzelf terug te vinden temidden van
de oude vertrouwde dingen: woonkamer, gezin, dage
lijks werk. En het leven zal door kunnen gaan alsof er
niets gebeurd is in Jeruzalem.
Wat is er op Pasen eigenlijk veranderd in de wereld?
Het leven gaat zijn oude gang. Ziekte, zonde en dood
heersen er. Ieder die geboren wordt moet eenmaal
sterven. Wij doen ons gewone werk, wandelen langs
de oude straten, leiden het gewone leven met de oude
vooruitzichten. En eens zullen die vooruitzichten al
dan niet werkelijkheid geworden achter ons liggen,
bij het verleden behoren. En de slagboom tussen ons
leven en het verleden is de dood.
w AT is er op Pasen eigenlijk veranderd in de wereld?
Wie de paasboodschap in de grond van de zaak
eigenlijk maar een onverteerbaar iets vindt, staat niet
alleen. Wie het pijnlijke en weeë gevoel van leegte,
van de leegheid van het graf, veelzeggender vindt dan
het verhaal van de opstanding, staat niet alleen. Bij
hem bevinden zich de wandelaars op weg van Jeruza
lem naar Emmaus. Met hen gaat hij die vreemde reis.
Die reis van ons leven. Een reis zonder Christus lijkt
het. En onze ogen moeten geopend worden voor we
zien dat Hij toch bij ons is, de hele tijd al.
Het is wel een reis met een voorgeschiedenis, voor
de Emmaüsgangers en voor ons. Evenmin als wij dat
zijn, waren zij onbeschreven bladen, mensen die voor
het eerst met Christus in aanraking komen. Nee, hun
herkennen straks aan het eind van de reis heeft een
vóórgeschiedenis. Een voorgeschiedenis die vol is van
hoop en vol van teleurstelling. „Wij leefden in de hoop,
dat Hij het was die Israël verlossen zou" zeggen ze
tegen de vreemdeling die zich onderweg bij hen voegt,
en met die woorden spreken ze hun hoop en teleur
stelling uit.
HOOP. „De hoop dat Hij het was, die Israël ver
lossen zou." De geschiedenis van Israël laat zich lezen
als de geschiedenis van de hoop. Wie eenmaal oog ge
kregen heeft voor de hoop die het Oude Testament de
mensen geeft, voor hem ziet de wereldgeschiedenis-
buiten-Israël-om er uit als een in het donker van de
hopeloosheid liggende geschiedenis.
Uit dat duistere geheel licht de geschiedenis van
Israël óp. In dat duistere geheel verspreidt de ge
schiedenis van Israël licht. Het licht van de verlossing
die verwacht wordt, van het heil dat komen gaat.
De geschiedenis van de niet aflatende hoop voor de
wereld die uit haar verlorenheid opgeheven zal worden,
voor de mensen die van alle knellende banden bevrijd
zullen worden. De hoop op een wereld waarin dood en
lijden in het leven plaats zullen maken voor blijdschap
en vrede. Het besef dat het niet blijven kan zoals het is
en dat het toegaat op Gods verlossende ingrijpen.
Uit dat besef leefde Israël en die hoop was voor
deze mensen hoog als nooit te voren opgevlamd
in de daeen van Jezus de Nazarener. ..een man die
een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het ganse volk".
TELEURSTELLING. „Wij lééfden in de hoop." Met andere woorden: het
is voorbij. Met Christus is ook de hoop gestorven.
Wij zien terug op Hem die de Christus had kunnen zijn.
Wat is er op Pasen eigenlijk veranderd in de wereld?
Hun ogen waren bevangen zodat zij Hem niet herkenden.
En Hij zei tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet geloofd
alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om
in zijn heerlijkheid in te gaan?
Hun ogen waren bevangen. Het onrecht en het verdriet en het kwaad van
Jeruzalem hielden hen gevangen. Het Kruis is voor hen een raadsel en daarom
kunnen zij de Opgestane niet zien. Op weg van Jeruzalem naar Emmaus wor
den de Schriften voor hen geopend door die Vreemdeling.
Wie herkent in deze reis zijn leven niet. Dat Christus-loze, geloofs- en
hopeloze leven. Tot onze ogen geopend worden en wij zien dat in onze twijfel
en verdriet Hij al lang naast ons gaat. Tot een gewone maaltijd voor ons opeens
Avondmaal wordt en wij in die vreemde gast opeens de Gastheer herkennen
De Gastheer die ons vroeger gezegd heeft niet meer met ons maaltijd te
zullen houden „voordat het Koninkrijk Gods gekomen is" (Lukas 22 18). Hij
is er nog vóór wij Hem herkennen. De Emmaüsgangers zeggen ons:
broeders en zusters, het mag er uit zien alsof u volkomen verlaten bent, het
mag er uitzien alsof wij mensen zélf alle hoop in ons leven doodgeslagen
hebben, het mag er uitzien alsof God zich van ons afgewend heeft, of er mis
schien helemaal niet is, het mag er uitzien alsof zijn Woord een dode letter is,
alsof er niets te hopen valt, maar zie door de ogen van de Vreemdeling die
naast u gaat. Zie de Schriften geopend, zie het graf geopend, zie uw toekomst
geopend.
Zie de Vreemdeling die naast u gaat. En zie dat de wereld tóch anders i
geworden. Hij leeft. En wij leven met Hem. Gods Koninkrijk tegemoet.
Sluiskil.
Ds H. J. RUIS.