Pas op voor de made van de uienvlieg Maagdarm-wormbestrijding bij schapen PRAKTIJKADVIES HANK zy de gunstige weers omstandigheden is de stand van de wintertarwe thans by zonder goed. De on kruiden zoals muur, kamille, kleefkruid enz. welke gewoon lijk in wintertarwe voorkomen, staan echter in groei ook niet stil. In het by zonder door de vochtige periode en de vry hoge temperaturen van de laatste tyd begint het onkruid ook te groeien, alhoewel het in vele percelen momenteel nog vry klein is. ii ei: is echter bekend, dat de resultaten van een DNOC-bespuiting in hoge mate afhankelijk zijn van het ontwikkelingsstadium van het onkruid. Dit betekent dat, hoe kleiner het onkruid is op het moment van de bespuiting, des te beter de onkruid doding zal zijn. D.N.O.C.bespuitingen op grote pol len muur vallen dan ook meestal tegen. Het verdient dan ook aanbeveling, om zodra het land berijdbaar is en de weersomstandigheden t.a.v. luchtvochtigheid en temperatuur gunstig zijn een bespuiting met DNOC uit te voeren. In verband met het geringe aantal goede spuit- dagen in het vroege voorjaar is het van uitermate belang alle „werkbare spuitdagen" goed te benutten. De hoeveelheid variëert van 10 tot 12 kg vernevel- bare DNOC—50 of 6 tot 7,5 kg DNOC—80 JQE vraag of voor deze percelen wintertarwe een DNOC-bespuiting noodzakelijk is kan een in cidenteel geval buiten beschouwing gelaten, beves tigend beantwoord worden. In granen heeft men al een zeer goede mogelijk heid om de zaadonkruiden te bestrijden met DNOC zonder enig risico t.a.v. de opbrengst. Dit kan een geringere bezilting met zaadonkrui den in diverse andere gewassen tot gevolg hebben, wat kan betekenen, dat in meer gevoelige gewassen zoals bijv. vlas soms een bespuiting achterwege kan blijven. Kortom: uit bedryfshygiënisch oogpunt is een DNOC-bespuiting voor praktisch alle percelen win tertarwe gewenst. Een vingerwijzing: Wanneer het onkruid zó groot is, neem dan de eerste de beste gelegenheid om R.L.V.D. Axel. Th. P. HIEL. te spuiten te baat. DIJ de teelt van uien is de made van de uievlieg al van oudsher een zeer moeilijk te bestrijden insekt. Enkele jaren geleden kon met de gechlo reerde koolwaterstoffen aldrin, heptachloor en dieldrin een afdoende bestrij ding van de made worden verkregen. Nadat echter in 1962 de resistentie van de made tegen deze middelen voor het eerst werd gesignaleerd, heeft dit verschijnsel zich thans over alle uieteeltgebieden uitgebreid en vooral in het Zuid-Westen van ons land een algemeen karakter gekregen. Boven genoemde middelen kunnen derhalve niet meer voor de bestrijding in aan merking komen. Als vervangers van de genoemde gechloreerde koolwaterstof fen komen enkele middelen in aanmerking uit de groep van de organische fosforverbindingen. MOGELIJKHEDEN VAN BESTRIJDING JJET is gebleken dat de bestrijding van de uie- vliegen uitermate moeilijk is en voor prak tijktoepassing niet in aanmerking komt. Betere resultaten worden dan ook verkregen met de be strijding van de maden. Hierbij moet worden uit gegaan van een preventieve bestrijding. Deze be strijding kan plaatsvinden door een grondbehan- deling uit te voeren voor het zaaien van de uien. De methode, waar met de bespuitingen pas wordt begonnen als het gewas boven de grond staat en dus de made aanwezig kan zijn, wordt sterk af geraden. In de meeste gevallen zijn de resultaten welke met deze bestrijdingsmethode verkregen worden teleurstellend te noemen omdat het mid del moeilijk in de grond dringt. Alleen als na een bespuiting zeer veel regen valt kan deze wijze van bestrijding in sommige gevallen enig resul taat opleveren. PRAKTIJKADVIES 1966 VOOR alle uieteeltgebieden in Zuid-West Nederland geldt dat ter bestrijding van de made van de uievlieg alleen organische fosforver bindingen als grondbehandelingsmiddelen in aan merking komen. Uit de volgende middelen kan een keuze wor den gemaakt: Basudine 20 - 30 kg of 1 per ha Birlane 25 - 24 kg per ha Du-Muril 25 - 24 kg per ha AAvlitox 20 - 30 kg per ha. Bij proefnemingen met deze middelen is geble ken dat AAvlitox en Birlane een wat beter be- strijdingseffekt hadden dan de overige middelen. In tegenstelling tot in 1965 is voor Birlane de dosering voor 1966 verhoogd van 20 naar 24 kg per ha. Een grondbehandeling met bovengenoemde mid delen dient in minimaal 500 1 water per ha vlak voor het zaaien te worden uitgevoerd. Om verdamping zoveel mogelijk tegen te gaan moeten de middelen direkt na het spuiten worden ingewerkt. Daar aan bovenomschreven grondbehande ling vrij hoge kosten zijn verbonden werden om tot een kostenverlaging te komen proeven uitgevoerd met fosforverbindingen in korrel vorm (granulaten), welke als rijenbehandeling werden toegepast. Bij deze bestrijdingsmethode worden granulaten gelijktijdig met het zaad ia de zaaivoor gebracht. De resultaten verkregen met deze wijze van bestrijding zijn uit een oogpunt van de made- bestrijding bijzonder goed te noemen. De granulaten Basudine 10 en AAvlitox 5 hebben dan ook voor toepassing voor rijen behandeling in zaai-uien een goedkeuring ver kregen. De dosering van deze middelen bedraagt bij een rijenafstand van 33 cm voor Basudine 10 - 25 kg per ha en voor AAvlitox 5 - 40 kg per ha. Dit komt neer op respektievelijk 85 en 135 gram per 100 meter rij. Voor het regelmatig in de zaaivoor brengen van de granulaten werd bij een in 1965 uitgevoerd onderzoek gebruik gemaakt van een Stanhay pre- cisiezaaimachine met een opgebouwde Horstine Farmery granulaatstrooier. De met deze appara tuur verkregen verdeling van de granulaten in de rij was zeer bevredigend. Stichting Nederlandse Uien-Federatie, D. HOOGHIEMSTRA. AL een jaar of dertig is het bekend dat schapen periodiek meestal gedurende enkele weken en doorgaans in de lente, enorme aantallen eieren van maagdarmwormen met hun ontlasting uitscheiden. In de beroeps wereld wordt deze voorjaarsproduktie „spring-rise" genoemd, naar de Engelse onderzoekers die het verschijnsel het eerst vaststelden en beschreven. Omdat de schapen er niet ziek van worden, werd er lange tijd weinig of geen aandacht aan besteed. Voor het goed begrijpen van de betekenis die aan dit verschijnsel moet worden toegekend, als ook voor het vinden van bestrijdingsmogelijkheden en middelen is het noodzakelijk dat men zijn vijand kent en weet hoe de besmetting tot stand komt en zich vervolgens handhaaft. Daartoe zullen wij de levens cyclus van de parasieten gaan volgen, wij beginnen in de maag en darmen van de volwassen ooien. DE LEVENSCYCLUS VAN DE PARASIETEN WAE vrouwelijke parasieten leggen eieren (die micro- scopisch zeer wel waarneembaar zijn), welke met de mest op de grond, vaak grasland, terecht komen. Als de temperatuur, de vochtigheidsgraad en de zuur stofrijkdom voldoende hoog zijn, dan ontwikkelt zich in de mesthoop uit zo'n ei een larve, die we larve 1 noe men en die voorspoedig groeit, vervolgens vervelt en dan larve 2 heet. Dit gebeurt nog een keer en dan ontstaat larve 3, die zich niet meer kan voeden omdat mond en anaalopening volledig zijn afgesloten. Deze larve 3 is derhalve aangewezen op de voedselvoorraden die larve 1 en 2 gevormd hebben. Maar bovendien is het zeer goed bestand tegen vele uitwendige invloeden, zoals droogte en warmte, chemicaliën en andere bestrijdings middelen. Larve 3 laat het er niet bij zitten, maar verlaat de mesthoop en hecht zich vast op grasjes van waar hij door een grazend schaap wordt opgenomen. In de maag wordt het huidje door de spijsverterings sappen opgelost en de larve maakt van zijn aldus ont stane vrijheid gbruik door direct in het maag- of darm slijmvlies van zijn gastheer te kruipen, waarna hij larve 4 heet. Daaruit ontwikkelt zich vervolgens nog larve 5 en in die kwaliteit gaat de parasiet terug naar het lumen van maag of darm waar voldoende warmte, voedsel eri vocht aanwezig zijn om hem via een jonge tot een vol wassen worm te doen ontwikkelen. Van deze volwassen wormen leggen de vrouwtjes eieren en op die manier is de kringloop voltooid. Men spreekt hier van een directe levenscyclus omdat de larven, die zich dus gedeeltelijk in en gedeeltelijk buiten het lichaam van het landbouwhuisdier ontwikke len, geen tussengastheren nodig hebben KOPPELZIEKTE TMTEN spreekt ook van een koppelziekte. Als één dier 1 op het perceel aangetast is, kunnen in korte tijd alle soortgenoten worden besmet; immers, ze eten van hetzelfde, besmette gras. Het ziekteverloop is in de regel slepend en vooral jonge dieren worden aangetast. Op ongeveer dezelfde wijze verloopt de kringloop van de maagdarm wormen, waarmede onze andere land bouwhuisdieren runderen niet in de laatste plaats besmet kunnen zijn. (Zie verder volgende pagina)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 7