Van het Landbouwschap COOP. CENTRALE RAIFFEISENBANK UTRECHT Gunstig 1965 Witt U dat Landbouwschap bespreekt structuurbeleid in de groente- en fruitteelt. Het tuinbouwbeleid zal. naast de bevordering van de afzet, in versterkte mate gericht moeten worden op de structuur van de produktie. Deze opvatting heeft de hoofdafdeling Tuinbouw van het Landbouwschap uitgewerkt in een nota, die na bespreking in de commissie Grondgebruik, de economische afdeling en het dagelijks bestuur, aan de orde is gekomen in de openbare vergadering van het bestuur van het Landbouwschap van 2 februari 1966. Het bestuur onder schreef de conclusie ten aanzien van de bijzondere maatregelen die de hoofdafdeling Tuinbouw voorstelt in het kader van het structuurbeleid. In de eerste plaats zal het beleid gunstige omstandigheden voor de uitoefening van de groente- en fruitteelt moeten bevorderen. Daarbij wordt gedacht aan tuinbouwonderwijs dat op de structurele ontwikkelingen is afgestemd; aan een goed geoutilleerd voorlichtingsapparaat en op de praktijk afgestemd teelttechnisch en bedrijfseconomisch onderzoek; aan het scheppen van waarborgen, dat in gebieden die voor groente- en fruit teelt bijzonder geschikt zijn voldoende grond beschikbaar blijft voor de vestiging van tuinbouwbedrijven; aan de bestrijding van de vervuiling van water en lucht. Verder wordt de aandacht gevestigd op de mogelijkheid om de externe produktieomstandigheden te ver beteren door middel van ruilverkavelingen in verschillende tuinbouwgebieden. Het is bovendien gewenst dat in de ruilverkavelingsgebieden een regeling wordt getroffen voor het verlenen van overbruggingskredieten om de bedrijven te helpen zich te handhaven in de jaren die liggen tussen het begin en het einde van de verkaveling. Wellicht kan hierdoor een speciale groepsregeling gebaseerd op de Algemene Bijstandswet worden geschapen. Ook worden betere mogelijkheden nodig geacht voor bedrijfsbeëindiging in de groente- en fruitteelt. De bestaande regeling van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds is voor de tuinbouw van weinig betekenis. Voorts wordt gepleit voor subsidiëring van de modernisering en de reorganisatie van de bedrijven. Het be stuur is van mening, dat er niet aan ontkomen kan worden om directe subsidiëring in het Nederlandse beleid op te nemen gezien de subsidiëring die andere (EEG) landen toepassen. Deze nota van de hoofdafdeling Tuinbouw biedt een goed uitgangspunt voor een discussie van deze pro blemen in organisaties en in de beleidscommissies die bij de uitvoering van het structuurbeleid in de land- en tuinbouw zijn betrokken. Ook bij het overleg met de overheid zal de nota van nut kunnen zijn. Terugbetaling olie-accijns aan de tuinbouw. In een nota is het dagelijks bestuur van het Landbouwschap teruggekomen op een vraagstuk dat werd opgeworpen in de openbare bestuursvergadering van januari 1966. Toen is gevraagd of bevorderd zou kunnen worden, dat de terugbetaling van de extra-accijns op door de tuinbouw gebruikte stookolie sneller zou geschieden. Thans gebeurt dit eerst na afloop van het kalender jaar. Het dagelijks bestuurdeelt nu mede, het niet verantwoord te achten opnieuw stappen te onder nemen om deze regeling gewijzigd te krijgen. Ongeveer 8000 tuinders komen voor terugbetaling in aanmerking. Dit betekent een zware taak voor de administratie van de belastingdienst. Die taak zou verdubbeld of verviervoudigd worden, als terugbeta ling per halfjaar of per kwartaal geschiedde. Daarbij komt, dat deze teruggaaf van accijns in andere be drijfstakken wrevel oproept. Reeds heeft een Kamer lid hierover vragen gesteld aan de Nederlandse rege ring en aan de Europese Commissie in Brussel. Als geVolg daarvan is over de hele kwestie overleg gaande tussen Brussel en Den Haag. Deze overwegingen leidden ertoe dat het dagelijks bestuur het beter achtte geen pogingen te doen om de regeling veranderd te krijgen. In de openbare ver gadering van 2 februari 1966 kon het bestuur van het Landbouwschap zich met dit standpunt verenigen. DE raiffeisenbanken/boerenleenbanken, aange sloten bij de Coöperatieve Centrale Raiffei- senbank te Utrecht, hebben, blijkens het verslag, een goed jaar achter de rug. De toevertrouwde middelen stegen met meer dan 640 miljoen tot f 5.450 miljoen, waardoor in 1965 het be drag van f 5 miljard ver werd overschreden en hoger dan ooit tevoren het geval was. In het bijzonder was in 1965 de aanwas van spaargelden opvallend groot, n.l. ruim 393 mil joen gulden. Een spaaroverschot dat nog iels groter is dan dat van het topjaar 1963, dat 392 miljoen gulden bedroeg. Dit niettegenstaande de laatste maanden van het jaar, als gevolg van de bestedingsdrang, een ontsparing van 6,6 miljoen gulden te zien gaf. Ook de creditsaldi in lopende rekening ver toonden een sterke stijging met 86,8 miljoen (vorig jaar 66,9 miljoen). In vergelijking met de zeer grote stijging van de kredietverlening, die in 1964 plaats vond, was de toeneming ir. 1965 minder groot, als gevolg van de beperkingen, waaraan de banken zich bij hun uitzettingspolitiek te houden hebben. De Raiffeisenorganisatie telt thans c.a. 1000 ves tigingen, 350.000 leden en 2.000.000 spaarders. De expansie van de banken op allerlei gebied zet zich onverminderd voort. In 1965 werden 53 nieuwe bijkantoren geopend, tewijl 36 nieuwe bankgebouwen werden betrokken. De raiffeisen- banken zijn niet langer uitsluitend banken voor de ontwikkeling van het agrarische platteland, doch zijn ook in de stedelijke sfeer werkzaam. Ook de financieringstaak richt zich op een rui mer wordende kring van cliënten. In samenwerking met de Duitse en Oosten rijkse Raiffeisenorganisaties en met de Eindlio- vense boerenleenbankorganisatie zal dit jaar door de raiffeisenbanken een internationaal spaar boekje worden uitgegeven, waardoor het moge lijk wordt gelden op te nemen en gelden te storten bij ieder kanfoor van deze organisaties, onverschillig of dit in het binnenland of in het buitenland gelegen is. Een service, die door de cliënten zeker gewaardeerd zal worden. Omzetbelasting bedrijfsverzorgingsdiensten. De hef fing van omzetbelasting blijft voor bedrijfsverzor- gingsdiensten beperkt tot de vergoeding van de admi nistratiekosten van de vereniging. Deze worden naar schatting vastgesteld op 10 van het bedrag aan loon én sociale lasten dat voor de diensten van de bedrijfs- verzorger voldaan moet worden. Het verlenen van een algehele vrijstelling past niet in het beleid dat bij d* uitvoering van de omzetbelasting wordt gevoerd. Valorisatierapport pootaardappelen. Kennis werd genomen van het valorisatierapport voor de sector pootaardappelen. Daaruit blijkt onder meer, dat het gewenst wordt geacht dat ter verkrijging van een evenwichtiger produktie meer overleg plaats vindt tussen telers en handelaren. Teneinde vraag en aanbod van de verschillende rassen meer op elkaar af t© stemmen beveelt het rapport aan om de telers in een vroeg stadium op de hoogte te stellen van de plannen van de gezamenlijkè pootgoedtelers ten einde deze zo nodig nog enigszins te kunnen corrigeren. Door middel van opbrengstramingen en tussentijdse pootaacdappel- balansen zou betere informatie over de voorraadpositi© tijdens het verkoopseizoen bereikt kunnen worden. Het dagelijks bestuur van het Landbouwschap tekent hierbij evenwel aan, dat over dit onderwerp in het bedrijfsleven nog zeer genuanceerd wordt gedacht. Garantie-prijzen en heffingen pootaardappelen. Be sloten werd de garantieprijzen voor pootaardappelen oogst 1966 vrijwel ongewijzigd te handhaven. De areaalheffing pootaardappelen oogst 1966 werd ge steld op 200,per hectare. Reeds eerder is besloten dat medewerking zal worden verleend om de expor- teursomzetheffing te vervangen door een plombehef fing van 0,70 per 100 kilo pootaardappelen. Ontwerp-JIeffingsverordening beloning kwekers- arbeid 1966. Besloten werd tot publikatie in het Mede delingenblad Bedrijfsorganisatie van de ontwerp-Hef- fingsverordening beloning kwekersarbeid 1966. De in houd is vrijwel gelijk aan de verordening voor 1965 De heffing wordt berekend naar de oppervlakte akker bouwgewassen van de betrokken landbouwbedrijven en bedraagt 1,70 per hectare. Nieuw is de bepaling, dat aan degenen die de be talingstermijn van drie maanden in ernstige mate over schrijden, rente in rekening kan worden gebracht over het bedrag dat zij niet tijdig betaalden. zeer grote veranderingen weten alle ondernemers FR in de laatste tientallen jaren zich in de Nederlandse landbouw hebben voltrokken en zich nog aan het voltrekken zijn? Natuurlijk in land- en tuinbouw dat. Immers ze ondervinden het dagelijks. De veranderingen zijn wel het sterkst in de laatste 10 jaar. In deze periode zien we steeds meer ver vanging van menselijke arbeidskracht door de machine. Deze ontwikkeling is aan meerdere oorzaken toe te schrijven. Evengoed als we meermalen over „een boer" hoorden spreken in de zin van „het is maar een boer", zo was ook meermalen te horen „het is maar een boerenarbeider"Weliswaar volkomen ten onrechte maar niettemin een feit. Voeg daar nu bij het feit, dat er voorheen een zeer scherp verschil bestond tussen industrieelloon en landbouwloon en we hebben twee faktoren genoemd. Verdere faktoren laten we nu onbesproken, maar het staat vast, dat deze veranderingen voor het landbouwbedrijf zeer in grijpend zijn. Als we enkele cijfers noemen, blijkt dit duidelijk. Werktuigenprijzen stegen in de laatste 10 jaar met meer dan 20 het pachtprijspeil met ongeveer 50% en de kosten van menselijke arbeid met ongeveer 100%. De loonkostenworden dus. door twee oorzaken omhoog gestuwd: a. Minder en duurder arbeidskrachten; b. Minder prijsstijging van werktuigen dan van arbeidsloon. Beide faktoren versterken eikaars invloed, immers duurdere arbeidskrachten, door loonstijging, stij ging der sociale lasten en arbeidstijdverkorting dwingen tot vervanging, tot steeds verdere mechanisa tie. Als we nu verder nog letten op het prijsverloop van b.v. veevoeder en kunstmest, die ongeveer ge lijk bleven, dan geeft het eenvoudige hieronder volgende grafiekje duidelijk de verschillen van de sterk uiteenlopende prijswijzigingen der diverse kostenfaktoren aan. Arbeids kosten KOSTEN FAKTOREN 1954 - 1964 Pacht Veevoeder Werktuigen en kunstmest to tn ON >u. De in deze grafiek weergegeven verschijnselen dwingen dus reeds tot een steeds verdere mechani satie, nog afgezien van de schaarste aan menselijke arbeidskrachten- Voor onze bedrijven is dit een zeer klemmend probleem. Hogere kosten hebben tot gevolg een ver laging van de winst, behalve dan wanneer deze uit een verhoging van de opbrengst worden goedge maakt. Het dilemma, waarvoor de agrarische ondernemer is geplaatstis dus: a. Opbrengstverhoging of b. Kostenverlaging. En zo mogelijk een combinatie van beide. OPBRENGSTVERHOGING door het voortbrengen van meer en/of beter produkt en door dit laatste een betere prijs, of LAGERE KOSTEN bij gelijkblijvende produktie. Dit stelt aan de ondernemerskwaliteiten hoge eisen, temeer daar de schaarste aan mankracht de ondernemer zelf tot steeds meer uitvoerende arbeid dwingt. De grote verschuivingen in de kosten dwingen tot een nauwlettende kostenbewaking en deze is al leen mogelijk aan de hand van een goede boekhouding. Men dient verder wel te bedenken, dat men daarbij niet kan volstaan met alleen op eigen bedrijf te letten. Juist een vergelijk met de resultaten en gegevens van andere vergelijkbare bedrijven is voor de kostenbewaking, alsmede voor produktiviteitssituatie uiterst leerzaam. Het verwondert ons daarom nog steeds, dat niet meerdere Zeeuwse boeren zich via ons Boekhoud- bureau van een goede bedrijfseconomische boekhouding voorzien, temeer nog, daar men hiervoor in de eerste vijf jaren een heel aardige subsidie verkrijgen kan. Zo ooit, dan is een dergelijk hulpmiddel bij de bedrijfsvoering nu onmisbaar. MEIJERS.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1966 | | pagina 5