EEN BELANGRIJKE
PERIODE
Geef in 1966
op bouwland een
ruime stikstofbemesting
Ons commentaar
m
VRIJDAG 28 JANUARI 1966
54e Taareang No. 2814
Officieel orgaan van de Muatsehappij tot bevordering van land enTuinbouw en Veeteelt in Zeeland
Frankering bij abonnementTerneuzeo
WANNEER dit nummer verschijnt is het E. E. G.-beraad van de
Ministers van de zes landen weer begonnen. Misschien worden
er nu wel beslissingen genomen, maar welke inhoud deze zullen heb
ben durft wellicht niemand te voorspellen. De crisis waar we sinds
juli van het vorig jaar met de E. E. G. inzitten lijkt ernstiger dan ooit.
De aanleiding tot de crisis was, zoals bekend, de voorstellen over
financiering van het E. E. G.-landbouwbeleid. De oorzaken zaten
dieper. De Fransen liepen vorig jaar weg, omdat zij in wezen bezwa
ren hadden tegen het ingaan per 1 januari 1966 van de laatste fase
in de E. E. G.
In deze fase zouden besluiten door de zes Ministers niet meer
genomen behoeven te worden met eenparigheid van stemmen zoals
tot nu toe, maar zou een bepaalde meerderheid voldoende zijn.
Bij een dergelijke regeling van de stemmingen kan Frankrijk over
stemd worden door de andere vijf landen. Hoewel uiteraard ook voor
de andere landen en voor Nederland zeker geldt, dat dan wel eens
besluiten genomen zouden kunnen worden tegen de eigen wensen in,
moet Frankrijk niets van deze bovennationale beslissingen hebben.
Men wenst daar baas in eigen huis te blijven.
Een ander belangrijk geschilpunt is de opvatting over de taak van
de Europese commissie. Zijn de leden van de commissie, waaronder
onze landgenoot Dr. Mansholt, nu eigenlijk ambtenaren die niets
anders hebben te doen wat hen wordt opgedragen door de zes Minis
ters, of mogen ze het beleid mede bepalen, initiatieven nemen enz., en
moet men ze dus beschouwen als Europese Ministers?
Dat de zeer deskundige leden van de Europese commissie, die in
belangrijke mate hebben bijgedragen aan wat tot nu toe in de E. E. G.
tot stand is gebracht, nu niet direct ambenaren zijn, is met name de
Fransen een volgende doorn in het oog.
ANZE belangen worden, door het lamleggen van de E. E. G. ten-
gevolge van deze geschillen, bepaald niet gediend. Er van uit
gaande dat de E. E. G. niet uiteen zal vallen, zijn wij gebaat bij een
snelle vooruitgang. Er wachten nog diverse produkten op Europese
prijzen en regelingen. En na de tot standkoming hiervan ligt er nog
een heel terrein van subsidie- en belastingpolitiek braak, waarvan we
aog steeds de indruk hebben dat een Europese regeling ons bepaald
niet alleen nadeel zal brengen.
1YE betekenis van de E. E. G. en ook van Frankrijk als partnerland
voor onze Nederlandse agrarische sector kwam nog eens duide
lijk naar voren op de veehouderijmiddag der Z. L. M. vorige week,
waar de heer Raben de exportsituatie van vee en vlees belichtte. Wij
profiteren en niet alleen in deze sector, van de ruimere mogelijkheden
die de E. E. G.-in wording ons biedt. En op de lange termiin kan ons
de verovering van de E. E. G.-markt zonder de kansen buiten de
E. E. G. te vergeten alleen maar voordeel bieden.
Wij zijn een klein land, wat het vanouds in belangrijke mate van
de export moet hebben, zowel op agrarisch als niet agrarisch gebied.
Zakelijk gezien zal een einde van de E. E. G. der zes landen ook voor
Frankrijk een grote achteruitgang betekenen. Maar de geschilpunten
liggen nu eenmaal niet op het zakelijke, maar op het politieke vlak.
DELANGRIJK is voorts de beslissing, die binnenkort van onze
U Minister van Landbouw is te verwachten ten aanzien van het te
voeren prijsbeleid in het komend jaar. Het bedrijfsleven en naar wij
verwachten ook de Minister is bezorgd over de ramingen, die voor
1966 zijn gemaakt. De kostenstijgingen werken niet alleen in andere
sectoren van het bedrijfsleven door maar ook bij ons. Met de prijs
stijgingen gaat het niet zo gemakkelijk en automatisch. Voor de basis-
produkten zijn wij met de Minister (nog steeds) gebonden aan wat in
het kader van de E. E. G. mogelijk is. Voor de andere produkten is
het afwachten wat de markt gaat bieden.
Ondanks het uitbuiten van de beperkte mogelijkheden (en we nemen
aan dat dat zal gebeuren) die de E. E. G.-prijsregelingen nog voor ons
bieden blijft de rentabiliteit van het goed geleide sociaal-economisch
verantwoorde bedrijf een weinig rooskleurige zaak. F.n dit is veront
rustend. In het nieuwste landbouwkundige spraakgebruik hebben wij
a! de termen wijkers (dus zij die saneren) en blijvers gehoord. Je zou
het gezien de rentabiliteitgegevens haast niet zeggen dat het hier
gaat om landbouwbeleid voor de blijvers.
Geen wonder dat in het gesprek van het Landbouwschap met de
Minister vooral ook de mogelijkheden om bepaalde kostenfactoren in
prijs te verlagen uitgebreid aan de orde zijn geweest. Wij hebben al
meer dan eens op deze kwestie van het subsidiebeleid gewezen.
In dit stadium en de geschiedenis zal wel aantonen in hoeverre
dit stadium al te laat is past een ministeriële aankondiging van
binnenkort in te voeren maatregelen op het terrein van rentesubsidie
en/of aanpassing van het belastingsysteem voor agrarische bedrijven
aan dat In het buitenland. Over de prioriteiten zou dan nader gespre
ken kunnen worden. Alleen deze aankondiging al zou voor de „blij
vers" een hart onder de riem betekenen.
Pr
De tentoonstelling „Het Landbouwwerktuig 1966" is weer achter de rug. In een artikel
„Werktuigennieuws van de R. A. I."' op pag. 7 en 9 van dit nummer bespreekt de heer J. T.
Andringa verschillende machines en werktuigen die op deze expositie te zien waren.
F. VAN DER PAAUW
Instituut
voor Bodemvruchtbaarheid,
Groningen
DE neerslag is in het afgelopen jaar van eind maart tot begin augustus zo overvloe
dig geweest dat opgeloste stikstof, voor zover niet door de gewassen opgenomen,
volledig is uitgespoeld. In de daarop volgende drogere maanden is door vertering van
organische stof weer stikstof vrijgekomen. Deze niet bijzonder grote hoeveelheid is ech
ter door de regenval in november en vooral in de buitensporig natte maand december
weer in de grond gespoeld. Voor zover nog aanwezig, zal deze stikstof zich ten minste
50 cm onder het maaiveld of dieper bevinden. Mocht er in de komende tijd geen be
langrijke regenval meer komen, dan behoeft deze stikstof niet geheel verloren te zijn
voor de plantewortels. De hierboven gelegen laag is echter praktisch vrij van opge
loste stikstof.
Het is daarom raadzaam de akkerbouwgewassen ruimer dan normaal mat stikstof te
bemesten. Het is moeilijk aan te geven, hoeveel de toeslag zal moeten bedragen. Op
vruchtbare gronden, zoals goede humusrijke zandgronden en oude dalgronden, is vol
gens de ervaring een toeslag van 20-30 kg zuivere stikstof per ha verantwoord. Op van
nature minder stikstof leverende gronden, t.w. schralere zandgronden en nieuwe dal
gronden, waar men in het algemeen toch reeds zwaar bemest, beperkte men de toe
slag tot 10-15 kg stikstof.
Vóór kleigronden kan eveneens een ruimere bemesting worden aanbevolen. Dit is des
te meer wenselijk, als de struktuur van de grond heeft geleden. In het algemeen zou
hier met een toeslag van 10-20 kg kunnen worden gerekend. Aan suikerbieten die als
regel toch reeds zwaar worden bemest, wordt echter geen toeslag gegeven.
Het spreekt vanzelf dat met de aard van de grond, de voorvrucht en de organische
bemesting bij de bepaling van de hoeveelheid in de eerste plaats rekening wordt ge
houden. Pas daarna overwege men een extra toevoeging.
Bij toepassing van een gedeelde bemesting bij granen moet de toeslag bij de eerste gift
worden gegeven, daar de grond vooral in het begin van het voorjaar arm aan stikstof is.
Overeenkomstige adviezen zijn verstrekt in 1959, 1961, 1962 en 1965. Zij die destijds
de raad hebben opgevolgd een zwaardere bemesting te geven, kunnen aan de hand van
opgedane ervaring wellicht zelf beoordelen, of deze juist is geweest. Hierbij zij opge
merkt dat het laatste jaar in dit opzicht geen goede vergelijking oplevert. Het is toen
abnormaal nat geweest, waardoor stikstof is uitgespoeld en een zwaardere bemesting
alleen al om deze reden meestal gunstig is geweest.