Met frisse moed
de toekomst
tegemoet
AL enkele jaren gaat er een groep van een 20 man van de
Zuid-Hollandse Eilanden over de grenzen hun licht op
steken: 1962 Engeland, 1963 Zweden, 1964 Frankrijk, 1965
Duitsland. Zeer leerzaam voor wat gezien en nóg meer wat
gehoord werd. Om maar enkele punten aan te stippen: Grote
goed georganiseerde bedrijven in Engeland, sterke coöperaties
in Zweden. Goede gewassen in N.-W. Frankrijk, ver doorge
voerde mechanisering in West-Duitsland. Er zijn voortreffelijk
gedocumenteerde verslagen van gemaakt. Wat bij het nalezen
hiervan met grote zorg vervult, is de velerlei manieren waarop
door de Overheid in Frankrijk en Duitsland de landbouw be
voorrecht wordt: lage belastingen, hoge subsidies en lang
lopende leningen met lage rente bij nieuwbouw en/of verbete
ringen. Daarbij grote uitbreiding van het wetenschappelijk
onderzoek en de voorlichting. Het „Grüne Plan" 1966 voor
Duitsland is verschenen; te veel om op te noemen. Wat in
Frankrijk zoal plaats vindt is niet goed achter te komen. Het
lijkt of in 21 departementen bij 42 verschillende regelingen dc
één nog meer biedt dan de ander. Men pleegt dit in ons land
wel „oneerlijke concurrentie" té noemen.
l.F.A.P. behandelde internationale
tarwevraagstu kketi
17
I
FERTEGENWOORDIGERS van Noordamerikaanse en Europese boerenorganisaties
die lid zijn van de l.F.A.P.hebben op 24 en 25 november 1965 in Rome ge
sproken over de moeilijkheden rondom de Internationale Tarwe Overeenkomst. Deze
overeenkomst, waaraan de belangrijkste tarwe-exporterende en tarwe-importerende lan
den deelnemen, loopt begin 1966 af. De besprekingen over een verlenging en eventuele
wijziging van de overeenkomst zijn zeer moeizaam en de I.F.A.P.-organisaties ma
ken zich ernstig zorgen over de toekomst van deze vorm van internationale samenwer
king.
In het communiqué dat de l.F.A.P. n.a.v. de besprekingen in Rome heeft verspreid
wordt gewezen op het gevaar van de verstoring van de wereldhandel in tarwe en de
chaotische gevolgen daarvan voor de producenten en consumenten. Mocht het niet mo
gelijk zijn nieuwe overeenkomsten voor tarwe en voedergranen voor het oogstjaar 1966
tot stand te brengen, dan zal in ieder geval de huidige tarwe-overeenkomst met een
jaar moeten worden verlengd. In dat geval, zo stelt de l.F.A.P., zou het van de grootste
betekenis zijn dat bij de vaststelling van een nieuwe overeenkomst de prijsgrenzen wor
den vastgesteld, die volledig rekening houden met de -wereldvraag naar tarwe, met de
produktiekosten en met andere faktoren die sinds de vaststelling in 1961 van de huidige
grenzen zijn veranderd.
ALS de oliebollen op zijn en de dagen weer langer worden,
gaat de akkerbouwer aan het nieuwe productiejaar be
ginnen. Het zaaiplan is althans wat de hakvruchten betreft
al lang gereed. Dat is in een 6 of 12 jaren plan in hoofdzaak
vastgelegd. De kunstmest is thuis of besteld, het strooischemn
voor de verschillende percelen moet nog op papier gezet wor
den. Pootgoed is op 1 maart levering aangekocht of reeds in
voorraad. Ook het pootschema voor elk perceel nog op papier
te zetten. Wat zal het juiste aantal planten moeten worden in
1966? Waar zijn hiervoor de resultaten van de laatste onder
zoekingen te bekomen? Bestelling bietenzaad kan aan de hand
van de adviezen van „Bergen op Zoom" worden opgemaakt.
Januari is altijd een maand vol activiteit. Voor de onder
nemer brengt de stilste tijd in de natuur toch nog vele beslom
meringen mee! Hoeveel vergaderingen staan er voor de boeg
voor januari/februari om op de hoogte te blijven en te komen?
Hoeveel proefveldverslagen, rapporten en verslagen van ver
schillende instellingen liggen nog op de stapel, waarvoor geen
tijd was ze te lezen? Er bij te zijn en bij te blijven is zo hard
nodig!
ONEERLIJKE CONCURRENTIE
STILSTAND IS ACHTERUITGANG
kïEDERLAND kreeg na 1945 dank zij het beleid van Minister
Mansholt en de Marshall-gelden, een grote vooruitgang
van het landbouwkundig onderzoek. Binnen enkele jaren had
den wij een voorsprong op naburige landen. „Wageningen" als
verzamelnaam voor de instituten stond en staat nog in
het buitenland hoog in aanzien. Zelfs in Amerika waar de
naam moeilijk uit te spreken is heb ik dat op het uitgebreide
terrein van de aardappel herhaaldelijk ervaren. B.v. werden de
namen van prof. Quanjer en dr. Oortwijn Botjes met ere ge
noemd.
Nu is enkele iaren geleden voor alle instituten en Wagenin
gen door de Overheid een personeelsstop ingesteld. Dit houclt
in dat geen nieuwe projecten aangepakt kunnen worden, zon
der oude af te kappen. Dit is over het geheel bezien te betreu
ren: Stilstand is achteruitgang. Bovendien heeft de ervaring
geleerd, dat nieuwe instellingen welke menen een achterstand
te moeten inhalen, binnen korte tijd tot een voorsprong komen!
Dit is reeds te constateren in Duitsland en Frankrijk.
„NIET VERGETEN"
IlET landbouwbedrijf wordt steeds meer gespecialiseerd, ge
perfectioneerd en moet in staat worden gesteld op de
hoogte blijven van de snel wijzigende omstandigheden. Wij
moeten als belangrijk exportland onze concurrentiepositie kun
nen handhaven 25 van de totale export komt nog alt'jd
uit de agrarische sector. Daarvoor is onontbeerlijk behoefte
aan gericht onderzoek en voorlichting. Gericht op de meest
economische wijze van voortbrenging en hét tot grotere waarde
brengen van landbouwproducten. Dit klemt nu meer dan ooit
en er wordt momenteel niet voldoende aan gewerkt en ten
koste gelegd.
Toen de Nederlandse landbouw na 1945
jarenlang zijn produkten afleverde beneden de
wereldmarktprijs, heeft de landbouw dit ge
daan, zoet gehouden door de toenmalige «ege
ring, op de toezegging: „Als de omstandigheden
in de toekomst dit nodig maken, zal de Over
heid de landbouw niet vergeten". Bedoeld was
wanneer er weer zoiets als begin 30-er jaren
zou ontstaan. De toenmalige voorzitter van de
Hollandse Mij van Landbouw de heer F. den
Hartog merkte destijds op: „Het is mij nog niet
duidelijk hoe dat alsdan verwezenlijkt kan wor
den".
Over het geheel genomen is de Landbouw
alles met een grote L nog niet noodlijdend
al worden reeds zeer velen jarenlang onder
betaald. Maar het is toch om verschillende
redenen ongewenst het zover te laten komen en
op den duur onhoudbaar in een land waar de
meerderheid zich inspant zijn welvaart op te
maken, terwijl een grote groep moeite heeft de
eindjes aan elkaar te knopen.
Daartoe moet om te beginnen bij het be
gin het landbouwkundig onderzoek en het
uitdragen van dé resultaten daarvan aan de
eisen des tijds worden aangepast, met personee'
en financiën.
Daarnaast blijft er nog genoeg over om te
doen. Om maar een paar dingen te noemen:
Foto I. V. R.O. Wageningen
Waar blijft de bijdrage van de Overheid in bec
onderhoud van de polderwegen, die door het
steeds zwaarder wordende doorgaand verkeer
worden stuk gereden? Is de suikeraccijns niet
uit de tijd? En evenzo de grondbelasting?
Vanaf de tijd dat ik van school kwam ben
ik altijd optimist geweest indachtig aan het
gezegde: „Een optimist is soms even zo fout
als een pessimist, maar hij leeft gelukkiger"
Maar momenteel zie ik de toekomst voor de
landbouw heus niet hoopvol in. Najaar 1965
toen op een avond de regen weer tegen de
ruiten kletterde, vroeg mijn vrouw: „Als je
nog boer zou moeten worden, zou je het
dan nog doen?" Ik heb op die vraag eersl
eens geslapen en toen de andere morgen de
regenmeter 25 mm in 24 uur aanwees, heb
ik hartgrondig „Nee" gezegd.
Het is nog maar een 40 jaar geleden dat
een minister-president in de Kamer bij de
bespreking van de nood onder de platte
landsbevolking van Drente zei: „Deze men
sen moeten hard werken en sober leven".
Dat wou er toen niet in en nu zeker niet.
B. ZINKWEG
Numansdorp.
>x: