ER IS VEEL VERANDERD IN 100 JAAR
De landbouw in Zeeland in 1865
1124
Inpoldering
Pacht
Bouwplannen
ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD
1865 De jonge Haarlemmermeerpolder was nog geen
15 jaar in kuituur, maar er woonden al verschillende zeer
vooruitstrevende boeren. Sommige grondbezitters hadden
óók bijzonder veel belangstelling voor alles wat de land
bouw betrof. Onder hen was allereerst mr. J. P. Amers-
foordt, de eigenaar van de ver over de grenzen van ons
land bekende model-boerderij „De Badhoeve", burgemees
ter van de jongste gemeente van ons land, lid van het pol
derbestuur, promotor van de landbouwmechanisatie en van
de wetenschappelijke landbouw.
Ook de familie De Clercq had bezittingen in de Meer en
een van haar had een uitgeverij waar het „Weekblad van
Haarlemmermeer" werd uitgegeven. Wanneer men dit blad
doorbladert zal het opvallen, dat het meer weg heeft van
een landbouwweekblad dan van een plaatselijk „suffertje".
Nu was dat ook inderdaad de bedoeling. De „Heren"
zoals Amersfoordt, De Clercq, Van Wickevoort Crommelin,
baron Van Verschuer e.a. wilden de pioniers in de pol
der meer wetenschappelijk scholen. In die jaren waren er
al wèl landbouwmaatschappijen, maar geen voorlich
tingsdiensten e.d. De maatschappijen hadden tevens de teak
de boeren voorlichting te geven. Maar eigen organen
hadden die maatschappijen geloof ik nog niet. Wat er dus
besproken en besloten was in de plaatselijke en in de alge
mene vergaderingen, welke lezingen er gehouden waren en
welke demonstraties, dat alles moesten de leden te weten
komen via de kranten en natuurlijk via de bittertafel en
koffierondjes na kerktijd.
Vandaar dat dat „Weekblad van Haarlemmermeer" werd
gesticht; vandaar dat men in dat weekblad naast enkele
plaatselijke berichtjes, gemeenteraadsverslagen en ver
slagen van de vergaderingen van polder- en hoogheemraad
schap, heel veel ruimte in beslag zag genomen door artike
len op agrarisch terrein, door verslagen en rapporten uit
andere provincies en andere landen. En zo vond ik daarin
dan ook maandberichten over de toestand van de landbouw
in Zeeland, welke ik in geheel omgewerkte en samenge
perste vorm u hierbij aan moge bieden.
In de vorige eeuw werd er nogal wat vruchtbaar land in Zeeland inge
polderd. De prijzen der granen waren hoog, zodat elke voet grond zijn geld
waard was.
Zuid-Beveland was in die tijd een der belangrijkste landbouwgebieden van
Zeeland. De eerste bedijking in de 19e eeuw was die van de Wilhelminapol-
der (1809) met een oppervlakte van circa 1200 ha. Daarna hoorde men niets
ever bedijkingen tot 1846, in welk jaar in het Schenge de Perponcherpolder
werd gemaakt. Vervolgens de Frederikapolder in 1851, de Broeder- en Zus-
terpolder in 1854, de Zuidvlietpolder in 1855 en in 1856 de Jacobspolder. In
1857 volgden de Egbert Petruspolders (wier dijken tussen dat jaar en 1865
steeds doorbraken), in 1859 de Van Citterspolder en in 1864 de Emanuel-
polder. Alle polders tesamen zullen circa 2.000 ha groot zijn geweest.
In 1865 was verreweg het grootste deel der voor inpoldering vatbare schor
ren opgeruimd. De Wilhelminapolder, onder leiding van de heer v. d. Bosch,
was algemeen bekend ook buiten Zeeland, als een uitstekend geleid land
bouwgebied.
De pachttijd duurde een eeuw geleden meestal 7 jaar in Zeeland, dat was
gelijk aan de als regel gevolgde vruchtwisseling. Die 7-jarige vruchtomloop
houdt verband met het toen nog algemeen gevolgde stelsel waarin het z.g.
braken voorkwam. Dus het gedurende enige tijd ongebruikt laten liggen van
het land. Natuurlijk was dat een kostbare zaak, want van zo'n stuk land kon
dan niets gehaald worden. Vooruitstrevende boeren wisten het dan ook al
zó ver te brengen, dat zij steeds minder bunders braak lieten liggen per jaar.
Een voorbeeld was hiervan de Wilhelminapolder, waar men elk stuk land
maar ééns in de 21 jaar braakte. Maar dat kon alleen wanneer men met zorg
de vruchtwisseling uitkoos, herhaaldelijk mestte en het land goed schoon
hield.
Men vond een 7-jarige pachttijd te kort om behoorlijk te kunnen investeren
voor verbetering van de grond om er tenminste zelf nog van te kunnen
profiteren. Voorts schijnt het in die tijd wel voorgekomen te zijn, dat
wanneer een pachter wèl kosten had gemaakt om door aankoop van mest
Zaaimachine mei lepelschijven van Smyth.
zijn grond te verbeteren dit voor de landheer aanleiding was om de
pacht te verhogen! Zulk een manier van doen remde zoals duidelijk zal
zijn een juiste manier van landhuishouding, zoals men dat vroeger noem
de. In Zeeland kwamen dergelijke praktijken echter zelden voor en wanneer
men eenmaal had gepacht kon men er vrijwel zeker van zijn de boerderij
zijn leven lang te mogen behouden. Hoewel omtrent het midden van de
vorige eeuw de pachtprijzen niet weinig waren gestegen, vond men ze in
Zeeland toch niet tè hoog.
Merkwaardig was, dat de meeste pachtcontracten in Zeeland beperkende
Midden vorige eeuw werd er vnl. nog met de hand gezaaid. „Regelzaaiers"
kwamen nog maar weinig voor, al voldeden ze best.
bepalingen bevatten zoals het aantal ha, dat met meekrap en met vlas mocht
worden beteeld. Zo werd ook streng verboden „wit in wit te zaaien" (twee
halmgewassen na elkaar) en moest men uit zwarte stoppels (erwten, bonen,
klavers, dus vlinderbloemige) gaan braken. In de 60er jaren zette men in de
contracten ook nogal eens, dat er geen suikerbieten geteeld mochten worden.
Het is op het eerste gezicht wel erg dictatoriaal, maar bij nader inzien toch
verklaarbaar, want men wilde er mee voorkomen, dat de grond werd uitge
put. Daarom is het wèl verwonderlijk dat in de contracten zo zelden werd
bepaald hoe groot het aantal hoornvee, schapen of varkens moest zijn, dat
de pachter verplicht was te houden. In de Haarlemmermeer kwam zo'n be
paling meestal wèl voor. Dat duurde zo tot de kunstmest meer algemeen
ingang had gevonden.
In Zeeland waren de meeste pachters wèl verplicht om in de winter net
zoveel vee op te stallen als zij des zomers geweid hadden.
Zoals we zagen werd er om de 6 of 7 jaar gebraakt. Dat wil dus zeggen, dat
na 6 of 7 jaren alle stukken één jaar hadden braak gelegen. Op het braak
liggende land werd dan het grootste deel van de mest gereden en wel reeds
einde mei. Dit had echter lang niet ieders instemming. Velen keurden dat af
vooral wanneer men geen vroeg koolzaad teelde. (Op gebraakt land werd
als eerste gewas namelijk koolzaad gezaaid, hetgeen niet vroeger „mocht"
gebeuren dan eind juli/begin augustus.)
Het zaaien gebeurde meestal nog met de hand, waarna men het onder-
ploegde. Zaaimachines kwamen nog maar sporadisch voor in Zeeland („rijen-
zaaiers" noemde men die), maar kwamen toch al meer in trek en werden
dan met succes toegepast.
Er werden steeds meer mangel wortels (voederbieten) gezaaid of uitgeplant.
1865 was een jaar dat in zijn grilligheid wel iets op ons 1965 leek, al was
het .dan het spiegelbeeld ervan: een bijzonder droog voorjaar met als gevolg
een bijzonder slechte hooioogst, een droge zomer met beste opbrengst van
de 2e en 3e snede klavers en een nat najaar.
Omdat de boeren zagen aankomen, dat er weinig hooi gewonnen zou wor
den zaaiden zij veel mangelwortelen op het braak liggende land (met goed
gevolg).
Er werden nog betrekkelijk weinig voedergewassen geteeld in die jaren
en degenen, die voorlichting gaven, raadden dan ook aan die teelten danig
uit te breiden.
Ook suikerbieten werden langzaam-aan meer uitgezaaid, al konden vele
gronden dit nogal veel van de grond vergende gewas eigenlijk niet verdra
gen. Drainage toen „droogleggen" genoemd werd nog weinig toegepast
(in 1864 niet meer dan 20 ha in Zeeland). Gevolg van onkunde en vooroordeel.
Kunstmest werd weinig gebruikt. Veel kunstmestsoorten kende men trou
wens toen nog niet. Het was vrijwel uitsluitend vogelmest Guano genaamd
en dat strooide men in Zeeland alleen nog maar bij kleine hoeveelheden
en dan nog maar bij wijze van proefneming.
Gier werd weinig gebruikt en men liet het kostbare goedje liever weglopen
Straatmest wat de reiniging zo ophaalde, doch zonder plastic en papier,
zonder conservenblikjes en tandpasta-tuben werd wèl zorgvuldig verza
meld, maar uitgevoerd naar België
Toch brak de mechanisatie ook in Zeeland zich baan en wel met als
pioniers de hakselsnijders en enkele wortelsnijders.
Smid M. v. d. Weele in Wilhelminadorp maakte amerikaanse voetploegen,
welke uitstekend voldeden en ook ontmoette men in Zeeland ploegen af
komstig van de bekende werktuigenfabrikant Stout uit Tiel.
Enkele opbrengstgemiddelden uit het jaar 1864 (per ha):
Winterkoolzaad: 5 a 6 hl; zomerkoolzaad: 12 a 18 hl; wintertarwe: 24 a 26
hl; wintergerst: 36 a 40 hl; zomergerst; 34 a 38 hl; rogge 24 a 26 hl; haver:
40 a 50.000 kg.
(Zie verder pagina 1130.)