erstuus tussen de tijden
Officieel orgaan van de Muatschappij tot bevordering van land enTninbouw en Veeteelt in Zeeland
VRIJDAG 24 DECEMBER 1965
53e Jaargang No. 2809
Frankering bij abonnement: Terneuzea
A ES dit nummer van het Zeeuws Land- en Tuinbouwblad
verschijnt, hebben wij een indrukwekkende december
maand grotendeels achter de rug. Een decembermaand,
waarin Geuze wegging als Voorzitter van onze Zeeuwse Land
bouw Maatschappij en het overgaf aan een jongere opvolger.
En in dezelfde maand werd de Oosterscheldebrug geopend.
Dit wil zeggen, dat je zo maar naar Schouwen-Duiveland of naar
Goes kunt rijden.
En wat zeggen wij mensen dan: „Je kunt je het haast niet
voorstellen". De boot, waar we zo dikwijls en zo lang op heb
ben moeten wachten, maar waar je elkaar ook zo veel ontmoette,
vaart niet meer. Er is iets weg, dat wij jarenlang als vanzelf
sprekend hebben geaccepteerd, dat ons vertrouwd was en waar
wij een stukje menselijkheid beleefden, een brokje persoonlijke
zorg van het personeel van de boot, dat wij kenden.
Dan is Geuze weg als Voorzitter. Ook zo'n stukje vastigheid,
waar je aan gewend was. Zijn openingstoespraken op de ver
gaderingen waren altijd weer een gebeurtenis en je kon nu en"
dan eens naar Poortvliet om raad.
We hopen dat te blijven doen, goed, maar tochook
hier is iets vertrouwds weg.
Ik heb mij de laatste tijd wel eens meer afgevraagd: „Gaat
er iets verloren in ons gewest met zijn snelle ontwikkelingen
en veranderingen?"
Natuurlijk is dat zo, maar er komt veel goeds en beters voor
in de plaats. En daarom zijn wij dankbaar.
Daarbij blijft een vraag knellen. In de afscheidsrede van Geuze
heb ik gemeend dit ook te horen. Als hij het mij niet kwalijk
neemt en het woord niet te zwaar is, zou ik bijna zeggen: Er
was in heel zijn rede een worsteling om het behoud van het
volmenselijke. Tegen het eind brak het door als de zon door de
wolken. En nu citeer ik (U kunt het zelf helemaal nalezen):
„Maar het allernodigste, boven geleerd te zijn, boven vakman
te zijn, IS MENS TE ZIJN. Dat bedoel ik met levensvolheid'
JVAENS te zijn", daar is het. Tegelijk kont even eerder iets
van het beschadigen van dit mens-zijn om de hoek kij
ken, als hij zijn vrienden herdenkt, die hij heeft helpen
wegbrengen.
Ja, het „mens-zijn" wordt telkens aangevreten door de harde
feiten van dit leven. Soms lijkt het er materieel: een misoogst,
een nat najaar, een verkeerd geschatte opbrengst. Soms ook: de
zorg om een kind, dat niet in het gareel wil of kan. Of een ver
lies. En misschien ook wel (maar dat weet ik niet zeker) een
nieuwe brug, de wijziging van een vertrouwd beeld.
CN temidden van deze worsteling om het „mens-zijn" wordt
het ook weer Kerstmis. Wij lezen het oude verhaal, dat
ons ook zo vertrouwd is en dat begint met die merkwaardige
zin: „En het geschiedde in die dagen
Dat wil zeggen, dat het mysterie tussen God en mens, tus
sen Schepper en schepsel „in die dagen" geschiedde. En in die
wereld. Temidden van mensen, die op hun wijze probeerden
mens te zijn.
„In die dagen" op een arm platteland, waar de kudde bui
ten was, in een land waar het riskanter was dan nu, om bees
ten te hebben, waar óók misoogsten waren (en meer en erger
dan nu!), in die dagen was er ook de strijd om het voluit
„mens-zijn".
Wanneer wij dit Evangelie van Kerstmis NU lezen, in de
decembermaand van 1965 in Zeeland aan het eind van een
jaar, waarin wij iemand verloren, die ook de strijd om het
„mens-zijn" in ons midden kende, n.l. Jhr. Mr. A. F. C. de
Casembroot, wanneer wij schreef ik dit Evangelie NU
lezen, dan horen wij daaruit, dat ons verlangen en onze wor
steling niet iets hoogs is.
Als God ons mensen helpen wil in die strijd, wordt Hij zelf
mens. Gewoon mens! 't Is onbegrijpelijk. En dit blijft het!
Maar 't behoort tot het wonder van ons geloof, dat wij God
naast ons vinden in de strijd om het „mens-zijn". Want Hij
werd het zelf. „In die dagen". Op een wijze, die voor de mens,
de herder, van die tijd verstaanbaar was. In een kribbe, in een
stal.
(Zie verder pag. ll&S)