Van boerderij tot landbouwonderneming VESTIGINGSBESLUIT LANDBOUWSPUITBEDRIJF 1965 ONJUISTE VOORSTELLING VAN ZAKEN Cebeco betaalt vijf keer zoveel vennootschapsbelasting als Z. H. I. suggereert Wilt U dat D VRIJDAG 12 NOVEMBER 1965 lÖif (Vervolg van le pag.) er thans reeds, die door ondernemerscapaciteiten hun bedrijf tot bloei zullen brengen, onorthodoxe oplos singen zullen kiezen, verrassend zullen zijn en zij zullen een algemene bijdrage leveren tot de verbete ring van de situatie. Naar mijn mening moeten we veel meer rekening houden met een ander mensentype dat ik in navolging van een Amerikaanse socioloog de „organization man" wil noemen. Het is de jonge man die een goede op leiding heeft genoten, die zich in een bedrijf verder ontwikkelt, een behoorlijk inkomen heeft, een aardig huis, een nette auto, betaalde vakantie, goede verzekeringen. Dat is tegenwoordig de held in de korte verhalen in de veelgelezen bladen. Meer dan die ploeterende aan een hartkwaal stervende onder nemer, die vroeger het droombeeld was van ambi tieuze jongelingen, staat than sde bekwame, ijverige, doch van het goede leven genietende „organization man" model voor jongeren. Er is een tweeslachtigheid: de jonge boer wil boer zijn maar goed verdienen, zekerheid hebben, en niet zo zwoegen als zijn vader deed (of, door het inmid dels ontstane éénmansbedrijf, niet veel meer zwoegen dan zijn vader ooit deed). Blijkens een publikatie in het Staatsblad (nr. 441) is het „Vestigingsbesluit landbouwspuitbe- drijf 1965" van kracht geworden. Volgens dit besluit, waarvan de Ministers van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij en van Socia le Zaken en Volksgezondheid met de uitvoering zijn belast, is het o.m. verboden het landbouw- spuitbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het Landbouwschap. Aanvragen om een ver gunning, een ontheffing of een verklaring van vakbekwaamheid moeten dientengevolge bij het Landbouwschap worden ingediend. Met dit vestigingsbesluit, voor de totstandko ming waarvan het Landbouwschap heeft gepleit, wordt de bevordering beoogd van een noodzake lijk geachte verhoging van het peil van vakbe kwaamheid in de betrokken bedrijfstak en een meer efficiënt en gezond beheer van de onder nemingen, waarin het landbouwspuitbedrijf wordt uitgeoefend. Op grond van enkele berichten in dagbladen merkt het Cebeco op, dat in de brief die de Stichting voor Nederlandse zelfstandige handel en industrie (Z. H. I.) één dezer dagen aan de minister van Financiën heeft verzonden een on juiste voorstelling van zaken wordt gegeven met betrekking tot het betalen van vennootschaps belasting door coöperaties. De conclusie die de Z. H. I. in haar brief ge trokken heeft met betrekking tot de Cebeco over het boekjaar 1964'65 te betalen vennootschaps belasting, zijn volkomen onjuist. Zoals uit onder staande cijfers blijkt, zal Cebeco over dat boek jaar meer dan 2 miljoen aan vennootschapsbe lasting moeten afdragen; dat is ruim vijf keer zoveel als de Z. H. I. suggereert. De gegevens van het Cebeco over boekjaar 19641965, zijn de volgende: Saldo resultatenrekening 2.014,179,13 Toevoeging aan het fonds voor prijs verschillen uit de winst op artikelen 4.031.563,30 6.045.742,43 Reservering voor belastingen ten las te van het fonds voor prijsverschillen 2.100.00, 3.945.742,43 De resultatenrekening geeft het saldo van de berekende tarieven weer, onafhankelijk van marktwinsten op artikelen. Deze laatste komen tot uitdrukking in de toevoeging aan het fonds voor prijsverschillen. Van deze toevoeging wordt, evenals van het gedeelte van het saldo van de resultatenrekening dat gereserveerd wordt, ven nootschapsbelasting geheven. Alleen over de te rugbetaling op te hoog berekende tarieven, die vergelijkbaar is met omzetbonussen, etc., wordt goeddeels geen belasting betaald. Deze terugbe taling beliep in het afgelopen boekjaar een totaal bedrag van 1.480.179,13 ofte wel 2,3 pro mille van de omzet. SAMENWERKING EN ZELFSTANDIGHEID DEZE tweeslachtigheid komt duidelijk tot uiting in de moderne samenwerkingsvormen, die beslist geen voortzetting of herleving zijn van de oude buren hulp, maar pogingen zijn om een industrieel organisa tiepatroon in de landbouw te introduceren, waarbij dan tegelijkertijd het zelfstandige bedrijf behouden blijft. Men wil zich bevrijden uit het nauwe keurslijf van de eigen 10, 20 of 40 hectare, men wil de kapitaalslasten verminderen, risico's spreiden, gunstiger arbeidstijden verwerven, specialistische kennis beter tot zijn recht laten komen, maarzo min mogelijk van de zelf standigheid prijsgeven. Hoe vaak hoort men niet zeg gen: de boer is tegenwoordig slaaf van zijn bedrijf. Maar hoe vaak hoort men ook niet, pratend over samenwerking: je wordt dan arbeider in je eigen be drijf. Geen slaaf en geen arbeider wil men zijn. Hier door komt men tot de meest merkwaardige en ge wrongen constructies en dat verklaart waarom de samenwerking zo vaak mislukt. De kiem voor deze mislukking zit al in de opzet, men ziet het als een noodzakelijk kwaad en wil geen schepen achter zich verbranden. Men is noch ondernemer noch „organi zation man". De verdergaande ontwikkeling zoals de industrie dit te zien geeft met nieuwe uitvindingen, groeiende kapitaalsbehoefte, en stijgende behoefte aan specialis tische kennis, laten de boer van vandaag steeds meer zien als een „one man show" temidden van de team- workers. Een enkele geniale figuur zal langs bijzon dere wegen de show kunnen voortzetten, de anderen hebben de keus tussen het zoeken van een heenkomen elders of in de landbouw te blijven als „organization man". Beschouwen wij, aldus dr. Constandse, de in het heden waarneembare ontwikkelingen als onderdelen van een overgangsstadium naar de industriële land bouw, dan dienen we ons natuurlijk wel af te vragen of wij met onze materiële en intellectuele investerin gen wel op de goede weg zijn. Doen wij er goed aan in ons landbouwonderwijs mensen op te leiden tot „allround" boeren? Remmen we met een ruilverkave ling als nu aanvangt in de Alblasserwaard de ontwik keling niet af? Dit zijn vragen waarop ik het antwoord niet geven kan. Ik heb U gewaarschuwd, ik geef U slechts voer. En het is mengvoer TEGENKRACHTEN Dr. Constandse wees er op dat er tegen deze ont wikkelingen krachten werkzaam zijn zoals de sociologische waarde van het boerenbedrijf, de ver anderde vraag naar tandbouw(kwaliteits)produkten en het naar de mening van dr. Constandse belangrijkste punt: het behoud van het landschap. Zal de samenleving toestaan dat de landbouwonder neming het industriële «oorbeeld gaat volgen? Een rationele landbouw die tot het uiterste gebruik maakt van alle technische mogelijkheden zal ons voor onaan gename verrassingen kunnen stellen. Reeds nu zijn daar de eerste tekenen van: silo's, plastic hoezen over graskuilen, kassen, torenkassen zelfs, kale slootwallen, royaal gebruik van de afschuwelijkste vergiften, kip pen in monsterachtige loodsen, straks koeien in flat* en wat al niet meer. Het antwoord op de vraag is nu reecis gege ven: men staat een vrije ontwikkeling van d/s industriële landbouw niet toe. In ruilverkor- velingen spelen landschappelijke overwegin gen een rol bij het opstellen van de plannen Bouwvoorschriften, streekplannen en andere planologische maatregelen belemmeren een volstrekt vrije ontwikkeling van de moderni sering in de landbouw. WELKE ROL MAAR als men de op het rentabiliteitscrïterium ge- baseerde redenering niet volgt komen we tot een zeer benauwende vraag. Welke rol wordt de boer toe bedeeld in dit landschap van de toekomst? Kan eer mag men jonge bekwame boeren dwingen tot, land bouwkundig gezien, niet-rationeel gedrag? Kan en mag men van de boer een parkwachter of openlucht- museumsuppoost maken? Zolang de samenleving daar niets tegenoverstelt kan en mag dit uiteraard niet. Wanneer men de vragen zo stelt is het antwoord niet moeilijk. Niemand zal de juistheid ervan betwisten. Maar meestal worden de vragen niet zo gesteld. Im mers, zo heet het: dat nieuwe platteland geeft ook weer nieuwe levensmogelijkheden. In de gebieden waar de agrarische produktie-omstandigheden het minst gunstig zijn vindt men het meeste landschaps- schoon en dus de meeste recreanten. Campings, kam peerboerderijen, ponyfarms, kinderboerderijen, pen siongasten zullen de mogelijkheid scheppen voor de parkwachter om in zijn eigen onderhoud te voorzien Bovendien zullen stedelingen kleine bedrijfjes willen exploiteren en omgekeerd zullen naar de industrie af vloeiende boeren hun bedrijfje of een deel daarvan willen aanhouden en zo part-time farmer worden Beide laatste ontwikkelingen zien we bijvoorbeeld in Ue Verenigde Staten op grote schaal optreden, terwijf zij in Nederland reeds duidelijk onderkenbaar zijn. Is dit een oplossing? Is het realistisch om de oplos sing van het landbouwvraagstuk aldus over te laten aan het vrije spel der maatschappelijke krachten? Ik meen dat er tegen het toelaten van zulk een gang van zaken ernstige bezwaren zijn in te brengen. Wanneer een land enerzijds streeft naar ee« modernisering van zijn landbouw en subsidies jit» drukkelijk beschouwt als bedoeld tijdelijk te zijn, ter overbrugging van een moeilijke periode, terwijl anderzijds ditzelfde land zijn boerenstand wenst te behouden als beheerder van een landschap dat als groene ruimte in een verstedelijkt gebied onge hoord kostbaar is geworden, moet dan degene di® de lusten heeft ook niet de lasten dragen? Moet dan de landbouw niet een openbare dienst worden, niet met tijdelijke, doch met permanente subsi dies zoals ook het onderwijs, de kunst, en de ge zondheidszorg die geniet? En als men dan zo door denkt moet dan, wanneer die groene ruimte z® kostbaar is dat zij onder publieke zorg moet val len, alle grond niet overheidsbezit worden, evenals de universiteiten, vele ziekenhuizen en schouw burgen? Het zijn slechts vragen voor de discussie E grote voorman van het socialisme Karl Ma rx een theorie heeft opgesteld waarin hij erop wijst: dat een zeer sterke concentratie der onderne mingen zou komen? Als we tegenwoordig de ont wikkeling van het maatschappelijk leven nauwkeu rig volgen behoeven we allerminst een trouwe vol geling van Marx te zijn om hem in deze gelijk te geven. Klinkt niet allerwege in onze tijd de leuze van samenwerking en fusie der ondernemingen en dwin gen de omstandigheden hier meermalen niet toeIs het niet zo, dat de kleine en middelgrote onder neming meermalen in de knel komen? Nu moeten we hier voorzichtig zijn. We spraken hierboven van de „leuze" van samenwerking en samenvoeging en met leuzen moet men voorzichtig zijn. We dachten hieraan nog deze week toen we een tweetal middenstanders als hun mening hoorden uiten, dat ze hun zaak maar moesten verkoven, da ar op de duur deze hun geen bestaansmogelijkheid zou bieden, daar alles toch door de „groten" wordt opgeslokt. 7VTATUTJRLIJK zijn we niet blind voor het feit, dat we allerwege concentraties waarnemen en er- kenden we boven reeds dat de omstandigheden tegenwoordig hier meermalen toe dwin gen. Maar dit houdt niet in dat we met een somber pessimistische klank nu ook maar de doodsklok voor alle midden- en kleinbedrijven zouden willen luiden. Persoonlijk .huldigen wij nog steeds het standpunt dat een gezond midden- en kleinbedrijf een abso lute voorwaarde is voor een gezonde maatschappij en dat voor de handhaving hiervan ook nog steeds de voorwaarden aanwezig zijn. Natuurlijk houdt dit niet in dat dwergbedrijfjes nog kunnen blijven bestaan, maar is niet de vraag gerechtvaardigd of deze wel voldoende financiële basis hebben geboden voor een menswaardigbe staan? Tussen „dwergbedrijf' en „kolchoze" in ligt echter nog een ruime schakering van bedrijvendie zeer wel economische bestaansmogelijkheid bieden. Heeft bovendien het kleine bedrijf in perioden van crisis en laagconjunctuur niet bewezen over een enorme levenskracht en „taaiheid" te beschikken? We moeten hier niet generaliseren. J?R is ook een zeer groot verschil in ontwikkeling tussen de verschillende bedrijfstakken. Als we lezen hoe in de chemische industrie een concern als Koninklijke Zout Ketjen is gegroeid, hoe een Philipsconcern zich heeft ontwikkeld, of tot welke omvang de vroegere varkensslagerij van Zwa nenberg is uitgegroeid, dan moeten we daarmee niet besluiten om nu ook maar de in de landbouw op landbouwbedrijven als weleer in de Romeinse tijd op de z.g. latifundra van duizenden en nog eens duizenden hectare aan te sturen. Wij achten dit noch in het belang van onze Nederlandse landbouw, noch in het belang van onze nationale welvaart. Laat voorlopig de Wïlhëlminapolder maar ons grootste Nederlandse landbouw- bedrijf blijven. Waarom dit artikeltje? Wel, alleen om te waarschuwen tegen „concentratieziekte" Samenvoeging van werkelijk te kleine bedrijven tot grotere met meer levenskracht en uithoudings vermogen heeft onze volle sympathie, maar geen concentratie uit overdreven vrees en nog minder als mode-artikel. MEIJERS.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 3