Van boerderij tot landbouw onderneming VRIJDAG 12 NOVEMBER 1965 53e Jaaigang No. 2805 Officieel orgaan van de Muatschappij tot bevordering van landen Tuinbouw en\ée teelt in Zeeland Frankering bij abonnement: Terneuzen IEDER van U die de gewoonte heeft om zich 's mor- gens in de vroegte op een verkeersweg te be geven, zal 't wel eens opgevallen zijn dat er 's nachts zoveel egels het leven laten tijdens het oversteken. U ziet dan een levende, of beter: een dode, illustratie van de biologische wet die zegt dat het vermogen tot aanpassing aan verandering van een organisme om gekeerd evenredig is met zijn graad van specialisatie. Ons egeltje heeft zich beter gewapend tegen over vallers dan menig ander dier en heeft duizenden jaren succes gehad met zich snel op te rollen wanneer een verontrustend geluid naderde. De beproefde methode richt echter niets uit tegen de automobiel en als soort is de egel nu te oud geworden om nog te leren dat het beter is maar af te zien van dat oprollen en in plaats daarvan hard naar de berm van de weg te ren nen. Er is niets aan te doen: egel en gemotoriseerd verkeer gaan niet samen. De egel heeft zijn beste tijd gehad. Aan dit droevige verhaal moest ik denken toen ik werd uitgenodigd om een voordracht te houden over het onderwerp „Van Boerderij tot Landbouwonder neming". Aldus Dr. A. K. Constandse van de Afdeling Socio logie en Sociografie van de Landbouwhogeschool te Wageningen in zijn geestige maar tegelijk scherp ana lyserende lezing voor het K. N. L. C.-Congres „Het Ondernemerschap in de Landbouw" dat de vorige week te Zuidlaren werd gehouden. Dr. Constandse hield de deelnemers aan deze confe rentie voor, dat hij hen in zijn inleiding slechts „voer wilde toewerpen voor de discussie". Na mijn zegje gezegd te hebben trek ik mij bescheiden terug, aldus Dr. Constandse, slechts toeziend hoe U het voer kauwt, herkauwt en uitspuwt misschien. Hoe meer er met het voer geknoeid wordt, hoe geslaagder de con ferentie zal zijn. Sommigen zullen zeggen „ik neem er wat van mee", anderen zullen mompelen „ik heb er de buik van vol". Hoofdzaak is dat U thans beseft dat het voer niet pre-cooked is, de conclusies zijn er niet tevoren ingebakken. De toekomst is voor mij een open vraag, meer nog waarschijnlijk dan voor velen onder U. Ik zeg dit maar even en met nadruk, omdat het denkbaar is dat enkele van mijn meer in het oog springende uitspraken geciteerd zullen worden in een landbouwblad en dan weer eens gekenschetst worden als „de wensdroom van Constandse". U weet dan dat dit laatste onjuist moet zijn! STEUN VOOR HET BOERENBEDRIJF Ar. CONSTANDSE merkte op dat het ontstaan van het boerenbedrijf, in het merendeel van de gevallen een gezinsbedrijf, gemakkelijk te verklaren is. Het feit echter dat er tegenwoordig nog boer derijen bestaan beschouwde dr. Constandse als een merkwaardig verschijnsel. In het totale geheel van allen die zich bezighouden met de voedsel- en vezelproduktie vormt de groep van de boeren een minderheid. Bovendien onderscheidt de groep van boeren zich doordat zij duidelijk een am bachtelijke bedrijfsorganisatie handhaaft te midden van een industriële organisatie. Deze toestand roept vanzelfsprekend allerlei vragen op. Is de kracht van de boerengroepering zo sterk en zo sterk geweest dat daaruit alleen het voortbestaan van de boerderij in zijn huidige vorm kan worden verklaard? Dr. Con standse meende van niet. Hij stelde vast dat de maatschappij als geheel zich mede heeft toegelegd op het behoud van de boerderij, door middel van een economische poli tiek en door het bevorderen van onderwijs, onder zoek en voorlichting. Het kleine zelfstandige boerenbedrijf heeft steeds steun gehad, moreel en financieel, veel meer dan het zelfstandige ambachtsbedrijf dat in zoveel gevallen roemloos en geruisloos is gereduceerd of ten onder gegaan. Men geloofde in de waarde van het kleine bedrijf en men is het gaan steunen en beschermen. Te Hengstdijk vond kortgeleden een voederbietenrooi- en bietenlooflaaddemonstratie plaats. Op pag. 1050 en 1051 hierover meer bijzonderheden. De foto geeft een detail van een groenvoervork met afschuifbord weer. HET WONDER VAN DE HANDHAVING TOEN daardoor het wonder van de handhaving er van, in een zich overigens industrialiserende we reld, zich voltrok, vond men de juistheid van het ge loof bevestigd. Landbouwwetenschap, onderwijs en voorlichting concentreerden hun kracht, en dat is geen geringe kracht, om dit bolwerk te benouden. Men was daardoor in staat de produktiviteit zo hoog op te voeren, dat gezinnen op een stuk grond, niet groter dan het was in de 19e eeuw. een redelijk inkomen konden verwerven. Steeds weer leverde de research nieuwe mogelijkheden. Is het dan een wonder dat men weinig aandacht had voor mogelijke, volkomen andersoortige mogelijkheden? Temeer daar door het in stand houden van het kleine bedrijf die alternatie ven zich vrijwel nergens in de realiteit konden mani festeren? Dit versterkte de mening en men vond daar in een aanmoediging op de ingeslagen weg voort te gaan. GEEN WEG TERUG HIT kan, aldus dr. Constandse, wellicht verklaren waarom men enorme bedragen besteedt aan ruil en herverkavelingen zonder tot een bedrijfsvergroting van betekenis te komen en waarom men op nieuwe drooggelegde gronden weliswaar de stichting van het dwergbedrijf vermijdt maar toch in 1948 een minimum bedrijfsgrootte van 12 ha voor akkerbouw nog vol doende acht. Hoe meer financiële en intellectuele inves tering in de eenmaal gekozen opzet gaat, hoe moeilijker het wordt rechtsomkeert te maken. Het is met een ideologie als met een machine; men heeft er in geïnvesteerd en men doet hem daarom niet graag van de hand voor hij afge schreven is. Als zou blijken dat we op een verkeerde weg zijn, zijn we dan niet reeds een halve eeuw op die verkeer de weg? Wat is nu het nieuwe in de agrarische politiek? Waarom twijfelen wij aan de mogelijkheden voor het voortbestaan van de boerderij? Dr. Constandse achtte de problemen in hoofdlijnen voldoende bekend. Goedkoop voedsel, exportmogelijkheden enz. Van de landbouw wordt verlangd dat het inkomen gehaald wordt uit een verlaeine van de nroduktiekosten door mechanisatie, rationalisatie en verhoging van de ar- beidsproduktiviteit. Dit voert tot de pogingen tot de structuurverbetering met daaraan verbonden, geduren de de overbruggingsperiode, subsidies. De subsidiepoli tiek heeft een tijdelijk karakter. De eis wordt gesteld eu de verwachting bestaat dat eens de landbouw ge zond zal zijn en op eigen benen zal kunnen staan. De vraag is hoever moet de structuurpolitiek gaan om het gestelde doel te bereiken? Welke offers zal dit eisen en past de boerderij nog wel in de nieuwe structuur? Indien niet, wat moet er dan voor in de plaats komen? Deze vraagstukken zijn niet nieuw. Het is de ont wikkeling in versneld tempo van de laatste na oor logse jaren die de verandering zo dramatisch maakt. De afvloeiing van meer dan de helft van de land arbeiders, en van de meewerkende zoons is enorm. De mechanisatie betekent een omwenteling. De statistie ken laten het ons overduidelijk zien. TOENEMING EENMANSBEDRIJVEN MAAR, aldus dr. Constandse, tussen de cijferreek sen zit er één die in het geheel niet zo goed past. De reeks die aangeeft dat het aantal landbouwbedrij ven maar langzaam afneemt. Het aantal gezinsbedrij ven en het aantal éénmansbedrijven neemt zelfs aan zienlijk toe. Blijkbaar wordt de boerderij verdedigd tot de laatste man, in letterlijke zin! Het gaat zelfs nog verder want beneden het absolute minimum van het éénmansbedrijf vindt men immers het bedrijfje van de part-time boer, die soms zijn in de industrie verdien de loon tendele investeert in het eigen als zelfscandige eenheid niet meer levensvatbare bedrijf. De boer wordt in feite steeds voorgehouden dat bij best boer kan blijven, zelfstandige op zijn gezinsbedrijf, en daarbij een redelijk inkomen kan verwerven, als hij maar wakker blijft, op de tenen staat, mee gaat met alle moderne ontwikkelingen, een brede vorming heeft etc Men omzeilt de vraag die zou moeten luiden: op welke wijze kunnen landbouwprodukten het meest rationeel voortgebracht worden? Men zegt echter: landbouw produkten zijn altijd voortgebracht door zelfstandige boeren, hoe kunnen we deze produktiewijze hand haven? Er zullen zeker zelfstandige boeren zijn, en zij zijn (Zie verder pag. 1043)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 1