Waarheen met de melkveehouderij? VEE EN VLEES STUDIEGROEP BESCHRIJFT PRO BLEMATIEK EN PERSPECTIEF Kernprobleem: de bedrijfsvergroting Aanpassing technisch mogelijk, maar economisch vaak onnaalbaar Bij 20 melkkoeien reeds een goede arbeidsproduktiviteit mogelijk Nieuwbouw vei dient vaak de voorkeur Selectie op meer melk en meer eiwit Sociaal knelpunt in dagelijkse gebondenheid Grotere veestapels, maar op aanzienlijk minder bedrijven VRIJDAG 2 9 O K T O B F. R 1963 DEN studiegroep van deskundigen op het gebied van de veeteelt, landbouweconomie, landbouwtech- L niek en landbouwbedrijfsgebouwen heeft in een diepgaande studie de problemen van de Neder landse melkveehouderij „doorgelicht" en aan de hand hiervan richtlijnen voor de gewenste toekomstige ontwikkeling aangegeven1). De studiegroep Melkveehouderij komt tot de conclusie dat voor het exploiteren van een efficiënte melkveehouderij een produktie-omvang van minimaal 20 melkkoeien is vereist. Uit de statistiek blijkt echter dat van de 117.000 bedrijven met 5 of meer melkkoeien slechts 18 aan deze voorwaarde vol doet. DE bedrijf svergroting blijkt volgens het 152 blz. tellende rapport van de studiegroep het kern probleem te zijn. Voor zowel het bedrijfsleven als de overheid ligt hier een taak. In de eerste plaats zal door overheidsmaatregelen (O. en S.-fonds en eventueel andere) de verhandelbaarheid van de grond moeten worden vergroot. Bij de hierdoor te verkrijgen ruimere mogelijkheid tot bedrijfsver- groting zullen cultuurtechnische werken (ruilver kaveling, waterbeheersing e.d.) moeten aansluiten om op de in produktie blijvende bedrijven een doel matige produktie mogelijk te maken. Circa 43 van de melkveebedrijven heeft een oppervlakte cultuurgrond van minder dan 10 ha. In het bijzon der deze categorie zal voor bedrijfsvergroting of afvloeiing in aanmerking komen. Voor de 33 der melkveebedrijven die minder dan 20 melkkoeien bezit doch in de grootteklasse 10-20 ha verkeert, ziet de studiegroep ook binnen deze bedrijfsgrootte mogelijkheden hun bedrijfs structuur aan de eisen aan te passen. Maar als streefdoel acht de studiegroep het tweemansbe- drijf van circa 40 ha met ongeveer 60 melkkoeien, of het eenmansbedrijf met ongeveer 30 melkkoeien. De studiegroep beschouwt deze bedrijfstypen als „technisch uitvoerbaar, sociaal aanvaardbaar en economisch verantwoord". Stijgende prijzen van arbeid en grond hebben ertoe geleid dat ondanks sterk gestegen produk- tiviteit de inkomenspositie van de melkveehou ders, met name sinds ongeveer 1960, aanmerkelijk is verslechterd. Deze ongunstige economische ont wikkeling is een der belangrijkste oorzaken van de afname van het aantal bedrijven met rundvee (10 sinds 1960). Dat een groot aantal feitelijk niet meer renderende bedrijven toch nog aan de produktie blijft deelnemen, komt doordat deze melkveehouders hun kosten voor arbeid, gebou wen en machines niet volledig meetellen. Hoewel deze bedrijven feitelijk met verlies produceren, wordt hierop echter toch nog een, zij het relatief laag, arbeidsinkomen verdiend. NAAST de vergroting van de bedrijfsoppervlakte kan het aanpassingsproces in de melkveehou derij bevorderd worden door velerlei technische toepassingen. Wel geldt hier het voorbehoud dat vele van deze nieuwere toepassingen pas rendabel zijn bij een zekere minimale eenheid melkvee, een eis waaraan een groot deel van de Nederlandse melkveebedrijven niet voldoet. Op het gebied der voederwinning (zowel kuil- voer als hooiwinning) is niet één systeem als het beste aan te wijzen, er zijn verschillende goede methoden beschikbaar die mogelijkheid bieden bij de sterk uiteenlopende bedrijfsomstandigheden een doelmatig systeem te kiezen. Bij de hooiwinning verdient met name aandacht de verkorting van de veldperiode in combinatie met geforceerd nadro- gen in de tas en de spreiding over het zomerseizoen door gelijktijdig slechts kleine oppervlakten in be handeling te nemen. De moderne inkuilmethoden vereisen de gelijktijdige inzet van veel mankracht en machines, zodat hier samenwerking zeer in aan merking komt, hetzij tussen de bedrijven onder ling of met inschakeling van werktuigencoöpera ties of loonwerkers. Op het gebied van de veevoeding brengt de stu diegroep onder de aandacht de gunstige resultaten die verkregen zijn met het tweemaal per etmaal verstrekken van een vereenvoudigd rantsoen en het eenmaal per etmaal verstrekken van het vol ledige rantsoen. Genoemde methoden geven een arbeidsbesparing van 20 a 30 zonder schadelijke gevolgen voor de koe óf voor de melkproduktie. Evenals bij de ruwvoederwinning is het ook bij de veevoeding niet mogelijk een duidelijke voor keur uit te spreken voor één van beide produkten hooi en kuil of voor één van de vele methoden waarop elk van deze produkten kan worden ver strekt. De keuze zal wederom mede afhankelijk zijn van de wijze waarop de gehele produktie- keten wordt uitgevoerd en waarvan de veevoeding slechts één, zij het een zeer belangrijke schakel vormt. DE moderne werkmethoden geven, vergeleken met het traditionele handmelken, een ar- l) Problematiek en perspectief van de melkvee houderij. Verslag door de studiegroep Melkvee houderij van het Proefstation voor de Akker en Weidebouw. beidsbesparing (op het eigenlijke melken) van 80 Dat deze methoden slechts op een gering aantal bedrijven zijn gerealiseerd berust op de reeds eerder genoemde sterke samenhang tussen arbeidsprestatie en omvang van de melkveestapel per bedrijf. Belangrijk voor de praktijk is echter dat reeds bij een melkveestapel van ongeveer 20 koeien de arbeidsbehoefte per koe per halfjaar is te verlagen tot ongeveer 17 manuren op een grup- stal en tot ongeveer 22 manuren in een doorloop melkwagen in de weide, in beide gevallen door toe passing van machinaal namelken volgens methode: één persoon, twee apparaten (PjA*). Wat betreft het verwerken van de mest in de groepstal, ziet de werkgroep het meeste perspec tief in het drijfmestsysteem, mits de omstandig heden het toelaten dat mengmest gedurende de ge hele winter kan worden uitgereden. Met dit sys teem gaat een grote arbeidsprestatie gepaard aan relatief geringe investeringen, lage jaarlijkse kos ten en grote bedrijfszekerheid. IVE ondoelmatige inrichting van een groot deel der Nederlandse melkveebedrijven acht de studiegroep een ernstige belemmering voor een verantwoorde toepassing van arbeidsbesparende en -verlichtende methoden. In vele gevallen verdient in plaats van verbouwing van de oude stal, het boüwen van een nieuwe stal de voorkeur. Hier voor komt in de eerste plaats in aanmerking de dubbele Hollandse stal van het laagbouwtype, waarbij het hooi niet boven de koeien maar in een grondtas wordt opgeslagen. De open loopstal biedt qua bouwkosten en ar beidsproduktiviteit slechts voordelen bij een vee stapel van meer dan 40 melkkoeien. De hieraan verbonden nadelen van het hoge stro-verbruik kunnen wellicht opgevangen worden door in de loopstal ligboxen aan te brengen. Maar dit ver keert nog in het experimentele stadium. Verlaging van bouw- en verbouwkosten zal niet in de eerste plaats in het staltype maar in stan daardisatie en montagebouw tezamen met een serieproduktie van de onderdelen in grote omvang gezocht dienen te worden. DE SITUATIE OP DE VEEMARKT J\E verwachte veeuitstoot heeft dan ook niet plaatsgevonden en we constateren op de slachtveemarkten een vrij stabiele aanvoer met een praktisch gelijkblijvend prijsniveau. De ge middelde prijs op de referentiemarkten te Rotter dam en Den Bosch heeft zich de afgelopen 4 weken rond 98 van de oriëntatieprijs bewogen of wel 208 per 100 kg levend gewicht. Daar de aanbie- dingsprijs op de derde landenmarkten 184,03 en de opgelegde heffing bij invoer 28,47, bedraagt is het duidelijk dat de concurrentiepositie van bijv. Engeland thans zeer zwak is. We constateren dan ook een te verwaarlozen invoer van Engele i koeien en Iers rundvlees. In België is de prijs voor slachtvee thans dermate gedaald, dat gedu rende de laatste 3 weken een halve heffing bij invoer uit derde landen wordt opgelegd, waar door een omleiding van het handelsverkeer, waar over wij in dit blad reeds onze bevreemding heb ben uitgesproken, thans niet aantrekkelijk is. GUNSTIG PRIJSVERLOOP VOOR VARKENS DE varkensmarkt geeft een regelmatige aan voer te zien van 132.000 stuks per week met een constante export van ruim 32.000 varkens. De grote inkoopcombinaties noteerden in de week van 11 tot 16 oktober voor de eerste kwaliteit slachtvarkens ƒ2,64 per kg geslacht gewicht en vorige week steeg deze notering tot 2,72. Inge volge de noodzakelijke export van dit grote kwam- tum slachtvarkens is de vraag gerechtvaardigd of deze prijsstijging niet te geforceerd is. De dekkingscijfers over de afgelopen maanden ALS richtstaven voor de rundveefokkerij kan aldus de studiegroep in het algemeen een koe gelden die naar Nederlandse bedrijfsomstan digheden op de meest economische wijze melk en vlees produceert. De studiegroep betreurt het dat met de tot nu toe gebruikelijke selectiemethoden, in ieder geval bij het zwartbonte vee, na de oorlog praktisch geen enkele vooruitgang in de melkpro- duktie-aanleg is geboekt. Hierin kan verbetering worden gebracht, o.a. door voor K.I. op ruime schaal alleen gebruik te maken van stieren waar van de produktie-vererving op grond van de pres tatie van een beperkt aantal nakomelingen gunstig is gebleken (zgn. groepsselectie). De studiegroep ziet goede vooruitzichten in verhoging van het eiwitgehalte. DEHALVE aan de mogelijkheden van samen- werking en financiering besteedt de studie groep ook aandacht aan de sociale aspecten van de melkveehouderij. Zware lichamelijke inspanning en onaangename werkomstandigheden kunnen op het moderne melkveehouderijbedrijf voor een groot deel worden uitgebannen. Wat de werktijd betreft hebben onderzoekingen uitgewezen dat een verkorting van het daginterval tussen de melktijden van 11 tot 9 uren zonder na delige gevolgen voor de koe en de produktie kan plaatsvinden, waardoor het mogelijk is alle werk zaamheden tussen 's ochtends 7 uur en 's middags 18 uur te verrichten. Het voornaamste sociale knelpunt is nu de da gelijkse gebondenheid aan het bedrijf, een bezwaar dat ernstiger wordt naarmate het aantal éénmans- bedrijven toeneemt. Gebruik maken van een be- drijfsverzorger en het streven naar meer twee- mansbedrijven kan hier een zekere verlichting geven. TOT slot heeft de studiegroep berekend op hoe veel bedrijven er in Nederland melkvee kan worden gehouden als men er van uitgaat dat een eenheid melkkoeien gemiddeld 25 koeien groot moet zijn en de nationale melkveestapel gelijk blijft. Uit deze berekening blijkt dat de gemid delde veestapelgrootte per bedrijf aan een econo misch minimum zal voldoen indien het thans aan wezige aantal bedrijven met melkvee met circa 100.000 wordt verminderd. Bij hetzelfde ontwik kelingstempo als in de afgelopen 13 jaren, zou dit pas omstreeks 1990 kunnen zijn gerealiseerd. geven een geweldige stijging te zien, terwijl nu voor het eerst in de maand september deze stij ging een geringe omvang heeft. Hopelijk zal de stijging van het aantal dekkingen in de komende maanden eveneens geringer zijn. In West-Duitsland is het aanbod van slacht varkens krap en als gevolg van het hoge binnen landse prijsniveau werden de laatste weken grote contingenten varkens uit de E. E. G., Denemarken en Oost-Duitsland geïmporteerd. De Nederlandse export beloopt momenteel circa 8000 varkens per week. Gezien het stijgende vleesverbruik en een krap aanbod in de Bondsrepubliek blijven de perspectieven voor export gunstig. Het totale vleesverbruik is in de Bondsrepubliek sinds 1950 verdubbeld en geeft voor varkensvlees een stij ging te zien van 68 en voor rundvlees van 72 waarbij opgemerkt dient te worden dat ook de consumentenprijzen voor deze vleesprodukten 2 maal zo hoog zijn geworden. De Nederlandse export naar Frankrijk blijft zich bewegen rond 17.000 varkens per week. Het binnenlandse aan bod in Frankrijk is thans vrij stabiel, hoewel de voorqitzichten wijzen op een afnemende varkens- vleesproduktie. In het voorjaar zijn in Frankrijk een aanzienlijk aantal zeugen afgeslacht, waar door de resultaten van het dekkingsonderzoek een meer dan normale seizoendaling te zien geven. Bovenstaande ontwikkelingen in de beide E.E.G.- lidstaten doen een blijvende import verwachten, waardoor goede afzetmogelijkheden van onze varkensproduktie met een lonend prijspeil blijven bestaan. 0E inkomens in de agrarische sector worden voor een belangrijk gedeelte bepaald door de klima tologische omstandigheden. Het koude natte voorjaar veroorzaakte voor de veehouder een lan gere stalperiode van minstens 2 a 3 weken. De daaropvolgende ongunstige weersomstandigheden in de afgelopen zomermaanden, hebben met name de kwaliteit van het hooi zeer nadelig beïvloed. Veel veehouders waren en zijn dan ook terecht bezorgd over de extrakosten in de komende stalperiode. Daarom is het verheugend dat de nazomer voor veel zonneschijn heeft gezorgd, zodat de wintervoor raad kuilgras nog sterk vergroot kon worden en praktisch de gehele veestapel thans nog in de wei loopt. Veel boeren kunnen nu gelukkig weer met meer optimisme de voorbereidingen voor de stal periode treffen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 9