Rassenkeuze en bakkwaliteit 931 AANDEEL VAN DE LANDBOUW IN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUKT A VRIJDAG I OKTOBER 1 9 G 5 Onlangs is een bijzonder nummer van het tijdschrift Stikstof verschenen, dat geheel gewijd is aan het onderwerp bakkwaliteit van tarwe. Op meer dan honderd pagina's tekst, geïllustreerd met tal rijke foto's wordt een groot aantal aspecten van dit thema nader uitgewerkt: bakkwaliteit van Euro pese tarwerassen, betaling naar kwaliteit in verschillende landen, invloed van stikstofbemesting op de bakkwaliteit enz. Het is natuurlijk onmogelijk om in kort bestek alle punten te behandelen. Wij kunnen U alleen maar aanraden zelf het genoemde Stikstofnummer ter hand te nemen en Uzelf de tijd te gunnen enkele artikelen te lezen en te bestuderen. Voor één artikel willen wij echter een uitzondering maken en hieraan op deze plaats enige aan dacht geven: Ir. E. K. Meppelink schrijft over de bakkwaliteit van de in Nederland verbouwde tarwe (-rassen), zowel wintertarwe als zomertarwe. Omdat de zaaitijd voor de wintertarwe al weer nadert en de boer dus gesteld wordt voor de vraag: „Welk ras zal ik dit jaar zaaien?", zullen we verder al leen over de wintertarwerassen spreken. schotneiging gering Manella Apollo Cleo Flevina Felix Ibis Wodan matig groot tot zeer groot Eno Flamingo Stella Carsten's VI kritieke warmtesom 120 100 85 80 70 70 70 60 55 50 40 Het is allerwege bekend dat inlandse tarwe een minder goede bakkwaliteit bezit dan de zoge naamde harde tarwe uit Amerika, Canada en an dere landen. Voor een groot gedeelte is dit een gevolg van verschil in klimaat tijdens het groei seizoen: enerzijds een vrij koel, vochtig zeekli maat (Nederland), anderzijds een vrij droog, warm landklimaat (Amerika). Om naar Nederlandse maatstaven goed brood te kunnen bakken moet dan ook altijd inlandse bloem vermengd worden met bloem van harde tarwe uit het buitenland. kunnen bereiken moet echter het niveau van de inlandse tarwe omhoog. Dit kan op verschillende manieren. Allereerst het kweken van betere rassen. Dit is een lange weg, die slechts stap voor stap afgelegd kan wor den. Het blijkt '•amelijk zeer moeilijk om bij het opbrengstniveau van de huidige rassen de bak kwaliteit van de harde tarwe te benaderen. Ver der is er nog de mogelijkheid om via de stikstof- bemesting invloed uit te oefenen op de bakkwa liteit. Waar het hier echter om gaat is de moge- In verband nu met de ontwikkeling van de E.E.G. lijkheid om via het bestaande rssenassortiment de zal deze buitenlandse harde tarwe relatief duur der worden en dit is de reden, waarom het steeds aantrekkelijker wordt om met minder bijmenging van harde tarwe te kunnen volstaan. Om dat te bakkwaliteit \an de inlandse tarwe te verbeteren. Er blijkt namelijk in de groep van de wintertar- wes een vrij. grote variatie in bakkwaliteit te be staan. Gemiddelde bakwaarde en schotresistentie van inlandse tarwerassen verhoudingsgetallen overige brood- ras broodvolume eigenschappen schotresistentie Dippe's Triumph 125 180 goed Stella 117 161 matig tot slecht Mado 111 150 zeer goed Carsten's VI 110 152 zeer slecht Manella 107 135 goed tot matig Hector 107 124 matig tot slecht Flevina 104 115 goed Apollo 104 109 zeer goed Cleo 102 113 matig tot slecht Flamingo 101 105 matig tot slecht Felix 100 100 goed Wodan 100 92 goed Ibis 99 104 goed tot matig Heine's VII 93 67 matig tot slecht GROTE VARIATIE IN BAKKWALITEIT In het genoemde artikel van ir. Meppelink wordt dit aan de hand van een tabel duidelijk gemaakt. Men heeft van 1957 tot 1964 de bakkwaliteit van de verschillende rassen vergeleken, uitgaande van de opbrengst van de I.V.R.O.-proefvelden, waar de rassen dus onder gelijke omstandigheden van bodem en klimaat gegroeid zijn. De belangrijkste graadmeter voor de bak kwaliteit is het broodvolume, dat bereikt wordt, wanneer men uitgaat van een standaardhoeveelheid bloem van de verschillende rassen. Hoe groter het broodvolume, hoe beter de kwaliteit van de tarwe. De overige broodeigen schappen zoals korst, kruimstructuur enz. worden samengevat in één cijfer. De resultaten van de bepalingen zijn over de verschillende jaren gemiddeld en in de volgende tabel samengevat, waarbij het ras Felix als standaard is genomen en op 100 is gesteld. Tevens wordt de mate van schotresistentie vermeld, omdat schot in tarwe de bakkwaliteit sterk vermindert. De rassen met de hoogste cijfers hebben dus de beste bakkwaliteit. Ir. Meppelink tekent hierbij verder aan: „Door hiermede bij de rassenkeuze rekening te houden is men reeds nu in staat het huidige bakwaarde-niveau van onze inlandse tarwe belangrijk te verbeteren. Wat is namelijk het geval? Doordat men uit sluitend heeft gelet op de landbouwkundige eigenschappen, zijn het de laatste jaren vooral de rassen Felix en Ibis, die in overwegende mate worden verbouwd. Zo namen in 1964 Felix 35 en Ibis 22 van het wintertarweareaal in. Deze rassen hebben een slechte bak kwaliteit. Vervanging van deze rassen door beter bakkende tarwe zal een duidelijke verhoging van het gemiddelde bakwaarde-niveau van de Nederlandse tarweoogst tot gevolg hebben." Wat betekent dit alles nu voor de praktijk? Omdat we in Nederland (nog) niet een zodanig systeem hebben, dat tarwe met een betere bakwaarde hoger betaald wordt, zullen de rassen Felix en Ibis alleen vervangen kunnen worden door rassen die landbouwkundig even goed of zelfs beter zijn en tevens een betere bakwaarde bezitten. Wanneer we dan nu nog eens de tabel bekijken dan zijn de volgende conclusies te trekker.: Dippe's Triumph is reeds van de Rassenlijst afgevoerd Stella heeft slechte schotresistentie en is roestgevoelig Mado wordt niet meer verbouwd wegens geringe wintervastheid Carstens VI kan op kleigrond in opbrengst niet meer meekomen en is zeer gevoelig voor schot. Deze rassen komen dus voor vervanging van Felix en Ibis niet in aen- merking. NIEUWE VISIE OP SCHOTRESISTENTIE Zoals in het vorenstaande al werd vermeld, heeft schot grote invloed op de bakkwaliteit van tarwe. De eisen ten aanzien van het schotpercentage wor den strenger, hetgeen tot uitdrukking komt in de uitbetalingsprijs. In de vorenstaande tabel is een waardering gegeven van de schotresistentie van de verschillende rassen. Uit een publikatie van het Nederlands Graan- Centrum blijkt echter, dat de gegevens voor schotresistentie op grond van de resultaten van het uitvoerige schotonderzoek enige correctie behoeven. Aan de hand van de cijfers van de zogenaamde „kritieke warmtesom" die nen de rassen als volgt te worden gerubriceerd: Stikstof, april 1965, nummer 45-46, uitgave van het Landbouwkundig Bureau der Nederlandse Stikstofmeststoffenindustrie te 's-Gravenhage. De vier CEBECO-rassen worden dus als de minst schotgevoelige geklasseerd, waarbij Manella aan de spits staat en zelfs nog belangrijk sterker tegen schot geacht wordt dan Apollo, van welk ras de grote schotresistentie algemeen bekend is. Volgens het Nederlands Graan-Centrum wordt een warmtesom van 90 of meer hier te lande praktisch nooit bereikt, zodat rassen met een „kri tieke warmtesom" van ca. 90 of meer volkomen veilig beschouwd kunnen worden bij een normale duur van de cogstperiode, zelfs bij nat weer. Ras sen met een lager cijfer dan 90 kunnen in jaren met warme zomers gevaarlijk zijn, terwijl rassen met een cijfer lager dan 50 altijd schotgevoelig zijn. MANELLA, DE HOOGST GEPLAATSTE Het eerste ras dat dus in aanmerking komt om Felix en Ibis te vervangen is Manella, een nieuw wintertarweras dat zeer goede landbouwkundige eigenschappen heeft en alleen daarom reeds sterk in de belangstelling staat. Ook zonder de betere bakwaarde zou Manella een deel van het areaal Felix «en Ibis hebben overgenomen. Flevina, een ander nieuw ras, is landbouwkundig zeker niet minder en levert ook een positieve bijdrage aan de verbetering van de bakkwaliteit van de inland se tarwe. Het is dan ook te verwachten dat de rassen Manella en Flevina een ruime verbreiding krijgen. DE LANDBOUW IN DE EUROPESE GEMEENSCHAP •f' TEGEN FACTORKOSTEN (LOPENDE PRIJZEN) 1962 (In o/o) (Tj Bruto binnenlands produkt tegen marktprijzen (inclusief wijnproduktie en exclusief visserij) SSON VOOR Bt H9 SSSO MOMUH trAtWUCH »"'T In elk van de zes landen van de E. E. G. is het aandeel van de landbouw in het nationaal produkt betrekkelijk zwak en beweegt zich in dalende lijn Dit is nu eenmaal het lot van de landbouw in alle economisch ontwikkelde landen. In Italië, het minst geïndustrialiseer de land van de Gemeenschap, is het aandeel van de landbouw het grootste. Indien men deze cijfers beschouwt rekening houdende met de agra rische beroepsbevolking, dan blijkt dat in Nederland een naar verhou ding betrekkelijk klein aantal landbouwers de grootste bijdrage le veren aan het nationaal produkt.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 11