I.L.R. Arbeidsorganisatie-onderzoek o|
720
ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD
De taak van een onder
nemer is de produktiefac-
toren grond, kapitaal en ar
beid op een dusdanige wijze
te combineren en aan te wen
den, dat ze een zo groot mo
gelijk resultaat tot gevolg
hebben. De betekenis van een
goede arbeidsorganisatie voor
het uiteindelijke bedrijfs
resultaat is hierbij zonder
meer duidelijk en wordt nog
vergroot door de steeds stij
gende lonen enerzijds en de
zich regelmatig aandienende
technische mogelijkheden an
derzijds. Naast het streven
naar een grotere arbeidspro-
duktiviteit speelt de behoefte
aan verkorting van de ar
beidstijd en verlichting van
het werk hierbij een rol.
Voor het kleinere bedrijf
kunnen in dit verband wor
den genoemd de moeilijk
heden met betrekking tot de
rentabiliteit van investerin
gen en de benutting van de
capaciteit van verschillende
werktuigen. De uiteindelijk
alles beheersende vraag is
tenslotte in hoeverre een vol
doend hoog inkomen is te be
halen. Dit geldt zeker ook op
de wat kleinere intensieve
bedrijven op zeeklei in het
Zuidwesten van ons land,
hetgeen aanleiding is geweest
tot het instellen van een on
derzoek op een aantal van
deze bedrijven. De omstan
digheid dat in Zeeland ten
gevolge van enkele herverka
velingen beschikt kon worden
over een groep betrekkelijk
uniforme bedrijven heeft er
mede toe bijgedragen het on
derzoek hier te doen plaats
vinden.
Aldus het voorwoord van ir.
F. Coolman, direkteur van
het I. L. R., bij de in deze ko
lommen besproken publicatie
No. 86.
EEN gedurende een drietal jaren ingesteld intensief arbeidsonderzoek op een
twaalftal bedrijven op Schouwen-Duiveland en Walcheren heeft een grote
hoeveelheid cijfermateriaal opgeleverd, waaruit een aantal conclusies zijn getrok
ken. Gezien de gemiddelde bedrijfsoppervlakte die varieerde van 10 tot 25 ha een
bijzonder interessant onderzoek en niet alleen van belang voor de bedrijven aldaar.
Wij willen op deze publikatie, die de heer T. Tanis van het I. L. R. over dit onder
zoek samenstelde, in 't kort ingaan en de belangrijkste aspecten en conclusies
daarvan vermelden. Zonder vanzelfsprekend volledig te kunnen zijn. Zij die ge
ïnteresseerd zijn in de vele en gedetailleerde gegevens die in deze publikatie ver
werkt zijn zouden wij willen adviseren deze 152 pagina's tellende publikatie no.
86 van het I. L. R. te Wageningen te bestellen. De kosten 3,behoeven geen
bezwaar te zijn (giro 880018). Aan het onderzoek werden, voor wat betreft het
bedrijfseconomisch onderzoek de gegevens verzameld door de afdeling bedrijfs
economische afdeling van het Consulentschap Goes. De verwerking ervan werd
door de bedrijfseconomische afdeling van ons boekhoudbureau der Z. L. M. ver
zorgd.
F|E laatste jaren worden gekenmerkt door het feit, dat zich zowel binnen als
buiten de landbouw zeer grote veranderingen in een snel tempo voltrekken.
Door deze veranderingen worden hoge eisen gesteld aan het ondernemerschap van
de boer. Dat de problemen zich vooral ook voordoen op het kleinere bedrijf, blijkt
wel uit de teruggang van het aantal kleine bedrijven.
Zowel in als buiten de landbouw stijgen de lonen. Wil de boer bij de beloning
voor zijn arbeid en ondernemerschap niet achterop raken, dan dient het arbeids
inkomen te stijgen in overeenkomende mate.
Teneinde het inkomen te doen stijgen kunnen twee wegen worden bewandeld.
In de eerste plaats kan worden getracht de totale geldopbrengst te verhogen en
ten tweede de kosten te verlagen. Ook een combinatie van beide is mogelijk. Met
betrekking tot verlaging van de kosten zijn de bewerkingskosten interessant. Deze
maken op de bij dit onderzoek betrokken bedrijven n.l. ongeveer de helft uit van
de totale kosten. De overige kosten zijn of riiet te beïnvloeden, bijv. de pacht en
andere vaste kosten, of ze hangen samen met het produktieplan, zoals kosten voor
bemesting, zaaizaad, pootgoed en veevoer. Bij een verhoging van de geldopbrengst
of een verlaging van de bewerkingskosten, stelt het kleine bedrijf ons voor enkele
extra problemen. Een opvoering van de produktie, door intensivering van het
grondgebruik, is slechts binnen beperkte grenzen mogelijk. Produktietakken die
niet aan de bedrijfsoppervlakte zijn gebonden, zoals varkens- en pluimveehouderij,
hebben op de bedrijven waarop dit onderzoek betrekking heeft nog geen ingang
gevonden.
Bij de verlaging van de bewerkingskosten vragen in de eerste plaats de kosten
voor arbeid de aandacht. De bewerkingskosten van deze bedrijven bestaan n.l.
voor tweederde deel uit arbeidskosten. De arbeidskosten kunnen worden verlaagd
la de drukke periode kan het aantrekkelijk zijn de loonwerker in te schakelen.
Hoeve te Grijpskerke.
door arbeidsbesparende methoden in te voeren, eventueel door mechanisatie of
loonwerk.
Op gezinsbedrijven bestaan deze arbeidskosten voornamelijk uit berekend loon.
Substitutie van arbeid door kapitaal heeft het gevaar dat hierdoor het arbeids
inkomen lager wordt. Op bedrijven waar het aantal vaste arbeidskrachten kan
worden teruggebracht lig: dit anders. Als op een vader-zoon-bedrijf niet wordt
overgegaan tot vermindering van het aantal vaste arbeidskrachten, moet bij me
chanisatie het produktieplan direct worden aangepast. De kosten van de mechani
sarie moeten worden gecompenseerd door een hogere produktie.
Ook de behoefte aan verkorting van de arbeidstijd is op deze bedrijven aan
wezig. Een uitbreiding van de produktie enerzijds en verkorting van de arbeidstijd
anderzijds maken het nodig dat de produktie per uur wordt opgevoerd. Dit kan
worden bereikt door de arbeid beter te gebruiken (andere methoden en betere
organisatie) en door mechanisatie.
Door de betrekkelijk kleine oppervlakte zijn veel werktuigen od één bedrijf niet
rendabel te maken. Inschakeling van de loonwerker of mechanisatie met andere
bedrijven gezamenlijk bieden hier mogelijkheden.
Bij het opvoeren van de arbeidsproduktiviteit is het belangrijk dit in de juiste
richting te doen. De verschillende produkten dragen immers niet in gelijke mate
bij aan het arbeidsinkomen.
De boer heeft bij zijn bedrijfsvoering steeds weer de keuze uit een aantal alter
natieven. Voor het maken van een juiste keus is een goed inzicht nodig betreffende
de invloed die bepaalde factoren uitoefenen. Hieraan een bijdrage te leveren is
het doel van het onderzoek geweest
AP de betreffende bedrijven variërende van 10 tot 25 ha is de akkerbouw de
belangrijkste produktietak. Daarnaast komt op alle bedrijven rundveehoude
rij voor. De akkerbouw staat niet in dienst van de veehouderij; slechts de bijpro
ducten, zoals stro en bietenkoppen en -blad gaan naar de veehouderijsector, terwijl
meestal een kleine oppervlakte voederbieten wordt verbouwd. De bedrijven hebben
een gunstige en vrij uniforme verkaveling. Dit betekent ook voor het onderzoek
een gunstige factor. De gebouwen zijn over het algemeen vrij nieuw en verkeren
in goede toestand. Dit betekent echter niet dat ze met het oog op de arbeid ook
doelmatig zijn ingericht. Een bezwaar is dat het vloeroppervlak veelal klein ;s.
De uitbreiding van de veestapel heeft er bovendien toe geleid dat er op verschil
lende bedrijven gebrek aan ruimte is. Een nadeel is ook dat stal en mestvaalt
zodanig ten opzichte van elkaar liggen, dat mechanische uitmestsystemen moeili'K
zijn toe te passen.
De belangrijkste akkerbouwgewassen zijn aardappelen en bieten, die ruim een
derde van het bouwland in beslag nemen; granen nemen eveneens een derde voor
hun rekening en erwten ongeveer 20 De rest wordt beteeld met uien, stam-
bonen, gladiolen, vlas en graszaad. De t^elt van «ladiolen neemt in betekenis af.
Voor bedrijven die zich in deze teelt willen specialiseren liggen hier zeker moge
lijkheden. Bij het produktieplan, zoals dit op deze bedrijven voorkwam, past dit
gewas slecht in de arbeidsorganisatie. Voor de op de deze wijze gevoerde bedrijven
is het beter deze teelt af te stoten.
De benutting van het grasland is vrij intensief. Het aantal gve is gestegen van
2.8 tot 3,0 per ha grasland en voedereewassen De gestrooide hoeveelheid stikstof
per ha grasland steeg van 163 tot 194 kg per ha.
AE omvang van de produktie, uitgedrukt in het aantal bewerkingseenheden is
toegenomen. Deze toename is vooral het gevolg van de uitbreiding van de
veestapel De arbeid op deze bedrijven wordt meestal geleverd door de boer en
gezinsleden. Door mechanisatie en door een betere organisatie van het werk is het
totaal aantal gewerkte uren in deze drie jaren met 15 gedaald. De daling is op
de trekkerbedrijven 18 en op de paardebedrijven 7 De bewerkingskosten per
ha zijn op de trekkerbedrijven hoger dan die op de paardehedriiven. Op de trek
kerbedrijven vertonen ze echter een dalende en op de paardebedrijven een stijgende
tendens. Door een wat intensiever bouwplan op de trekkerbedrijven is het verschil
in bewerkingskosten per 100 bewerkingseenheden minder groot. We zien hier
zelfs dat het laatste jaar de bewerkingskosten op de paardebedrijven iets hpger
liggen. Gemiddeld hebben deze kosten zich op hetzelfde niveau gehandhaafd. Dit
is mogelijk geweest, omdat de loonstijgingen, die in deze drie jaar ook ongeveer
15 bedroegen, zijn opgevangen door de verlaging van het aantal gewerkte uren.
De kosten voor mechanisatie zijn met slechts 9 gestegen, doordat de werktuigen,
vooral de dure oogstmachines, in toenemende mate gezamenlijk worden gebruikt.