KNLC
DE UITKERING INEENS
a
HET besluit van de regering over de zgn. uitkering ineens is gevallen. Het is niet een uitkering
ineens geworden, maar één in tweeën. Het blijkt, dat de onderhandelingen van de laatste
maanden in vele kampen nogal wat misvattingen hebben doen rijzen. Zo lezen wij in de grote pers, dat
de voorzitters van de vakcentrales zich afvragen wat die boeren- en middenstandsorganisaties wel
bij dat loonoverleg doen. En zo horen wij van de landarbeidersorganisaties, die natuurlijk al denken
aan de uitkering aan hun leden, de vraag waarom die boerenorganisaties zonder overleg met hun leden
tegen zo'n uitkering stemmen. Is dat wel in overeenstemming met de relatieve gelijkstelling in be
loning, welke vroeger door de Stichting van de Landbouw en nu door het Landbouwschap altijd werd
nagestreefd? Een relatieve gelijkstelling zowel voor de loontrekkenden als voor de zelfstandigen na
tuurlijk. Het lijkt gewenst de positie van een boerenorganisatie In deze nog eens nadrukkelijk te stipu
leren. In de commissie Ontwikkeling Nationale Economie van de S. E. R. wordt de economische situatie
in Nederland aan de hand van een halfjaarlijks rapport van het planbureau besproken.
690
Wist V dat
3b
MAURITSPLEIN 23
ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD
RUIMTE?
DIJ de laatste bespreking ging het vooral over
het feit of er ruimte was voor een loonsver
hoging, omdat bij de vorige loononderhandelingen
de afspraak was gemaakt, dat bij een betere si
tuatie van de economie nog een uitkering ineens
voor alle loontrekkenden zou kunnen worden
overwogen. In deze commissie diende dus te wor
den vastgesteld of er economisch gezien meer
ruimte was dan een half jaar geleden veronder
steld werd. Er bleken hier twee dingen. Ten eer
ste, dat de omstandigheden wel gunstiger waren
dan een half jaar terug, maar dat ook aan de uit-
gave-kant al veel meer was gebeurd, zodat het
eindresultaat hetzelfde was. Als tweede punt bleek
dat het inkomen van de loontrekkenden aanzien
lijk was gestegen boven voorgaande jaren, terwijl
dat van de zelfstandigen niet was vooruitgegaan.
Hiermee werd bewezen, wat wij eigenlijk al had
den aangevoeld, nl. dat de zelfstandigen in inko
men waren achtergebleven bij de loontrekkers.
Deze ongustige situatie werd nog verergerd door
het feit, dat er in de kring van de zelfstandigen
ook nogal wat verschil in positie bestaat. Er zijn
er die vooruit zijn gegaan en er zijn er ook die
achteruit gingen. Daarnaast werden de premies
voor verplichte verzekeringen aanzienlijk ver
hoogd. Onder deze omstandigheden kon het stand
punt van een organisatie, waarvan alle leden tot
de categorie zelfstandigen behoren en waarvan
slechts een gedeelte werkgever is, geen ander zijn
dan dat werd ingenomen, nl. dat er geen ruimte
was voor loonsverhoging. Wilde men toch de cij
fers optimistisch interpreteren, wat de vakbewe
ging geneigd was te doen, dan werd aan maat
regelen welke ook de zelfstandigen tot voordeel
waren de voorkeur gegeven beven een loonmaat
regel.
GESPREK
IN DE STICHTING VAN DE ARBEID
IN de Stichting van de Arbeid kon van de boe-
renorganisaties ook geen ander standpunt
worden verwacht. Ook hier ging het over het feit
of marco-economisch een uitkering ineens gunstig
zou werken voor onze nationale economie en of
1 N de Inkomstenbelasting 1964 weer enkele nieuwe begrippen zijn opgenomen?
In art. 3 van de Wet vinden we het begrip BELASTBAAR INKOMEN". In het Besluit Inkomsten
belasting 1941 kwam dit begrip niet voor. Dit belastbaar inkomen is de maatstaf naar welke voor ieder
belastingplichtige de grootte van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting moet worden bere
kend.
In het Besluit Inkomstenbelasting 1941 werd gesproken van ZUIVER INKOMEN". Het belastbaar
inkomen gaat nu deze rol spelen maar is wat ruimer daar bij vaststellen van het belastbaar inkomen
ook met buitengewone lasten en giften wordt gerekendzoals we vorige week reeds hebben opge
merkt.
Nu wordt in art 4 van de Wet behandeld het ONZUIVER INKOMEN.
Dit bestaat uit:
a. winst uit onderneming.
b. zuivere inkomsten uit arbeid, vermogen of periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
c. winst uit aanmerkelijk belang.
We kunnen nu de volgende opstelling geven van de berekening van het belastbaar inkomen.
SCHEMA BEREKENING BELASTBAAR INKOMEN.
Winst uit onderneming
Zuivere inkomsten uit arbeid, vermogen, periodieke uitkeringen en verstrekkingen
Winst uit aanmerkelijk belang
Onzuiver inkomen
Persoonlijke verplichtingen
Buitengewone lasten
Aftrekbare giften
Inkomen
Te verrekenen verliezen
Belastbaar inkomen
LAAT mij nu eerst eens enkele opmerkingen maken over het ONZUIVER INKOMEN en dan wel in
de allereerste plaats over de WINST UIT ONDERNEMING.
Dit begrip is tamelijk ruim. Volgens art. 6 tweede lid, valt hieronder ook de winst uit een zelfstandig
uitgeoefend beroep. Ook het verschil tussen de winst uit een landbouwbedrijf en uit niet-agrarisch be
drijf is vervallen. Dit is een vereenvoudiging en als zodanig toe te juichen.
ART. 6 LID 1 BEPAALT
„Winst uit onderneming geniet hij voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven".
En nu is uiterst belangrijk wat onder winst moet worden verstaan en wat niet.
ART. 7 LUIDT
„Winst is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die onder welke naam en in welke vorm ook
worden verkregen uit onderneming".
Dit is gelijk aan het bepaalde in het besluit Inkomstenbelasting 1941. Wij wijzen er op dat de voor
delen dus verkregen moeten zijn uit onderneming, d.w.z. er moet een oorzakelijk verband bestaan tus
sen het uitoefenen van de onderneming en het verkregen voordeel (c.q. geleden nadeel).
Dit oorzakelijk verband is reeds lang een punt van veel strijd en dit zal dus zo blijven.
Ook de z.g. éénmalige voordelen vallen hier onder, waarvoor dan de mogelijkheid aanwezig is dat
deze belast worden naar een gematigd tarief (z.g. proportioneel tarief).
Een zeer belanrijke vraag die zich nu kan voordoen is, of een bepaald vermogensbestanddeel be
hoort tot het ondernemingsvermogen of tot het privé-vermogen.
Hierop zullen we in het vervolg nader terugkomen en met voorbeelden de betekenis van een en
ander nader laten zien.
Voor deze week besluiten we met de opmerking dat ook onder de wet '64 weer het GULDEN-
1S-GULDEN STELSEL geldt. We volstaan hierover thans met de opmerking dat hierdoor in de
wet geen rekening wordt gehouden met de waardedaling van de geldeenheid waardoor over veel
inkomen, wat bedrijfseconomisch gezien SCHIJNINKOMEN is toch Inkomstenbelasting moet
worden betaald. MEIJERS.
moest worden gezien als een „het evenwicht be
vorderende" maatregel. Nu lijkt het niet juist om
aan de hand van het standpunt dat een organisa
tie inneemt te besluiten of die al of niet aan de
onderhandelingen moet deelnemen. Het gaat er
meer om of men de Stichting van de Arbeid ziet
als een samenbundeling van maatschappelijke or
ganisaties, welke allen met de evenwichtige ont
wikkeling van onze economie, en met name voor
zover het op de loonsector en sociale verzekerin
gen betrekking heeft, te maken hebben. Het be
hoeft natuurlijk geen betoog, dat, wanneer het
over de loonsom gaat welke de landbouworgani
saties vertegenwoordigen, het nauwelijks meer de
moeite waard is. Maar wij menen, dat wij met
onze hele inbreng in de Stichting van de Arbeid
meewerken.
UITKEREN OF NIET?
MU de beslissing genomen is komt voor ons als
landbouw een punt aan de orde dat naar
mijn mening van geheel andere aard is, nl. wat
gaan nu de landbouwwerkgevers aan hun werk
nemers meedelen? Gaan ze meedoen aan de uit
keringen, die door de overheid worden toegestaan
of niet? Naar mijn mening is het niet zo, dat er als
het ware geen vrije keus meer zou bestaan. De
stelling dat, nu men tegen de uitkering ineens
was, men die zelf ook niet mogen toepassen, is
een volkomen onjuiste voorstelling van zaken.
Nu de regering de beslissing heeft genomen
hangt het van de werkgevers af of zr mee willen
doen of niet. De zelfstandigen zijn nu buiten spel
gezet. Die worden er helemaal niet meer anders
van of nu de landbouwwerkgevers wel of niet tot
de uitbetaling overgaan. Hier is de arbeidsmarkt
volledig beslissend. Het zal ook wel zo zijn, dat
de werkgever, die zijn werknemers wil houden
wel verplicht zal zijn om aan de algemene tendens
mee te doen. Hij zal dus de uitkering wel moeten
betalen als hij die tenminste al niet betaald heeft,
wat ook al voorkomt. Hierover zal binnenkort wel
een uitspraak van de hoofdafdeling Sociale Zaken
van het Landbouwschap te verwachten zijn.
Een heel ander punt is of het Landbouwschap
dan tegelijkertijd bij ie minister van Landbouw
kan gaan aankloppen om doorberekening van deze
extra kosten in verschillende prijzen. Ik las dat
minister Den Uyl op een dergelijk verzoek van
de middenstand heeft geantwoord: „In principe
niet, maar in moeilijke gevallen wil ik, evenals
voorheen, wel een bespreking". Dat klinkt niet
erg hoopvol. Nu ook de landbouwprijzen op heel
andere wijze worden vastgesteld dan een jaar of
drie terug, kan van minister Biesheuvel, wat de
prijzen betreft, hetzelfde antwoord worden ver
wacht. Veel mogelijkheden zitten er ook niet in;
alleen de melkprijs is nog niet aan zijn toegestane
maximum, gezien de Europese vork. Maar deze
prijs kan niet zomaar zonder voorkennis en goed
keuring van Brussel worden gewijzigd, daar deze
prijs allerlei intra-heffingsconsequenties heeft.
Dan blijft de mogelijkheid over van subsidies,
waartegenover het Kabinet tot nu toe nogal af
wijzend staat. Zolang andere partners echter meer
uit dit vaatje tappen dan wij, kan in ieder geval
niet van concurrentievervalsing worden gespro
ken, als wij die kant op gaan.
IS NU DE RELATIEVE GELIJKSTELLING
IN HET GEDING?
MIJNS inziens is de relatieve gelijkstelling on-
der de huidige omstandigheden een heel
andere zaak dan vroeger. Wij hadden toen een
volledig beheerst prijsniveau van vele primaire
basisproducten en een geleide loonpolitiek. Men
kon toen het één aan het ander koppelen. Nu de
loonpolitiek steeds losser is geworden, zodat men
bijna van een vrije loonvorming kan spreken, is
het begrip relatieve gelijkstelling heel moeilijk
meer te hanteren, althans moeilijk waar te maken.
Alleen in een volledig vrije loonvorming natuur
lijk weer wel, want dan hoeft men van niemand
goedkeuring af te wachter.. Het is alleen de vraag
hoe men onder de huid;ge omstandigheden dan
kan voorkomen, dat eerst tijdelijk hoge lonen
worden betaald om tenslotte via het staken van
de bedrijvigheid en werkloosheid tot lagere lonen
te komen. Wanneer men alles zijn gang laat gaan
zal dat heus wel lukken, maar het lijkt niet een
aantrekkelijke weg.
Voor de zelfstandigen in onze maatschappij en
vooral diegenen, die nog enkele mensen in
loondienst hebben, blijkt een bijzonder moei
lijke tijd te zijn aangebroken. Het is te hopen,
dat het vraagstuk van de zelfstandigen voor
allen die ermee te maken hebben de nodige
aandacht zal krijgen en dat ook de regering
een beetje meer rekening met deze categorie
zal willen houden bij zijn beslissingen.
C. S. KNOTTNERUS.