Het
fruitteelt
voorbeeldbedrijf
te
Philippine
655
A. v. d. VELDE
H. MOELIKER
VRIJDAG 25 JUNI 1965
chef proeftuin
R.T.V.D. Goes
IN de jaren rond 1950 vond
in Zeeuws-Vlaanderen een
tamelijk sterke uitbreiding
van de fruitteelt plaats. Voor
al in het gebied rond Philip
pine was dit van betekenis
omdat niet alleen landbou
wers hiertoe overgingen maar
ook de mosselvissers door het
verzanden van de haven ge
noodzaakt werden een ande
re bron van bestaan te zoe
ken. Het was voor velen een
totaal nieuw beroep waar
door de kennis en ervaring
meestal niet groot was. On
derwijs en voorlichting wa
ren in die tijd niet zo uitge
breid als nu het geval is en
de gevolgen van deze feiten
bleven dan ook niet uit.
Het ontstaan van de proeftuin
DE jonge fruittelers kwamen met moeilijkhe
den en problemen te zitten en om hieraan
het hoofd te bieden werd besloten tot het stich
ten van een voorbeeldbedrijf waar men te rade
kon gaan indien dit nodig was.
De eerste financiën werden verkregen door een
collecte onder de fruittelers terwijl men de be
schikking kreeg over een perceel domeinengrond
van lVs ha groot.
Het geheel kreeg de vorm van een stichting
waarvan het bestuur gevormd werd door afge
vaardigden van stands- en vakorganisaties. Zo
was de stichting fruitteeltvoorbeeldbedrijf Zeeuws
Vlaanderen een feit geworden. In de volksmond
was spoedig de naam proeftuin algemeen en is
dit nu nog.
De opzet van het bedrijf
DE grond is gelegen in de Dijckmeesterpolder
(1920) en bestaat uit lichte tot matige za
velgrond met een kalkgehalte van 15 De
zwaarte van de grond op de proeftuin is sterk
wisselend en varieert van 10 tot 25 afslibbaar.
In 1949 werd, in overleg met de voorlichting,
de eerste IV2 ha geplant. Het probleem was toen
welke onderstammen gebruikt moesten worden
in het blijver-wijker-systeem en zo kwamen er
dan ook 8 verschillende onderstammen met ver
schillende rassen in aanmerking om dit gedeelte
vol te maken.
Al spoedig zou blijken dat dit plantsysteem bij
na aan het einde van zijn glorie was! Maar wie
kan vooruit kijken?
In 1956 bestond de mogelijkheid om de opper
vlakte van de proeftuin te vergroten. Daarvan is
dankbaar gebruik gemaakt. Door bemiddeling van
het Proefstation voor de Fruitteelt te Wilhelmina-
dorp kon een perceel van een V2 ha aangeplant
worden met M.M. onderstammen. Toen bestond
daarvoor veel belangstelling. Als vergelijking
kwamen hierbij de bekende EM II en VII.
In 1950 werd de nog aanwezige grond beplant
met een boomvormenproef. Deze bestaat uit: vrije
spil, afgeplatte spil, leggerspil en vrije haag.
De boomvormen staan wat de appels betreft
zowel op type IX als op type II terwijl ook peren
op kwee hiervan deel uit maken.
Het bedrijf is nu 4 ha groot en volgeplant.
Voor de verzorging en onderhoud is de chef van
de proeftuin verantwoordelijk en wordt door deze
uitgevoerd.
Het machinepark bestaat uit een Eichertrekker
30 p.k., een Kinkelder opbouwnevelspuit, een Vo-
tex-cirkelmaaier, een cultivator en een smalle
fruitwagen.
RESULTATEN VAN DE PROEVEN
UET Blijver-wijker gedeelte is als proef na-
tuurlijk al lang opgegeven. Dit perceel is
nu produktieveld waar de proeven met ziekte
bestrijdingsmiddelen genomen worden.
Voor de praktijk is uit dit perceel gebleken
dat er van de 8 onderstammen eigenlijk maar 2
bruikbaar zijn n.l. type IX en II. De andere geven
of een te grote boom, of te veel last van voe-
dingsziekten. Dan wel zijn ze onregelmatig vrucht
baar, of de vruchten blijven te klein.
Deze bekende feiten zijn hier nog eens duide
lijk bevestigd.
De ingang van het Fruitteeltproefbedrijf Zeeuwsch-Vlaanderen.
Bodemmoeheid
TEN klein gedeelte van dit perceel is gerooid
waarbij het probleem bodemmoeheid van
oude boomgaardgrond aan de orde kwam en in
verband hiermede de grondontsmetting.
In het gerooide gedeelte is een proef opgezet
met ontsmetten van de grond. Dit werd uitge
voerd in oktober 1963. Éénjarige Schone van Bos
koop zijn hierin geplant in maart 1964 en het
eerste resultaat is gemeten in november 1964.
De gem. scheutlengte per boom was bij:
Chloorpicrine 232 cm
Methylbromide 212 cm
M I 107 cm
Onbehandeld 108 cm
Malling-Merton onderstammenproef
IN 1956 werd dit perceel geplant en de belang-
stelling voor deze M.M. typen was groot om
dat volgens buitenlandse berichten in deze serie
onderstammen zouden zitten met een groeikracht
tussen type IX en II. Zeer veel gegevens zijn ver
zameld zoals scheutlengte, gewicht snoeihout,
stamomtrek, oppervlakte m'- per boom en natuur
lijk de opbrengst. Hieronder volgt een tabel met
de belangrijkste gegevens. Daaruit blijkt dat de
M.M. 106 het dichtst het gestelde doel benaderde.
Deze onderstam heeft echter op kalkrijke grond
zoveel last van voedingsziekten dat er van een
verbetering ten opzichte van de bekende M-typen
beslist geen sprake is.
Resultaten Golden Del. op M.M. onderstammen.
Stipbeslrijdingsproef
i
totaal
:htheid
01
co
0
X
<M
CC
onderstam
kg per boom
totaal 1958-
Sm
O)
a<M
CD
Oi
i-M
Sm
CL> C
a c
Q- c
0.5
kg per m2
totaal 1950-'
kg per ha
bij 60% die
M II
69.3
6.9
10
60.000
M VII
51.4
5.6
9.2
55.200
MM 104
60.5
9.6
6.3
37.800
MM 106
45.7
4.0
11.4
68.400
MM 109
44.8
6.6
6.9
41.400
MM 111
40.5
5.0
8.1
48.600
Indien
type IX bij
deze proef betrokken zc
zijn geweest was de opbrengst per ha in totaal
over deze jaren belangrijk groter geweest en zou
zeker gesteld kunnen worden op 90 a 100.000 kg.
OP lichtere zavelgronden kan in sommige ja
ren de stip vooral bij Cox's Oranje Pippin
ernstige vormen aannemen. Dit geldt ook zeker
voor de proeftuin. De laatste jaren is hier aan
dacht aan besteed en zijn proeven genomen met
het spuiten van Calciumnitraat met uitvloeier
op het ras Cox. Na bewaring tot half januari
werden de volgende resultaten verkregen.
9-JARIGE BOMEN
Type IX gem. kg/b. stip
onbehand.
Ca nitraat
Type II
onbehand.
Ca nitraat
bederf rot en stek tot.
14 21,3 64,3
3,6 18,9 26,4
Boom vormenproef
ZOALS reeds vermeld is het jongste gedeelte
van de proeftuin beplant met verschillende
boomvormen. Een gedeelte hiervan zijn de pere
rassen Conference en Doyenné du Cornice waar
van de opbrengstcijfers tot nu toe zo laag zijn
dat een vergelijking nog niet mogelijk is.
Bij de appels zijn reeds goede opbrengsten ver
kregen en zullen dan ook nader besproken wor
den.
De boomvormen die hier met elkaar vergele
ken worden zijn;
Vrije spil;
Afgeplatte spil;
Leggerspil
Vrije haag.
Uit de tabel op pag. 655 blijkt dat de verschil
len in opbrengst groot zijn.
Enkele oorzaken hoe deze verschillen ontstaan
zijn wel te geven. In de eerste plaats is het aan
tal bomen per ha van de verschillende boomvor
men niet gelijk. In de tweede plaats is vooral bij
de vrije haag tot nu toe zeer weinig gesnoeid maar
alles zoveel mogelijk uitgebogen en aangebonden
aan draad.
Aangezien nog maar van 3 jaar cijfers bekend
zijn kunnen nog geen konklusies getrokken wor
den. Wel blijkt hieruit dat meer bomen per ha
vooral in de jeugd betere uitkomsten geeft. Ook
kan hieruit geleerd worden dat bij bepaalde ras
sen als Cox's Oranje Pippin, Winston en Tijde-
man's E. W. een voorzichtige snoei in de jeugd
jaren tot hogere kg-opbrengsten kan leiden.
(Zie verder pag. 655)