KNLC
AANDACHT VOOR ERFPACHT
OVER ONS ONDERWIJS
ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD
I\E land- en tuinbouw heeft zich aan te passen aan de sterk veranderende
omstandigheden. Hoe vaak wordt dit niet betoogd in allerlei toonaar
den Alom treedt een schaalvergroting op, waaraan de agrarische bedrijfs
tak zich niet onttrekken kan. Schaarse en steeds duurdere arbeidskrachten
en veelal in direct verband daarmee de moderne technische middelen, die
toegepast moeten worden.
Het zijn vooral de bedrijfsgebouwen, die nodig aan een modernisering en
aanpassing onderworpen moeten worden. Maar daarnaast moet geïnvesteerd
worden in de dode en levende inventaris, in de grond ook als vergroting
van de bedrijfsoppervlakte aan de orde is. Het financieringsprobleem wordt
wel het grote probleem van de land- en tuinbouw in de naaste toekomst ge
noemd. Vooral voor de jonge beginnende boer maar niet voor hem alleen.
Alle mogelijkheden om tot verlichting van de grote problemen van de zich
moderniserende landbouw te geraken, moeten in principe worden onder
zocht. Welke liggen er op het terrein van de juridische vormen van grond
gebruik?
DE DERDE MOGELIJKHEID
Eigendom en pacht zijn de beide
sterk overheersende rechtsvormen
van grondgebruik in ons land. Er zijn
er nog enkele, maar veel minder be
kend: het beklemrecht als Groningse
specialiteit en voorts de erfpacht,
ook al een oud instituut, maar even
zeer algemeen weinig bekend. We
behoeven hier niet veel uit te weiden
over eigendom en pacht. Hun vóór-
en nadelen zijn wel bekend, al zul
len die streeksgewijs verschillend
worden gewaardeerd.
Toch mag gewezen worden op be
paalde kanten van de eigendom en
de pacht, die geleidelijk in een ander
licht komen te staan, nu de noodzaak
van forse aanpassingen in de land
bouw zich steeds duidelijker aan
dient. Voor het verwerven van eigen
dom is veel geld nodig. Voor het
exploiteren van een pachtbedrijf
uiteraard veel minder. Maar de pacht
wordt geregeerd door uitgebreide
wettelijke voorzieningen, voortge
sproten uit de behoefte de pachter
te beschermen. De voor de pacht
prijsbepaling gestelde regels laten
niet genoeg ruimte het nodige direc
te verband tussen de verbetering van
het gepachte en de wijziging van de
pachtprijs. Al zij onmiddellijk toe
gegeven, dat bij goede verhoudingen
tussen eigenaar en gebruiker veel
problemen tot een bevredigende op
lossing zijn te brengen.
Is de erfpacht niet een geschikte
tussenvorm? In de duurzame con
troverse over de wenselijke uitgifte-
vorm in de nieuwe polders kreeg hij
uiteindelijk een kans. Maar was dat
een faire kans?
ERFPACHT IN DE
NIEUWE POLDERS
Erfpacht is een zakelijk recht (dus
te verkopen en te vererven) voor
een lange tyd tot gebruik tegen be
taling van een jaarlijkse canon, d.i.
de „pachtprijs", waarbij rekening is
gehouden met de lasten, die de erf
pachter te dragen heeft. Deze rechts
vorm kwam heel weinig voor bij de
normale exploitatie van agrarische
bedrijven. Wel in allerlei bijzondere
gevallen, b.v. in de stedelijke sfeer,
bij het gebruik van woeste gronden,
dijkland e.d. Met als gevolg, dat er
eigenlijk ook niet van enigszins al
gemeen gebruikelijke erfpachtsvoor-
waarden kon worden gesproken.
Juist die voorwaarden nu zijn door
slaggevend, als het erom gaat de
voordelen en verdere specifieke bij
zonderheden goed te beoordelen.
Op een gegeven ogenblik heeft de
overheid kunnen besluiten naast de
pacht (afgezien van staatsexploitatie)
ook erfpacht en verkoop in eigen
dom als uitgiftevormen toe te laten.
In oostelijk Flevoland is al met de
uitgifte in erfpacht begonnen. Voor
de verkoop zijn ook beleidslijnen
vastgesteld, al is recentelijk de
groep gegadigden weer wat beperkt.
Aan die verkoop is een aantal moei
lijke punten verbonden, die hoe
verkieslijk de intrede van deze
vorm in de polder ook in principe
mag zijn nog niet direct zoveel
perspectief voor deze eigendoms
uitgifte bieden. Reden temeer om te
trachten de erfpacht te bevorderen.
De ervaringen met de erfpachtsuit
gifte in 1964 opgedaan, waren niet
zo bemoedigend. Voor een deel wor
den daarvoor oorzaken genoemd,
die zich op enige afstand van Zwol
le moeilijk laten beoordelen, voor
een ander deel zijn die te vinden in
de gestelde voorwaarden.
Daarbij gaat het om allerlei be
palingen, die nauwelijks of niet
van die van de pacht afwijken,
maar ook en vooral om de hoog
te van de canon. Die is n.l. afge
stemd op de pacht voor onbe
huisd land met aftrek van lasten.
Omdat de erfpachter zelf de ge
bouwen moet stichten, is het juis
ter de canon af te stemmen op de
pacht van behuisd land, daarvan
dan afgetrokken de volledige kos
ten van gebruik van de gebouwen,
alsmede de reeds genoemde ande
re z.g. eigenaarslasten..
OOK VOOR HET OUDE LAND
Het zou jammer zijn als de erf
pacht in de IJsselmeerpolders onvol
doende kansen kreeg. Deze rechts
vorm lijkt bepaalde mogelijkheden
te bieden om wat verlichting te
brengen in agrarische zorgen, die
we eerder noemden. Hij is daarom
ook voor het oude land van belang.
Het zou mogelijk zijn om, evenals bij
de pacht, de grond niet te behoeven
te financieren, terwijl de erfpachter
zich ten aanzien van de inrich
ting van de gebouwen en opstallen
als een eigenaar zou kunnen gedra
gen: een belangrijk punt voor een
landbouwbedrijf-in-beweging.
Maar veel hangt af van de gelden
de voorwaarden. Het oordeel van de
gebruikelijke financiers, de boeren
leenbanken, is hier van grote be
tekenis. Er zullen ook enige regels
inzake het goede gebruik van erf-
pachtsgoed nodig zijn. En dan is er
niet in de laatste plaats de canon.
Als de erfpacht voor een lange
re tijd wordt aangegaan dan 25
jaar en dat is logisch, want hij
kan zelfs eeuwigdurend zijn
geldt de Pachtwet hiervoor niet
meer. Men is dus in dit opzicht
vrij om overeen te komen wat
men wil. Is hier een weg om de
Pachtwet te ontduiken, met aller
lei ongewenste gevolgen? Als men
dit vreest moet men tegelijkertijd
zich ook realiseren, dat de eige
naar maar weinig meer te ver
tellen heeft over zijn eigendom.
Misschien valt de animo van die
kant voor deze rechtsvorm tegen.
OORDEEL VAN HET K. N. L. C.
Het K. N. L. C. heeft in een en
ander aanleiding gevonden om de
aandacht in eerste instantie die
van het Landbouwschap te vra
gen voor de erfpacht. In de eerste
plaats voor de noodzaak om deze in
nieuwe polders aantrekkelijker te ma
ken. Daartoe moet in elk geval de
canonbepaling worden herzien; pacht
waarde en totale kosten van behuis
de landen moeten hierbij in beschou
wing worden genomen. Als dat niet
kan, moet subsidiëring van de boer-
derijbouw door de erfpachter wor
den gesubsidieerd; een boer in een
ruilverkaveling, die zich verplaatst
maar niet erfpachter in de polder
wordt, krijgt ook zo'n subsidie. Dit
standpunt is niet nieuw. De georga
niseerde landbouw verdedigde dit al
eerder. Maar het K. N. L.C. vindt het
noodzakelijk, dat dit nogmaals met
nadruk gebeurt.
Want in de tweede plaats gaat
het het K. N. L. C. om de erfpacht
in het algemeen, ook buiten de
IJsselmeerpolders. Op zijn minst
moet een goed onderzoek door
deskundigen plaatshebben naar al
zijn mogelijkheden en moeilijk
heden. Het zou nuttig zijn in de
praktijk bruikbare modelerfpachts-
voorwaarden te ontwerpen. Over
deze dingen moest een goed lees
bare voorlichtende brochure, b.v.
van het Landbouwschap, verschij
nen.
STR.
I\E tijd waarin de ene helft van Nederland de andere helft examen afneemt is weer ongeveer
aangebroken. Daarom mogen wij nu wel een bijzondere belangstelling verwachten voor de school
en het onderwijs. Dat wij dit zo stellen zou kunnen inhouden dat die belangstelling voor school en
onderwijs buiten de examen-tijd minder op de voorgrond treedt. Wij menen dat dit ook vaak wel het
geval is. Toch is het goed om voor ogen te houden dat men als ouders de onderwijstaak niet geheel
mag en kan overlaten aan de leraren van de school, maar dat die onderwijstaak een onderdeel is
van de totale opvoedingstaak waarvoor de verantwoording berust bij de ouders.
Rl'IMERE TAAK
MET het bovenstaande zouden wij een beroep
willen doen op een groeiende belangstelling
van de zijde van de ouders voor het onderwijs
dat zij aan hun kinderen laten geven. Déze be
langstelling is in het belang van school en leer
ling beide. Wij zouden zelfs deze opvatting nog
ruimer kunnen stellen. Wij denken daarbij aan
de belangstelling die van de kant van de organi
saties, van de ouders uit zou kunnen gaan naar
het totale onderwijs. Het komt ons nl. voor dat
in de toekomst van de landbouworganisaties ge
vraagd zal worden dat zij hun belangstelling voor
het onderwijs niet slechts richten op het land
bouw- en landbouwhuishoudonderwijs dat door
hen zelf wordt bestuurd, maar ook op andere vor
men van voortg-rzet onderwijs die op het platte
land een rol spelen.
WAAROM
WAAROM die ruimere taak voor de landbouw-
organisaties op het terrein van het onder
wijs? Dienen zij zich met meer dan het lager
beroepsonderwijs voor kinderen van de leden bezig
te houden? Het antwoord hierop is af te leiden uit
de verandering die in de huidige maatschappij
plaats vindt en die ook op het platteland meer en
meer doorwerkt. In de huidige samenleving zien
wij het aantal beroepsmogelijkheden regelmatig
groeien. In het bedrijfsleven in het bijzonder
breidt zich het aantal functies zeer snel uit door
dat een aantal beroepen in verschillende deelfunc
ties worden opgedeeld. Voor de vervulling van de
functies zijn uitgesproken specialiteiten nodig.
Vaak worden die specialisten opgeleid in het be
drijf waarin zij gedurende een aantal jaren werk
zaam zullen zijl- en het kan gebeuren dat na
enige jaren opnieuw een omscholing moet plaats
vinden omdat de techniek zich zover heeft ont
wikkeld dat nieuwe functies die van de bedoelde
specialist hebben verdrongen. Om dan omscho
ling mogelijk te maken wordt van de beroeps
beoefenaar een zo ruim mogelijke mate van fle-
xabiliteit verlangd. De consequentie is dan ook
dat het onderwijs, ook het beroepsonderwijs niet
langer opleidt voor een bepaald beroep doch
slechts op dat beroep voorbereidt. Is het wonder
dat in deze ingewikkelde maatschappij waarin
steeds nieuwe mogelijkheden voor de beroepsuit
oefening ontstaan de leerling niet gebaat is met
een zich snel aanleren van een beroep? De leer
ling heeft vooral een zo breed mogelijk algemeen
voortgezette opleiding nodig. Wij kunnen niet stel
len dat op het platteland de eisen ten aanzien
van deze opleiding anders liggen dan in de stad.
Stad en platteland immers groeien in dit opzicht
naar elkaar toe en het onderwijs zal er mee reke
ning moeten houden dat de leerling van nu de
werker van het jaar 2000 zal zijrt.
ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS
EN BEROEPSONDERWIJS
WIJ pleiten dus voor een zo ver mogelijk
voortgezette algemene opleiding. Die oplei
ding immers geeft het kind de mogelijkheid om
zover het hem mogelijk is op te klimmen in zijn
beroep. Dit betekent een waarschuwing tegen een
té vroege keuze van een beroep. Het is duidelijk
dat deze gedachte ook op het platteland meer en
meer ingang vindt. Wie zijn kind naar een H.B.S.
kan sturen stuurt het niet direct naar de lagere
landbouwschool of naar de huishoudschool. Dat
neemt niet weg dat er in elke maatschappij dus
ook op het platteland leerlingen zijn voor wie
lager beroepsonderwijs het meest is aangewezen.
Dan nog doet zich de vraag voor of deze leerlin
gen een keuze kunnen maken uit de verschillende
scholen voor lager beroepsonderwijs op het
moment dat zij de lagere school verlaten. Voor
een latere keuze van het beroep pleit bovendien
de verplaatsing om na de lagere school nog twee
jaar algemeen voortgezet onderwijs te volgen. In
het belang van de leerling is het om zijn keuze
van een beroep tot na die twee jaar te kunnen
uitstellen. Hiermee zou het onderwijs ten platte-
lande rekening kunnen houden door het gebruik
maken van de mogelijkheden die de Mammoetwet
daartoe biedt, over te gaan tot de stichting van
scholengemeenschappen waarin bijvoorbeeld lager
technisch onderwijs, leger economisch-administra-
tief onderwijs, lager land- en tuinbouwonderwijs,
(lager) landbouwhuishoudonderwijs en middel
baar algemeen oortgezet onderwijs (mavo) zou
worden gegeven. Deze laatste onderwijsvorm past
geheel in het kader van een scholengemeenschap
voor lager beroepsonderwijs omdat het de moge
lijkheid opent van een wijdere perspectief voor
hen van wie achteraf blijkt dat zij meer moge
lijkheden hebben dan hun kunnen worden gebo
den in het lager beroepsonderwijs.
ISOLEMENT?
IIET beroepsonderwijs met name het nijver-
heidsonderwqs voor meisjes en het land
bouwonderwijs waarmee zich de landbouworga
nisaties bezig houden kan niet meer worden los
gezien van het overig onderwijs. In de tijd dat
nijverheidsonderwijs en landbouwonderwijs op
kwamen was er veel minder behoefte aan coördi
natie en samenwerking dan thans. De landbouw-
huishoudschool en de landbouwschool bewezen en
bewijzen hun diensten aan de plattelandssamen
leving. Zij zullen in de toekomst die diensten moe
ten blijven bewijzen in een veranderde maat
schappij waarin meer samenhang bestaat.
Van de landbouworganisaties als bestuurders
van dit onderwijs mag naar onze mening wor
den gevraagd dat zij die samenhang niet ont
kennen, maar er rekening mee houden. Het be
tekent dat zij recht doen aan het verlangen
van de leerling uit het agrarisch milieu naar
een ontplooiing van al zijn mogelijkheden.
In de practijk zal dit van de landbouworga
nisaties vragen om contact te leggen met de
besturen van andere vormen van beroeps- en
algemeen voortgezet onderwijs ten plattelande.
Zou dit contact op den duur achterwege blij
ven dan is het te vrezen dat landbouwonder
wijs en landbouwhuishoudonderwijs zich plaat
sen in een isolement dat het niet verdient.
J. R. W.