Productie op een geordende markt KNLC 514 MAURITSPLEIN 23 Wist U dat ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD ANLANGS kondigden de beide grote varkensslagerijen van Hartog en Zwanenberg aan dat zij samen een groot varkensfokbedrijf wilden be ginnen. Volgens deze fabrieken stelt de vleeswarenindustrie andere eisen aan het slachtvarken dan de bedrijven die bacon verwerken. Prijs en kwaliteit van de grondstof bepalen voor meer dan 70 de prijs van de vleeswaren, vandaar dat genoemde bedrijven een eigen groots opgezet en wetenschappe lijk geleid bedrijf lonend achten. Zij willen de elite fokkerij in eigen hand* houden. De vermeerdering en het mesten past volgens hen beter op de boerenbedrijven. Het nakomelingschap moet natuurlijk wel in de eigen fabriek verwerkt worden. De kosten van zo'n fokbedrijf lopen ongetwijfeld in de miljoenen. Die wil men met verbeterde kwaliteit terug verdienen. Het varkenmesten zal dan wel als een gesloten geheel op contractbasis plaats vinden, waarbij ook het voer en de levertijd van de varkens wel aan regels zal zijn gebonden. De centrale fokkerij maakt o.a. een continue levering van mestvarkens mogelijk. NIEUWE PERSPECTIEVEN Het aloude probleem van de regel matige levering van grote partijen van uniforme en goede kwaliteit is ook hier dus onder ogen gezien. Voor slachtkippen was dit probleem al practisch opgelost door de contract teelt. Volgt hier de varkensmesterij? We moeten ons niet in slaap laten sussen met de gedachte dat dit on mogelijk is. De inschakeling van boeren var- kensmesters opent juist nieuwe pers pectieven,.'die zeer ver en snel om zich heen' grijpen. Het is hoog tijd op te houden met te vragen of de boerenzelfstandigheid door contract teelt wordt aangetast: het is binnen kort een theoretische vraag. De vraag naar de rechtspositie van de boer die aan contractteelt doet is echter van het grootste belang. En de vraag of niet ook de coöperatieve vlees- warenfabrieken ten spoedigste hun levering op basis van mestcontracten zullen moeten regelen om ook zeker te zijn van goede kwaliteit en regel matige levering. DE OVERIGE MARKT Natuurlijk kan er worden aange voerd, dat dit hele probleem alleen maar geldt voor de verwerkende in dustrie. Het verse varkensvlees doet aan deze integratie nog niet mee. En er is nog. steeds- een flinke export van vers geslachte halve varkens. Zolang die groep nog niet meedoet, zo kan men stellen, is er nog geen gevaar en kan men de huidige prak tijk nog wel voortzetten. Maar de on regelmatige toelevering zal vererge ren, als een steeds toenemend per centage van de varkens aan de vrije markt wordt onttrokken doordat zij op contract liggen. Juist daarom weer zoekt de verwerkende industrie de richting van de contractproductie. De noodzaak daartoe wordt bij de fabri kanten steeds gróter en waarschijn lijk ook bij de coöperaties. Hierdoor worden de afnemers van vers vlees tenslotte wel gedwongen om tot een soortgelijke stabilisatie in de aanvoer te komen. PRODUCTEN-ORGANISATIE Het is interessant om deze hele ontwikkeling eens te bekijken in het perspectief van de discussie over de producenten-organisatie die tegen woordig zo actueel is. De producen ten-organisatie wordt n.l. aanbevolen om de marktpositie van de produ cent te verstevigen door van tevoren afgesloten contracten. Daarbij ver plicht men zich een bepaalde hoe veelheid product van bepaalde kwa liteit aan de producenten-organisatie te leveren. De producenten-organi satie kan dan dit product reeds van tevoren doen verkopen, aan bepaal de afnemers, zelfs op langjarig con tract voor een hele periode. Dit stemt geheel overeen met datgene waaraan Hartog en Zwanenberg blijk baar behoefte hebben. ACTIE-COMITÉ Nu kan men op de grote gevaren van producenten-organisaties wijzen en daartegen zeer grote bezwaren hebben, zoals de laatste weken door een actie-comité ook naar voren is gebracht. Ik ben echter van mening dat het weinig zin heeft zich te weer te stellen tegen een bepaalde ontwik keling, die past in de maatschappe lijke en economische richting waar in wij koersen. Als zo'n koers bepaald is, dan moet men kijken welke slech te gevolgen nog kunnen worden voorkomen. Ik heb het vermoeden dat ook het zojuist genoemde comité dit ook wel op die manier ziet. Wan neer men echter de samenstellende delen van het comité bekijkt dan ziet men een nog al heterogeen gezel schap. Vooral voor de handelsorga nisaties die er bij betrokken zijn be^ tekent de producenten-organisatie met contractteelt, dat aan hun dienst verlening geen behoefte meer be staat. In een gereglementeerde markt is natuurlijk wel behoefte aan amb tenaren die zorgen dat het product de juiste wegen volgt, maar voor zelfstandige handelsondernemingen blijft heel winig ruimte. Voor deze ondernemingen is deze ontwikkeling dus dodelijk en het zal niemand ver wonderen dat daar geprobeerd wordt alles te doen wat deze hele ontwik keling zou kunnen tegenhouden en daartoe zoveel mogelijk medestan ders te krijgen. De bezwaren dienen zo groot mogelijk te worden afge schilderd. MOGEN EN MOETEN Ook het mooie verhaal van de zo zeer geroemde zelfstandigheid van de varkensmester kan hiervoor gebruikt worden. Men kan als ondernemer zijn technische adviezen krijgen van een neutrale instelling, die vertelt welk type varken het beste is en welk voer men het best kan ge bruiken, waarbij men af moet wach ten of iemand het betere varken ook. beter wil betalen. Men kan ook deze gegevens voorgeschreven krijgen in een contract van een afnemer die zich dan van te voren bereid ver klaart dat betere varken ook beter te honoreren. Het grote kwantum varkens dat reeds op contract wordt gemest be vestigt mijn indruk, dat het gros van de boeren de zekerheid kiest boven de onzekerheid al wordt het mesten op contract als het minst zelfstan dige aangevoeld. Wanneer nu ook nog de afnemer bij het systeem van de gebonden markt gebaat blijkt te zijn dan zal men zich daar toch op in moeten stellen, ook al is dit voor sommigen bijzonder vervelend. Het gevaar van de totale uitschakeling bestaat im mers ook nog NIEUWE MARKTPOSITIE Het moet duidelijk zijn dat hier slechts over één product is gespro ken n.l. varkensvlees. Er bestaat mijn inziens behoefte aan een nieu we markt-organisatie, waarbij voor de producenten de producenten-orga nisaties een belangrijke rol kunnen spelen. Dat deze meer dan een start subsidie zouden behoeven lijkt mij hoogst onwaarschijnlijk en dus niet gewenst. Dit laatste geldt ook voor partnerlanden van de E.E.G. De verhouding producenten organisatie en coöperatieve ver werking dient zo gauw mogelijk met deze coöperaties te worden doorgesproken en geregeld. Of nu ook voor andere producenten het zelfde geldt hangt volgens mij geheel af van de wijze waarop het product door de markt gaat. Ir. C. S. KNOTTNERUS Producenten-organisaties willen een betere aanpassing van vraag en aanbod bevorderen. Om dit van producentenzijde te kunnen heeft men partners nodig die de consument vertegenwoordigen of althans veel dichter bij de consu ment staan. Als zodanig zijn op dit ogenblik een aantal grote win kelbedrijven en samenwerkende middenstandsbedrijven in de markt. Het zal veel van de samenwerking met deze vennoot schappen afhangen of producen ten-organisaties een belangrijke rol zullen gaan spelen. Volgens velen ziet het er wel naar uit. Wij van onze kant zullen er goed aan doen onze krachten daar aan te wenden waar de kans op suc ces het grootst is. Dat vraagt voor al een productsgewijze benade ring. Daarbij kan nog worden aan getekend dat er producten zijn waar de producent niet eens meer aan te pas komt. Ik denk dan met name aan kaas. Hier is de zeggenschap volledig overgegaan op de fabriek, zij het dan veelal op de coöperatieve fabriek. Een aansporing voor d© coöperatieve fabrieken om te laten zien dat de belangen van de producent, ook van de gezamenlijke producenten, voorop staan. Dat aan te tonen zou betekenen dat een afzonder lijke producenten-organisatie niet op zijn plaats is daar waar coö peratief wordt geproduceerd. (T\E afschrijvingsmethoden waarover mijn vorig artikeltje handelde, heide hun „vóór en tegen" heb- d-J henGeen wonder, dat is met vele dingen op dit ondermaanse het geval. Neem het stukje van vorige week maar eens voor u. Afschrijven van de aanschafwaarde heeft het voordeel van zeer eenvoudig en voor ieder begrijpelijk te zijn. Verder is de druk der afschrijving ieder jaar even zwaarmaar dit is alleen een voordeel als het gebruik dat we van de duurzame pro- duktiemiddelen maken ook ieder jaar gelijk is en de overige kosten stabiel zijnterwijl de capaciteit gelijk blijft. Deze voorwaarden zijn echter in de praktijk bijna nooit vervuld. Door de afschrijvingen komt ieder jaar een gedeelte van het geïnvesteerde vermogen vrij en hierdoor dalen de rentekosten, terwijl daar tegenover het onderhoud met het ouder worden van de produktiemiddelen meestal een stijgende ten- denz vertoont. Om deze reden verdient wellicht afschrijving over de boekwaarde de voorkeur, daar dan afschrijving en rente in het begin hoog en aan het einde laag zijn. Terwijl dus, zoals reeds is opge merkt, het onderhoud juist in het begin weinig en met het ouder worden meer vraagt. OM nu de bezwaren van beide methoden zoveel mogelijk op te heffen en de voordelen te combi neren maakt men wel gebruik van een afschrijvingsmethode die een combinatie is van de beide irïethoden die ik vorige week besprak. Men schrijft dan af een percentage dat gelijk is aan het rekenkundig gemiddelde der percentages over aanschafwaarde en boekwaarde. Als voorbeeld neerri ik nu de eerste, de zesde en de tiende af schrijving uit het voorbeeld van vorige week. We vinden dan: Eerste afschrijving 9 van 10000 -f 20 Vz van 10000 900 2050 2 2 Zesde afschrijving 9 van 10000 -f 20 V2 van 3175 900 651 2 2 Tiende afschrijving 9 van 10000 -f- 2OV2 %'van 1269 900 260 -f 1.475- 775,— 580,— Vergelijken we nu deze drie methoden over deze drie jaren dan vinden we: Afschrijvingen: Methode 1 Methode II Methode III eerste 900,— 2.050,— 1.475,— zesde 900,— 651,— 775,— tiende900,— 260,— 580,— Onze lezers kunnen nu gemakkelijk het verloop van allé tien jaren invullen. Methode III staat be kend als de methode LEWIN en draagt duidelijk de kenmerken van het compromis. y~j U heeft de praktijk ook nog wel andere methoden gevonden. Hierboven hebben wij reeds opge- y merkt dat ook het afnemen van de capaciteit der duurzame produktiemiddelen een fak- tor is waarmee moet of althans kan worden gerekend. Neem b.v. een machine. De waardedaling kan in hoofdzaak door twee feiten worden veroorzaakt, n.l.: a. door veroudering en b. door gebruik. Aannemende dat de veroudering regelmatig verloopt, met het gebruik is dit weer anders. Bij druk gebruik zal de levensduur korter zijn dan bij minder druk gebruik. Toch zal in het algemeen een machine die maar 1000 uur per jaar wordt gebruikt niet een drie maal langere levensduur hebben dan eenzelfde machine die 3000 uur per jaar wordt gebruikt. Bij ma chines die in de loop der jaren zeer onregelmatig worden gebruikt zou men daarom de afschrijving kunnen splitsen in een constant deel en een variabel (wisselend) deel. Laten we aannemen dat een machine bij een gebruik van 2000 uur per jaar vijf jaar dienst kan doen en bij een gebruik van 5000 uur per jaar drie jaar en dan volgende week eens zien hoe de af schrijvingen dan verlopen. MEIJERS.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 6