499
VRIJDAG 1 4 MEI 1965
i het reliëf,
ïrvallen heb-
rgrond weg
ge gebieden,
nklinken en
yr te liggen,
rstromingen.
voor boom-
tijden
nsdeels voor
j herinneren
en zoutwin-
V zodanige
wat gevaar
deze tot een
3e bevolking
moest
dat in de
>nd is in zijn
root percen-
De Vereni-
Andere in-
n de water-
wegen), de
aat met zijn
i is verdwe-
tunnel-
zien
,n het West-
tstrekt van
van een
dschapsver-
aarvoor een
bezwaren, naar mijn persoonlijke opvatting, wanneer
zij een te eentonig beeld gaan opleveren en er zijn
mensen die de Zuiderzeepolders daarvan bijv. niet
vrij achten. De moderne technische eisen van de agra
rische bedrijfsuitoefening vragen daarbij om grote
percelen, regelmatig gevormd, met aanliggende, zo
veel mogelijk rechte wegen aan de voorzijde der per
celen en dito waterleidingen aan de achterzijde. Dit
lijkt zeer strak, maar in de praktijk is bijv. bij ver
kaveling van oudere polders een dergelijke technisch
ideale vormgeving in Zeeland niet mogelijk. Daar-
enbij worden dergelijke theoretische patronen in onze
provincie doorbroken door een vrij net van binnen
dijken. Zij zijn bepalend voor het eigen karakter van
het Zeeuwse landschapspatroon, zowel in het vlak
als in de derde dimensie, immers de horizon wordt er
c'oor bepaald en meestal zelfs vrij dichtbij afgepaald.
VOOR de verticale dimensie zijn we in het Zeeuwse
landschap, behalve op bebouwing, speciaal aan
gewezen op beplantingen. De akkerbouw in Zeeland
is in 't algemeen een tegenstander van intensieve
beplantingen. De veehouderij kan er zich veel gemak
kelijker mee verenigen. En voor de fruitteelt betreft
het zelfs een levensvoorwaarde.
De akkerbouwer vreest voor zijn gewassen de con
currentie van wortels van het geboomte langs de rand
van zijn percelen; hij vreest grondverlies en schaduw
werking; hij vreest het dientengevolge langer groen
blijven van zijn gewas en daarom weer ongelijk af
rijpen; hij vreest dat zijn geoogste gewas niet vroeg
en snel genoeg zal drogen en hij vreest de insekten-
werking van uit de windsingels, bijv. het optreden
van wantsen. In 't algemeen heeft hij daarin geen
ongelijk en dient men inderdaad met vele van deze
bezwaren rekening te houden. Dit kan door bijv. de
wegen liefst zoveel mogelijk in Noord-Zuid richting
met opgaand geboomte te beplanten en dan aan de
westelijke zijde. De gewassen hebben in dat geval zo
wel de morgen- als de middagzon. De akkerbouwer
moet ook niet blind zijn voor de positieve zijden van de
beplantingen, omdat het breken van de wind en het
bevorderen van luwte ziin voorderen biedt..Daar
waar de gronden licht en stuifgevoelig zijn
spreekt dat al 'heel sterk, en zo heeft men bijv.
in de Bathpolders in de Middenpolder niet voor
niets grote percelen, die onder voorjaarsstui-
ven leden, in windsingels gezet. Op Jutland
heeft de Deense Heide Mij eerst in de laatste
100 jaar alle heide en woeste grond ontgonnen,
om nu 1500 kilometer windsingels per jaar terug
te moeten poten.
De veehouderij kent de waarde van luwte
voor het vee. Gras behoeft bovendien geen
sterke uitdroging of droogte in 't algemeen.
Daarom verdienen de weidebedrijven en weide-
percelen uit een oogpunt van de aanleg van
windsingels en het bezigen voor de teelt van
opgaand hout langs de randen, waar toch afge
rasterd moet worden om bijv. het intrappen
van de taluds van waterleidingen te voorkomen,
bijzondere aandacht.
Ï\E fruitteelt kan helemaal niet zonder wind-
schut. Ir. Van Rhee is in 1959 op een
proefschrift dienaangaande de doctorstitel ver
leend. Het onderzoek betrof speciaal Zeeuwse
omstandigheden en het verscheen als Medede
ling Nr 1 van het „Proefstation voor de Fruit
teelt in de volle grond" te Wilhelmihadorp. Kort
samengevat toonde hij aan dat windbeschutting
een grote invloed heeft op de windremming, de
verdamping, de temperatuur en de relatieve
luchtvochtigheid.
De windremming is o.a. afhankelijk van de
hoogte en de dichtheid van het windscherm.
Merkwaardig is dat dichte windschermen min
der windbreking geven dan middelmatig door
latende schermen. Ook is een gebroken boven-
lijn van het schut beter. Achter het scherm 5
het afremmen van de wind het sterkst. Op een
afstand van ongeveer 30 maal de hoogte van
het schut is de windkracht weer gelijk aan die
in het vrije veld, vandaar de noodzaak van
tussenschermen in grote boomgaarden. Dr. Van
Rhee constateerde o.a. in de luwte van de
schermen een aanzienlijk hogere opbrengst,
vooral van peren (betere bloei). Andere gun
stige resultaten constateerde hij bij gewassen
als aardbeien, vroege aardappelen, sla en peen
tjes. Trouwens de praktijk weet daarvan, wan
neer U de richels haver rond een strook augur
ken ziet gezaaid. Vooral in het buitenland ook
wordt zeer veel onderzoek, juist ook praktijk
onderzoek, naar de waarde van windschut ver
richt.
Het lijkt mij om tweeërlei redenen gewenst
daarop goed te letten. In de eerste plaats be
tekent een netto-verbeteringsmogelijkhcid
van de opbrengst van een bepaald gewas van
slechts 12 toch een zuiver winstvoordeel.
In de tweede plaats mag de landschaps-
opbomv ons niet onverschillig laten. Het be
treft mede een presentatie van de landbouw
tegenover de medeburger. Het uiterlijk van
een streek is naar de indr.uk die op de
medemens wordt gemaakt bepalend voor
diens reactie daarop. Iedereen ziet liever iets
aantrekkelijks dan iets lelijks. En uit dien
hoofde zijn een goed begrip en een goede
medewerking op het gebied van de land
schapsvorming van - agrarische zijde mede
dienstbaar aan de leefbaarheid van het
platteland.
Ir. M. A. GEUZE.
te grote rol. Vroeger was de heg een practische zaak
voor het agrarisch grondgebruik. De heg fungeerde
niet alleen als middel tot afrastering van een perceel
met grazend vee, maar het was ook bij uitstek het
middel tot het vastleggen van perceelscheidingen, van
eigendomsgrenzen. In Zeeland zal dat laatste niet zo
zeer het geval geweest zijn, daar beschikte men voor
dit doel over sloten en greppels. Het omheinings
karakter stond in Zeeland voorop, karakteristiek wer
den daartoe de doornhagen. Het opgaand hout had
zijn eigen waarde. Trouwens alle hout had in de ver
leden tijd waarde: brandstof, musterd voor de bak
kersoven, populieren- en wilgenhout voor de klom
penmakerij; bouwhout (o.a. iepen), geriefhout (es-
senhout) enz.
Alle boom- en struikgewas is bepalend voor het
verticale patroon van het landschap. Doch in de eerste
plaats moet agrarisch de aandacht gevraagd worden
voor het horizontale patroon. In de nieuwere inpolde
ringen is dat gemakkelijk en logisch terug te vinden,
het is rechthoekig van indeling, zie Noord-Beveland.
Hoogstens wordt de kaart onderbroken door een
slinger van een enkele kreek, die te ingrijpend bleef,
tot in de Quarlespolder en de Braakman toe. Derge
lijke landschappen zijn overzichtelijk in hun meet
kundig karakter en behoeven aesthetiseh bepaald niet
verworpen te worden. Integendeel. Ze krijgen eerst