VAN EI TOT LEGE DOP
r
r
H „Wit? Heb ik daar nu
V li 1,1 D A C 16 APRIL 1 r» 6 3
„Nu moet het leven
maar beginnen, 't is
me veel te warm hier
binnen
„Zeg, wie ben jij, en
wat doe je hier? Jé
bent m'n zus? wel,
dat doet me plezier."
zegt het kuiken, en
ltrakkrak, met een
heel jichte smak is het
ter wereld, knock out
gevochten, want het
moest het leven zelf
wrochten.
„Ben ik nou kippig?
Wat zie ik daar? Net
was er niets, nu ligt
er iets klaar."
Het speelt maar
neen, u bent te vlug!
„Ik lig van moeheid op
m'n rug."
„Weet jij nou wat dat
wel kan zijn? Niet
dichterbij komen
misschien doet t pijn."
II in gezeten 'k Vind 't :S
j maar klein,
j u weten."
„Broers en en zus we
ten 't ook nog niet.
Waarom zijn we dan
niet voorgelicht?
„Nu kan ik kakelen,
want ik ben al een
flinke baby-hen."
„Gezamenlijk willen
wij u vragen: Kunt
u het ons wat laten
dagen?
Uw antwoord, graag
met enige spoed, zien
wij nieuwsgierig te
gemoet.
Als kuikens wensen
wij u vast, gelijk de
hazen
„VROLIJK PASEN"!