NAAR DE WEIDE
399
Varkenshouderij in Zeeland kan meer betekenen voor
het bedrijfsinkomen
VRIJDAG 16 APRIL 1 i> 6 5
(Vervolg van pagina 397)
GEMIDDELDE RESULTATEN
Typische, ruiine, «;oed ontwikkelde zeug.
Een Zeeuws fokprodukt!
ARBEIDSINKOMEN PER UUR IN FOKKERIJ
EN MESTERIJ
De bedrijfsresultaten bij de fokkerij zijn ten op
zichte van de mesterij bij doelmatige eenheden in
het algemeen gunstiger. De fokkerij vraagt daaren
tegen meer zorg en vakbekwa*amheid. Het is inte
ressant aan de hand van de verzamelde bedrijfs
gegevens het gemiddelde arbeidsinkomen per uur
aan te geven, alsmede het totaal aantal benodigde
uren per jaar. Opgemerkt moet worden, dat de uren
zijn geschat maar bij een doelmatige stalinrichting
de werkelijke benaderen.
Groep
Aantal uren
Totaal
Arbeids
Fokkerij
A
per zeug -
aantal uren
inkomen
B
per mest
per jaar
per uur
C
varken
90
374
3,22
75
1005
4.98
55
1843
9,71
Mesterij
A
6
774
3,82
B
3
1185
5,53
Uit bovenstaand overzicht blijkt, dat met inacht
neming van de arbeidstijden het arbeidsinkomen
zich bij grotere, meer doelmatige eenheden belang
rijk gunstiger aftekent.
In Zeeland is echter het gemiddeld aantal var
kens per bedrijf, in vergelijking met de overige pro
vincies van ons land aanmerkelijk lager (gemiddeld
8 varkens per bedrijf, landelijk 30).
Het is niet direct de bedoeling met dit artikel te
pleiten voor een sterke uitbreiding van de varkens
stapel in Zeeland. Het karakter van het Zeeuwse
landbouwbedrijf is van oudsher meer gericht op het
voortbrengen van marktbare gewassen en niet op
de veredeling hiervan. Dit neemt echter niet weg,
dat op bedrijven waar de varkenshouderij als een
passend onderdeel van het bedrijf kan worden aan
gemerkt, het noodzakelijk is aandacht te schenken
aan een doelmatige eenheid en een goede methode
van varkens houden.
Ook de onderkenning van gebruiks- en slacht-
waarde verdient voor het hoogst mogelijke inkomen
alle aandacht. Verschillen in meeropbrengst van
10,tot 15,per mestvarken, door een gunstige
voederverwerking en goede slachtkwaliteit zijn in
de praktijk geregeld waarneembaar.
Overwegend is de Zeeuwse biggenfokker zich
dit niet bewust. Dit is niet verwonderlijk, van de
totale biggenproduktie in Zeeland (plm. 81.000 stuks)
wordt 70% buiten de provincie afgemest. De
Zeeuwse varkensfokker wordt dus niet in die mate
geconfronteerd met de eisen aan een goed slacht-
varken als de fokkers in de Oostelijke provincies
van ons land. Het is evenwel van groot belang, dat
voor een blijvende, lonende afzet de fokkers aan
dacht schenken aan dit aspect en vooral letten op de
kwaliteit van de zeugenstapel en het gebruik van
goede fokberen.
J. H. ter Keurs,
hoofdass. Rijksveeteelt-
Goeo, april 1965. consulent voor Zeeland.
Gemiddeld
aantal
aanwezige
Aantal biggen
per worp
73 C
c
G
C0 O
0)
M <v
"c
&0
O ÜJO
G :G*
T3
3
CU
N
=fH 3
ft a>
O N
8
4,25
4,2
8
13,4
7.8
3
33,5
25,4
ENKELE CONCLUSIES
Bij de vaststelling van het voederwinstcijfer is
rekening gehouden met de directe kosten: dieren
arts, dekgelden, elektriciteit, water enz. Zoals boven
reeds aangegeven is er geen rekening gehouden met
afschrijving gebouwen en rente geïnvesteerd kapi
taal. Gemiddeld kan hiervoor een bedrag van
140,per zeug per jaar worden aangenomen. Het
hieruit te herleiden arbeidsinkomen per fokzeug,
inclusief opfokzeugen, per jaar bedraagt voor de
bedrijven in groep A 290,44, in Groep B 374,en
in groep C 534,37. Opmerkelijk is, dat de opbrengst
per big bij kleinere aantallen fokzeugen per bedrijf
t.o.v. de grotere eenheden gemiddeld ruim 8,per
big scheelt. De voederkosten per big zijn op de
grotere bedrijven door het iets langer aanhouden
gemiddeld iets hoger. In het algemeen wordt echter
voor de mesterij een meer-opbrengst van 4,a
5,per big verkregen. Deze meer-opbrengst vloeit
voort uit het feit, dat de grotere varkensfokbedrij-
GEMIDDELDE RESULTATEN
Opbrengst min voeder
en direkte kosten
43
O O
o i co
Sh v SH
tuo 0042
9,3
8 7
8,9
W>
G W)
22
•2 j-t
a o)
O ft
56,86
61,74
65,04
1.786,32
6.887,53
22.591,71
bfi
Sh 3
<V 5J
ft N
430,44
514,—
674,37
l 41
"3 _r 52
mO O
C°
aSS
O p.
176.49
196,89
199,
ven verhoudingsgewijs meer aandacht schenken
aan de kwaliteit en gebruikseigenschappen van de
zeugenstapel en ook aan de gezondheidstoestand.
Bij de mesterij zijn de bedrijfsuitkomsten hiervan
sterk afhankelijk.
Voorts blijkt uit het resultatenoverzichl. dat op
de bedrijven onder groep C t.o.v. groep B enkele
opfokzeugen meer worden gehouden. Dit ruimere
aantal geeft een gunstige meeropbrengst. Bovendien
zijn bij een ruim aantal opfokzeugen de selectie
mogelijkheden groter voor vervanging of verbete
ring van de fokzeugenstapel.
VARKENSMESTERIJ
De deelnemende mestbedrijven zijn, afhankelijk
van de omvang, ingedeeld in de groepen:
A. bedrijven met minder dan 100 mestvarkens per
mestperiode;
B. bedrijven met meer dan 100 mestvarkens per
mestperiode.
Groep
Aantal
be
drijven
3
3
Aantal varkens
per
mestperiode
51 5
158,1
Voederkosten
per varken
81,63
99,60
Opbrengst min voeder
en directe kosten
totaal per varken
3922,20
9522,13
30,44
24,09
Opbrengst
per 100,
voederkosten
135,93
128,80
Goede fokberen met
gunstige vererving van
gebruiks- en slacht-
eigenschappen zijn me
de bepalend voor de
bedrijfsresultaten.
ENKELE CONCLUSIES
Evenals bij de fokbedrijven is bij de vaststelling
van de voederwinst rekening gehouden met de di
recte kosten, dierenarts, elektriciteit, water enz.
Voor afschrijving gebouwen en rente geïnvesteerd
kapitaal kan een bedrag van 7,50 per afgeleverd
mestvarken worden aangenomen. Onder normale
omstandigheden is het mogelijk in een stal voor 160
mestvarkens per jaar 400 varkens af te mesten.
Het hieruit af te leiden arbeidsinkomen per jaar
bedraagt voor de bedrijven onder A met een een
heid van ruim 50 mestvarkens (125 per jaar) ca
3000,Voor de bedrijven onder B met een een
heid van ongeveer 160 dieren (400 per jaar) bedraagt
het arbeidsinkomen 6500,per jaar.
Bij vergelijking van groep A en B blijkt, dat de
voederkosten per varken vrij sterk verschillen. Het
verschil in bedrijfsresultaat is mede hierdoor ver
klaarbaar.
De voederkosten oefenen grote invloed uit op de
rentabiliteit. De totaal aan te wenden kosten bij de
varkensmesterij bestaan voor ca 60 a 65 uit voe
derkosten. Om deze redenen is het van groot belang
bij het opleggen van biggen voor de mesterij aan
dacht te schenken aan de herkomst. De erfelijke
aanleg voor een gunstige voederomzetting en de
gezondheidstoestand zijn factoren, waarvan de be
drijfsuitkomsten sterk afhankelijk zijn. Ook de
voedermethode en huisvesting zijn van invloed.
ALLERWEGE nadert het einde van de staltijd. Hier en daar zagen we reeds begin april koeien buiten
lopen. Jongvee is reeds eerder buiten gelaten, ook voor dag en nacht.
Het is wel gemakkelijk, als het vee met Pasen dag en nacht in de weide kan worden gelaten, maar
is dit altijd verantwoord?
De overgang van stal naar weide is altijd een periode, die extra risico's meebrengt. Vooral de kop-
ziekte kan op verschillende bedrijven slachtoffers eisen. We weten niet, of 1965 een echt kopziekte-
jaar zal worden. We weten wel, dat op een aantal bedrijven in Zeeland de kans op het optreden van
kopziekte behoorlijk groot is. Dit komt, doordat het gras op verschillende Zeeuwse gronden in 't voor
jaar arm is aan magnesium. In het algemeen is de grond wel voldoende rijk aan magnesium, maar
dikwijls wordt die magnesium minder goed door het gras opgenomen. Dit is vooral het geval op gron
den met een hoge pH en op percelen, waarin ruim kali voorhanden is. De grondmonsters van gras
landpercelen kunnen daarover wel inlichtingen geven. Een pH van 7,of hoger en een kaligetal ho
ger dan 21 a 25 worden riskant.
Om kopziekte te voorkomen is het nodig, dat aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:
1. Er moet voldoende magnesium in het gras voorkomen;
2. Er moet genoeg gras door de koeien gegeten worden;
3. Het magnesium uit het gras moet behoorlijk verteerbaar zijn.
1. Zoals gezegd bevat de kleigrond in Zeeland
in het algemeen wel voldoende magnesium, maar
deze magnesium is niet altijd voldoende opneem
baar voor de plant. Een regelmatige magnesium
bemesting is derhalve nodig. Vooral het gebruik
van de stikstofbemesting in de vorm van mag-
nesamon is waardevol. Op lichte gronden, waar
de magnesiumvoorraad in de grond wellicht klei
ner is, zal een voorjaarsbemesting met b.v. 400 kg
kieseriet op zijn plaats kunnen zijn.
2. De koeien moeten voldoende gras kunnen
eten. Er moet dus genoeg gras in de weide be
schikbaar zijn. maar en dat is in het vroege
voorjaar nog belangrijker de koeien moeten het
ook eten. Als het koud en nat weer is, wordt de
tijd van grazen sterk bekort en nemen de koeien
veeb te weinig gras op. Het is daarom belangrijk,
de koeien voorlopig alleen overdag in de weide te
laten en 's nachts op te stallen. In elk geval is bij
voeren in deze periode van grote betekenis. Hooi,
eventueel ook stro en droge pulp, komen daar
voor in aanmerking. Aardappelen liever niet, om
dat die nogal rijk zijn aan kali.
3. Naarmate het gras eiwitrijker is, neemt de
verteerbaarheid van de magnesium af. Dit zal dus
vooral het geval zijn, als de stikstofmest op het
gras nog niet zo lang geleden is uitgestrooid. Hoe
vroeger de stikstofmest (liefst magnesamon) over
het weiland is uitgestrooid, des te beter zal de
magnesium-opname zijn.
MAGNESIUMKOEK
WANNEER aan de voorwaarden, zoals hierbo
ven omschreven, niet is voldaan, is het op
treden van kopziekte mogelijk. In dat geval is een
extra voorziening met magnesium nodig door mid
del van de zogenaamde magnesiumkoek. Van deze
koek, die 5 magnesiumoxide bevat, moet 1 kg
per koe en per dag worden gevoederd. Het is van
belang, dat deze koek elke dag wordt gegeten en
dus geen enkele dag wordt overgeslagen. Het voe
ren van deze koek moet tot omstreeks eind mei
worden volgehouden.
C. DEN ENGELSEN.