Al die boeren, 12 cent schoon!
Hagel: een zwaard van Damocles
Verzekeringen
VRIJDAG 9 APRIL 1965
MELK EN ZUIVEL
JN een vooraanstaand Nederlands weekblad kwamen wij een opmerkelijk commentaar tegen naar aan
leiding van de jongste regeringsbeslissing betreffende de richtprijs voor de melk en de oriëntatieprijs
voor rundvlees. Wij halen bij uitzondering een dergelijke uitspraak aan omdat deze in zijn simpelheid
duidelijk het misverstand illustreert t.a.v. de Nederlandse veehouderij.
Het stukje begint met de opmerking dat de boeren minder vee aan te bieden hebben en de prijzen
hiervan nog nooit zo hoog geweest zijn. Het vervolgt dan: „Meer profiteren de boeren dus niet van de
markt en de standsorganisaties hebben minister Biesheuvel weer bekapitteld over zijn beleid. De renta
biliteit gaat er aan, waarschuwen de voormannen. Of de boeren in de praktijk hier zo zwaar aan tillen is
een tweede. Biesheuvels cijfers laten zien dat de meest uiteenlopende bedrijfsinrichtingen als die boeren
van bedrijven op klei en veen en zand met meer of minder koeien, varkens en kippen, gemiddeld allemaal
uitkomen op een brutoproduktie van 2 mille per ha en daaruit gemiddeld een gelijkmatig bedrag aan
landbouwinkomen halen van 1000,— per ha. Ze laten ook zien dat er geen boer is die minder dan 12 cent
schoon verdient aan elke liter melk". Ziedaar het commentaar in een veel gelezen weekblad.
TWAALF CENT SCHOON
"1M7E hebben reeds eerder laten merken dat wij nogal
wat kritiek hebben op de perspublicaties van ons
ministerie van Landbouw aangaande de vastgestelde
richtprijzen. Dit is niet van dit jaar, ook vroeger was
dit zo. Deze publicaties dragen het karakter van een
requisitoir van de overheid waaraan de evenwichtige
toelichting ontbreekt. Zij die de pers van kolommen
tekst voorzien, nemen deze stijl oyer met als resultaat
een zeker negativisme van beter weten. De poorters
tegenover de volgens hen altijd maar klagende boeren
die denken dat zij te kort komen. Zonder voldoende
commentaar verstrekt het ministerie de cijfers en snel
werd uitgerekend dat de boeren er duizend gulden per
bunder op de gemengde bedrijven aan overhouden.
Duizend gulden per bunder, het klinkt bijna als een
aanklacht in verband met de melk die de „kindertjes"
nodig hebben. Er wordt niet aan gedacht dat de varkens
en kippen ook een bijdragen leveren aan die duizend.
Gemakshalve wordt niet nagerekend dat op de weide-
bedrijven per ha. 600 a 700 voor de ondernemer
overblijft. Dit betreft dan ook nog de gemiddeld betere
bedrijven. Het misverstand blijft bestaan en wordt ge
voed door ons eigen ministerie van landbouw. Wanneer
in de nieuwe lente drommen automobilisten zacht dei
nend door de landouwen rijden en naast romantische
overpeinzingen ook nog de zakelijke kant van de natuur
overdenken schiet hun vast die duizend gulden per bun
der van Biesheuvel te binnen.
Men zal de natuur dan wel dubbel weelderig vinden.
Met door elkaar 12 cent „schoon" per liter.
GROEIEND MISVERSTAND
Wanneer we het in ons land hebben over zoveel geld
„schoon" dan is dit het bedrag wat besteedbaar is in
het gezin. Die „schone" twaalf cent echter is het ver
schil tussen kosten en opbrengsten maar daar moet nog
ruim Va deel af aan belastingen, premies voor de
A.O.W., ziekenhuiskosten enz. enz. zodat de „schoon
heid" van die 12 cent wel wat verbleekt, vooral wanneer
dan ook nog vergeten wordt erbij te zeggen dat daarin
voor de boer 26 meer uren zitten dan volgens de land
bouw C.A.O. normaal is. Hoeveel melk moet hij niet
aan de weg zetten om een redelijk besteedbaar inkomen
te bereiken. Geen wonder dat in deze situatie de prikkel
▼erscholen zit die de totale melkproduktie stimuleert.
Een opbrengstprijs die 2 cent hoger is dan thans bereikt
kan worden is met klem bepleit en blijft noodzakelijk
wil men in de buurt van* een redelijk inkomen kunnen
komen.
WIE ZAL WINNEN?
Wanneer we lezen dat de duitse veehouderij op de
geleverde melk 6 pfennig toeslag ontvangt (zogenaamde
kwaliteitstoeslag) en de landbouw politici aldaar van
mening blijken te zijn dat deze kwaliteitstoeslag gehand
haafd moet blijven, want volgens de duitse minister van
Landbouw Dr. Schwarz is het onmogelijk de noodzake
lijke richtprijs geheel uit de marktopbrengst te halen,
vragen we ons wel af waar het in ons land dan wel op
moet lopen. De toeslag op de industriemelk is voor dit
jaar verlaagd van 5,45 tot 4,45 cent. Over alle melk is
de toeslag dit jaar ca. 3 cent. In 1970 zal deze toeslag op
nul moeten staan. In de E.E.G. zullen we dan één richt
prijs moeten hebben. De duitsers sturen erop aan dan
nog 6 pfennig per kg meer uit te kunnen betalen als
kwaliteitstoeslag uit het „Grune Plan", nl. DM. 670 mil
joen. Het zijn wel holle frasen wanneer onze overheid
zegt dat alles uit de markt moet komen. Het klinkt wel
braaf. De E.E.G. wordt in Duitsland bij afkorting E.W.G.
genoemd. Het mopje is nu dat men van deze letters
maakt „Einer Wird Gewinnen" (Eén zal het winnen).
Men zal in Duitsland niet nalaten de spelers goed ge
traind en toegerust in het veld te brengen. Alleen met
Braaf zijn voor Brussel komt men er niet. Hier treedt
wel een duidelijk verschil naar voren tussen het uit
voeren van een nederlands en een duits landbouwbeleid.
De.kosten zodat de zaak weer in evenwicht blijft.
In het P.Z. werd ter voorkoming van mogelijke mis
verstanden nog eens uitdrukkelijk gesteld dat t.a.v. de
Europese consumptiemelk regeling het P.Z. geen enkele
voorkeur heeft uitgesproken alleen de mogelijkheden
heeft aangegeven. Dit betekent dus niet dat het P.Z. geen
enkele mogelijkheid ziet tot het gescheiden houden van
de markten voor consumptiemelk en industriemelk. Het
is aan onze regering een keuze te maken uit de mogelijk
heden die door het P.Z. zijn aangegeven.
ÏTIT de Griekse oudheid is het verhaal bekend van de hoveling van vorst
Dionysius I van Syracuse, Damocles genaamd, die blijkbaar zijn heer nogal
benijdde om diens positie en dat niet onder stoelen of banken stak. Op een
goede dag nodigde Dionysius hem echter uit voor een feestmaal. Damocles
werd aan de rijli beladen dis geplaatst, maar zijn eetlust verging hem geheel
toen hij boven zijn hoofd een zwaard ontdekte dat opgehangen was aan een
paardehaar. Dionysius lachte„Ziedaar het gevaar waaraan iemand in mijn
positie altijd bloot staat", legde hij aan zijn geheel verbouwereerde dienst
knecht uit.
AAN deze geschiedenis moeten wij altijd denken bij het aanhoren van landbouwers, die zich min of
meer laatdunkend over het hagelrisico uitlaten. „Het hagelt hier haast nooit!", zo lujdt een veelge
hoord argument. Of nog erger„Komt tijd, komt raad!" Zij die zo redeneren beseffen blijkbaar niet dat
de hagel in dit opzicht minstens even grillig is als het zwaard van Damocles: zoals de dunne paardehaar
vroeg of laat kon breken, zo kunnen ook hagelwolken plotseling en onverwacht hun vernietigende last
loslaten. En dan is het te laat: de natuur heeft haar werk gedaan en de boer zit met de brokken. Finan
ciële brokken, die bovendien flink in de papieren kunnen gaan lopen.
Natuurlijk zijn er streken waar het in tientallen jaren niet gehageld heeft. Het zou trouwens ook te
gek zijn wanneer men gemiddeld b.v. om het andere jaar schade zou lijden. Dat betekent immers dat
elk jaar de helft van de bebouwde oppervlakte van Nederland hagelschade zou hebben, hetgeen de land-
bouwproduktie wel bijzonder duur zou maken. Maar a1s wij eens zouden aannemen dat, zij het uiteraard
met zeer sterke schommelingen, jaarlijks bijvoorbeeld gemiddeld 5% van onze Nederlandse bodem
door hagel getroffen wordt, dan komen we voor individuele streken van ons land toch nog aan een ge
middelde van ééns in de 20 jaren hagel. En dat is dan als gezegd een gemiddelde: er zijn streken waar
het in 50 of 60 jaar niet hagelt, maar die daarna plotseling één of meerdere klappen te incasseren krijgen.
Nee, men maakt een grote fout door het hagelrisico te onderschatten. Zoals overigens ook blijkt uit
de cijfers. In 1963 keerden de Nederlandse verzekeringmaatschappijen voor bijna 6 miljoen gulden aan
hagelschade uit. Voor geheel Europa lag dit cijfer op ruim 202 miljoen gulden. In beide gevallen moe
ten wij er dan nog rekening mee houden dat dit slechts een gedeelte, namelijk het door verzekering
gedekte deel der totale schade is.
WAT DOEN WE TEGEN HAGEL?
TEGEN hagel zélf is vooralsnog weinig te begin
nen. Alle pogingen in die richting wij laten
ze hier verder buiten beschouwing hebben tot
nu toe praktisch schipbreuk geleden. Des temeer
kunnen we echter doen tegen de gevolgen van ha
gel. Een wel met heel eenvoudige middelen. Als
we maar bereid zijn ons jaarlijks een klein finan
cieel offer te getroosten in de vorm van een ver
zekeringspremie, dan zal er altijd wel een verzeke
ringsmaatschappij te vinden zijn die bereid is tegen
die premie het hagelschaderisico van ons over te
nemen.
Dat klinkt nogal voor de handliggend. Toch is
blijkbaar een groot aantal boeren nog niet van de
noodzaak van hagelverzekering doordrongen, ge
tuige het nog altijd vrij grote aantal niet-verzeker-
den.
De mens blijft een wonderlijk wezen. Nemen wij
bijvoorbeeld een boerderij van 25 ha met een ge
middelde waarde aan te velde staande gewassen
per ha van stel 2.000 (deze cijfers zijn vrij reëel),
zodat het bedrijf in totaal 50.000 aan oogstproduk-
ten bezit. Deze waarde is vergelijkbaar met die van
de bedrijfsgebouwen. Toch hebben vele boeren wél
hun boerderij tegen brand-, maar niet hun gewas
sen tegen hagelschade verzekerd
VERZEKEREN, JAWEL, MAAR BIJ W IE?
WAAR men zich verzekeren wil is natuurlijk een
privé-aangelegenheid, afhankelijk van de per
soonlijke voorkeur. Toch is een kleine vingerwijzing
ook hier op zijn plaats.
Op het platteland en dat behoeven wij de le
zers natuurlijk niet te vertellen doet men van
oudsher graag zoveel mogelijk tezamen. Wij vin
den dit bijvoorbeeld terug in de coöperatiegedachte,
die dan ook vooral in de agrarische sector veel
weerklank vond. Ja, wij treffen deze tendens zeis
aan op het terrein der verzekeringen. En ook dat
is niet zo vreemd. Als het aantal boeren de handen
in elkaar slaat door samen hun schaden te dra
gen, dan hebben we daarmee de meest voordelige
verzekeringsvorm bereikt. Nu eens immers zal de
één schade lijden en dan weer de ander, maar ge
middeld zal de schade, omgeslagen over de deel
nemers, binnen redelijke perken blijven. We spre
ken dan van „onderlinge verzekering", in de hagel
verzekering de meest voorkomende vorm. En niet
alleen is dit de voordeligste verzekeringsvorm,
maar de individuele deelnemer beslist ook mee over
het te voeren beleid, ja zelfs over de verdeling van
het batig saldo.
Het werkgebied van de onderlingen bedoeld
zijn hier de échte onderlingen, omdat de naam een
enkele keer wel eens misbruikt wordt beperkt
zich veelal tot een bepaalde streek. Dit zegt echter
nog niets over de draagkracht van die maatschap
pijen. De meeste hebben behoorlijke reserves en zijn
uitstekend herverzekerd.
DE HAFIMIJ.
COMMIGE kennen zelfs een landelijke op zijn
v beurt ook weer onderlinge herverzekering.
Het betreft hier een zestal bij de Coöperatieve Ha
gelschade Financierings Maatschappij „HaFiMij"
G. A. te Den Haag aangesloten regionale onderlin
ge hagelverzekeringsmaatschappijen, waaronder dé
Onderlinge Hagelverzekeringsmaatschappij van
den Kring Schouwen en Duiveland der Z.L.M. te
Zierikzee, met eeji gezamenlijk werkgebied dat zich
uitstrekt van het uiterste noorden tot het uiterste
zuiden van ons land. Juist voor de hagelverzekering
biedt dat grote voordelen: er ontstaat als het
ware één groot „spreidingsvlak". Nu eens wordt
het ene gedeelte van dit spreidingsvlak door hagel
getroffen, dan weer treedt dit natuurverschijnsel
op een geheel andere plaats op, maar dankzij de
spreiding betalen de bij genoemde onderlingen aan
gesloten verzekerden gemiddeld een nagenoeg
vaste premie. En de kans dat één der maatschap
pijen door plaatselijke zware schade „over de kop
gaat" is bij deze samenwerking natuurlijk helemaal
uitgesloten.
EIGENLIJK was wat wy zojuist over de premie
zeiden niet helemaal volledig. De verzeker
den betalen in feite een geheel vaste premie,
waarvan zij, al naar gelang de resultaten In
een jaar, een bepaald bedrag als z.g. „winstaan
deel" terugkrijgen. De zes HaFDïij-maatschap-
pijen hebben voorts ook een eenheid gebracht
in de door hen geboden dekking. Zo worden bij
voorbeeld schaden van minder dan 5 niet ge
dekt, maar vindt volledige vergoeding plaats
voor schaden van 5 of hoger.
Niemand wil graag voor dom aangezien wor
den. Ook niet de landbouwer die duizenden gul
dens hagelschade te verduren krijgt en prompt
daarop van een buurman hoort dat hij zich daar
tegen had kunnen verzekeren. „Dat wist ik
niet!", zal hij eenvoudigweg argumenteren.
Dit artikel beoogde er daarom toe bij te dra
gen, deze onkunde uit de wereld te helpen. Wie
zich niet verzekert, moet het maar zelf weten.
En wie zich wèl wil verzekeren: laat hij het vo
renstaande nog eens goed doorlezen!