KNLC MAU RITS PLEIN 23 Tuinbouw in stroomversnelling <St2> 1111 %ll Vakbeweging wil extra voordelen voor georganiseerden 370 ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD A Het heeft de Nederlandse tuinbouw sedert de bevrijding niet aan dynamiek ont broken. Maar vooral in de groente- en fruitteelt, waartoe wij ons hier willen bepalen, kan de laatste tijd zonder overdrijving worden gesproken van een stroomver snelling. In een stroomversnelling verplaatsen bepaalde waterdelen zich extra snel ten opzichte van andere. Weer, andere kunnen het hoge tempo niet volgen en er zijn er ook die zich in een tegenstroom bevinden. Zo ook in deze bedrijfstakken. FRUITTEELT Bij de fruitteelt zien we al jaren een vrij forse achteruitgang van het totale areaal. In de traditionele gebieden in het midden, oosten en zuiden van het land merken wij een inkrimping boven het gemiddelde percentage op, terwijl in de kustgebieden de oppervlakte fruitteelt zich uitbreidt. Hoofdzakelijk spelen hier klimatologische factoren een rol. Deze factoren zult U zeggen heb ben toch al langer een rol gespeeld. In derdaad, maar door de snelle daling in de laatste jaren van de marge tussen kosten en opbrengsten zijn moeilijkhe den steeds slechter op te vangen. In Zeeland, is de sterke groei het laatste plantseizoen alweer afgezwakt. De goede uitkomsten van de akkerbouw in 1964 kunnen als hoofdzaak voor deze verandering worden aangemerkt. Ex ploitatie van een fruitbedrijf in samen hang met een akkerbouwbedrijf is overi gens aantrekkelijk door de mogelijkheid van vruchtwisseling en gemakkelijker financiering. Mogelijkheden die het ge specialiseerde fruitbedrijf node mist. Het rijke oogstjaar 1964 bracht vele teleurstellingen ten opzichte van de af zet. Op veel bedrijven veel werk, weinig winst en zelfs fikse verliezen. En deze verliezen zijn niet alleen op de zwakste bedrijven geleden! De animo voor de va derlandse fruitteelt is er al met al de laatste jaren niet groter op geworden. Enorme investeringen, met grote risico's en teruglopende marges zijn de belang rijkste remmende krachten. Ondanks nog uitstekende kansen en groeimoge lijkheden voor de kustgebieden en voor bedrijven met een omvang van tenminste 12 tot 15 ha met een uitgezocht sorti ment, is een verdere vrij snelle terug gang van het areaal te verwachten. De fruitteelt is dan ook een tak van de Ne derlandse tuinbouw met zorgen. GROENTETEELT Maar er zijn nog meer wolken aan de overigens vrij rooskleurige tuinbouw- hemel. Enige tegelijkertijd optredende krachten hebben het economisch zwakste onderdeel van de Nederlandse groente teelt, de vollegronds-teelt, opnieuw in een slechte positie gebracht. Vooral in de teeltgebieden, waar de structurele toe stand reeds zoveel jaren te wensen over laat, is het mis. Verschillende producten, die toch reeds een afnemende vraag on dervinden, doen het extra slecht door de rijke oogst 1964, een lage consumptie in de zachte winter, de enorme boven de markt zwevende voorraden conserven en door de snelle mechanisatie. Die ver plaatst de teelt van deze produkten na melijk naar zowel het binnenlandse als het buitenlandse akkerbouwbedrijf. Voor een renderende vollegrondsteelt is een bedrijfsgrootte van 5-10 ha nodig, een teeltplan hoofdzakelijk gericht op de verse markt en goede externe produktie- omstandigheden. Onder deze voorwaar den liggen er voor deze betrekkelijk wei nig kapitaal eisende bedrijfsvorm nog ruime mogelijkheden. Voor velen bracht ook de teelt onder koud glas teleur stellende resultaten door de gunstige weersomstandigheden van vorig jaar. Van die gunstige weersomstandigheden pro fiteerden namelijk de buitenteelten. Het is bekend dat de risico's van de teelt onder koud glas veel groter zijn dan van de warme teelten. Een verdere overscha keling naar deze laatste teelten blijft dus een dringende eis. OPLOSSING VAN DE MOEILIJKHEDEN Ondanks deze minder florerende de len van onze voedingstuinbouw kon toch in 1964 het enorme totale produktiecijfer van bijna één miljard gulden worden be haald. Een cijfer, dat alleen mogelijk was door de grote snelheid van de hoofd stroom, om bij onze beeldspraak te blij ven. In zijn totaliteit gaat het de tuin bouw dan ook niet slecht. Maar we mo gen niet over het hoofd zien, dat vele in dividuele ondernemers het moeilijk heb ben en het nog veel moeilijker zullen krijgen in de komende jaren. Zo zien we een welvarende tuinbouw en desondanks een toch belangrijke groen van ondernemers, zowel in be paalde delen van de groenteteelt als in de fruitteelt, die niet aan hun trekken komt. Dit kwam ook op de onlangs ge houden Tuinbouwdag 1965 van het K.N.L.C. duidelijk naar voren. De over heid en het georganiseerde bedrijfsleven hebben zich regelmatig in het verleden bezig gehouden met de moeilijkheden in de specifieke vollegronds groentegebie- Op 5 april jl. sprak een van de K.N.L.C.-medewerkers voor de A.V.R.O. microfoon in de rubriek Wat is er aan de orde" over de situatie waarin zich de Neder landse Tuinbouw momenteel be vindt. Daarbij werd ingegaan op enkele actuele problemen in de groente- en fruitteelt. den. Vooral door verbetering van de structuur van deze gebieden, verlening van kredietfaciliteiten en van toeslagen op geleverde produkten zou aan deze moeilijkheden het hoofd geboden kunnen worden. Het Landbouwschap pleegt mo menteel namens het georganiseerde be drijfsleven overleg met de minister van Landbouw en Visserij over middelen ter oplossing van de recente moeilijkheden op korte termijn. Hierbij is het volgende gebleken. Produktentoeslagen mogen in het kader van het E.E.G.-verdrag niet meer worden verleend. Voor een snelle hulp via kredietverlening biedt de zelf standigenregeling van de Algemene Bij standswet ruimte mogelijkheden, even tueel in samenhang met het Borgstel lingsfonds voor de Landbouw. Gestreefd zal worden naar een zo goed mogelijke toepassing voor de gemeenten van deze nog niet zo lang bestaande regeling ten behoeve van in financiële nood verkeren de tuinbouwers. De regeling voorziet in de financiering van de noodzakelijke ge- zins- en bedrijfsuitgaven. Nóch van de centrale overheid, nóch van de centrale instanties en organisaties van land- en tuinbouw kan thans meer worden ver wacht en verlangd. Het initiatief om van dé bestaande mogelijkheden gebruik te maken moet nu uitgaan van de belang hebbenden zelf, die daarbij door hun plaatselijke en gewestelijke organisaties moeten worden voorgelicht en geholpen. (Vervolg van le pag.) PRINCIPIËLE ZAAK 1 AN de probleemstelling zit een belangrijke princi piële kant. In ons land geldt het recht van vrijheid van organisatie. Dit betekent, dat men ook vrij is zich niet te organiseren. Hier past geen dwang. Bovendien kunnen werkgeversbijdragen als vorenbedoeld leiden tot versterking van de stakingskassen van de vakbonden waardoor het middel averechts werkt. Daarom hebben de werkgevers in het Stichtingsbestuur te verstaan ge geven, dat zij voor het aanvaarden gunstiger arbeids voorwaarden voor georganiseerden niet voelen. De ver tegenwoordigers van de 3-C.L.O. hebben zich bij dit standpunt aangesloten. Aan de argumentatie van dit standpunt werd toegevoegd, dat de landarbeidersbonden reeds belangrijke financiële voordelen genieten omdat de organen van het Landbouwschap zowel landelijk als gewestelijk gratis ter beschikking staan voor het sociaal economisch overleg dat voor de land- en tuinbouw plaats vindt. De landarbeiders dragen niet bij in de kosten van het Schap. De vrijgestelden van de bonden ontvangen voor het bijwonen van alle vergaderingen een presentiegeld, waarbij gebruikelijk is dat dit in de bondsckas wordt gestort. Dit geldt o.m. voor het bij wonen van bijeenkomsten die betrekking hebben op het afsluiten van c.a.o.'s. Indien men bedenkt, dat het aantal land- en tuinbouw c.a.o.'s ca. 30 bedraagt, dan is het duidelijk, dat de financiële steun die de bonden op deze wijze genieten niet gering is. De kosten van het sociaal economisch overleg in ruimere zin, laten we hier nog buiten beschouwing. VELE ORGANISATIE S WERKZAAM IN HET ALGEMEEN BELANG tffcOK kan twijfel bestaan over de vraag of de voor stellen van de vakbeweging wel voldoende hecht zijn gefundeerd. Immers er bestaan in ons maatschappelijk bestel allerlei organisaties die een algemeen belang die nen met als- gevolg dat de niet-aangeslotenen mee profi teren van de resultaten. Maar, zo zou men kunnen stellen, de landbouwwerk- gevers profiteren toch al van een beperkte contributie- aftrekregeling via de jaarlijkse heffing van het Land bouwschap. Ons antwoord hierop is dat dit een geheel andere zaak is. Immers de ondernemers betalen zowel de contributie van de eigen organisatie als de heffing van het Schap. De georganiseerde landarbeider daaren tegen draagt alleen contributie af aan zijn bond. Eerst indien ook hij aan het Schap zou meebetalen, zou men ook voor hem een aftrekregeling in overweging moeten nemen. FONDSVORMING QOK tegen de suggestie van de vakbeweging mee te werken aan de instelling van fondsen die voor aller lei doeleinden kunnen worden aangewend, is van land- bouwzijde bezwaar gemaakt. De industriële werkgevers denken hierover enigszins anders. Zij verklaarden zich bereid eraan mee te werken, dat in die gevallen waarin werkgevers en werknemers dit wensen een fonds kan worden ingesteld. Zij hebben hierbij op het oog fondsen die door betrokken partijen gezamenlijk worden be heerd. Uit deze fondsen zouden bepaalde activiteiten kunnen worden gefinancierd waarbij wordt gedacht aan scholings- en vormingswerk. Op deze wijze zou het lid maatschap van een vakbond voor de industriële werk nemers aantrekkelijker kunnen worden gemaakt. De vakbeweging heeft zich bij eerste kennismaking van dit standpunt niet bepaald enthousiast getoond. Haar voor keur gaat nl. uit naar fondsen waarover de werkgevers geen zeggenschap hebben. Zij meent, dat de werkgevers geen stem moeten hebben in het beleid dat zij willen voeren t.a.v. wat naar hun mening specifieke vakbewegingsaangelegen heden zijn. Bovendien denkt de vakbeweging aan fond sen die worden gevormd uitsluitend door bijdragen van de onderneming. De ondernemingsvorm in de agrarische bedrijfstak is echter in het algemeen een andere dan die in de industrie. In onze bedrijfstak kan, omdat onder nemers en bedrijf practische eenheid vormen, daarom moeilijk worden gesproken van bijdragen uit de onder neming. SPECIALE POSITIE VAN DE LANDBOUW Voor de landbouw zou dit dus betekenen, dat de bij dragen rechtstreeks uit werkgeverszak moeten komen. Voorts heeft ook de overheid deze specifieke positie van de landbouw erkend. Het onderwijs en de voorlich ting in deze sector wordt door de overheid in zeer belangrijke mate gefinancierd. Dit geldt ook voor land arbeidersonder wijs en -voorlichting. Mocht men hier voor uitbreiding nodig achten, dan zijn de werkgevers organisaties gaarne bereid daartoe strekkende voorstel len te bespreken en bij de overheid te bepleiten. Het overleg in de Stichting van de Arbeid is nog niet geheel vastgelopen. Binnenkort worden de besprekin gen voortgezet. De standpunten liggen vooralsnog ver uiteen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 6