HOGERE AREAALHEFFING
VOOR POOTAARDAPPELEN
Verlies van
20 miljoen gulden
Voorwaardelijk arbeidsverbod voor
14-jarige jongens
RUGGENTEELT
bij winterwortels en witlof
379
LANDBOUW EN
KABINETSFORMATIE
Garantieprijzen
verlaagd
VRIJDAG 9 APRIL 1965
IIET is weer politieke hooibouw in Den Haag,
om een uitdrukking te gebruiken van wijlen
de heer H. D. Louwes. Er moet een nieuw kabinet
gevormd worden en het Landbouwschap heeft zich
gehaast aan de formateur de wensen van de land
en tuinbouw voor de komende regeringsperiode te
laten weten. Ook de voorzitters van de fracties
der Tweede Kamer zijn hiervan op de hoogte ge
bracht. Bij de besprekingen en bij het opstellen
van het program kan dan met deze wensen re
kening worden gehouden.
Bij de formatie van het kabinet in 19C3 is voor
rang toegekend aan de verbetering van de toe
stand in de land- en tuinbouw. Er is toen een
aantal maatregelen genomen, die een goed begin
van deze verbetering mogelijk maakten. Maar
door de jongste beslissingen van de regering over
de melk en het rundvlees heeft het Landbouw
schap zorg over de handha ving van deze voorrang
De omstandigheden in deze bedrijfstak eisen niet
alleen een handhaving, niaar rechtvaardigen een
sterker beroep op deze voorrang. Als reden voor
dit versterkt beroep beschrijft het Landbouwschap
dan de omstandigheden, zoals u die allen op uw
bedrijven kent. Bovendien wijst de brief op de
steeds grotere steun in andere landen van de
E. E. G. aan hun land- en tuinbouw.
Het Landbouwschap is van mening, dat de ren
tabiliteit van het bedrijf een van de belangrijkste
grondslagen moet zijn voor het markt- en prijs
beleid in de E.E. G. Dit betekent dat de E. E. G.
bij het vaststellen van de prijzen rekening ntoet
houden met het stijgen van de kosten; temeer
omdat deze stijging meestal wordt veroorzaakt
door het toenemen van de welvaart buiten de
landbouw. Nederland is met zijn markt- en prijs
beleid grotendeels afhankelijk van Brussel, maar
de eigen regering blijft verantwoordelijk voor de
gevolgen van de beslissingen te Brussel in het
eigen land.
Naast het markt- en prijsbeleid heeft Nederland
dringend behoefte aan een ontwikkelingsbeleid en
aan een sociaal beleid; ook het systeem van de
belastingen is van grote betekenis.
Met betrekking tot het ontwikkelingsbeleid
dringt het Landbouwschap aan op maatregelen
voor de gewestelijke ontwikkeling, waarbij het
denkt aan woningen, scholing, werkgelegenheid,
e.d. Ook wijst de brief op de noodzaak, dat de
overheid meer middelen ter beschikking stelt voor
het landbouwkundig onderzoek en voor het eco
nomisch onderzoek. De huidige regeling voor de
beëindiging van het bedrijf biedt een goede grond
slag voor het opheffen van noden en spanningen,
maar de overheid moet streven naar een versnel
ling van de noodzakelijke afvloeiing.
In de E. E. G. bestaat nog geen goede regeling
voor de subsidie aan de afzonderlijke bedrijven.
Dit mag echter voor Nederland geen reden zijn om
maar af te wachten. Andere landen immers doen
in dit opzicht zoveel, dat ons land weieens achter
op zou kunnen raken.
In verband met dit alles vraagt liet Landbouw
schap o.a. een versterking van de geldmiddelen
van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds. Het
dringt er ook op aan, dat de overheid de kosten
zal dragen van de georganiseerde bestrijding van
dierziekten en van bepaalde kwaliteitsregelingen,
zoals deze ook in andere landen door de overheid
gedragen worden.
De land- en tuinbouw hebben ook een goed
sociaal beleid nodig. Dit geldt ook voor het beleid
in de E. E. G. Dit moet de voorwaarden scheppen
voor goede levensomstandigheden van de agrari
sche bevolking. In dit verband denkt het Land
bouwschap aan de relatieve gelijkstelling; niet al
leen in de zin van de Ionen, maar in de bredere
zin van het woord. Dit betekent dat de levensom
standigheden van de agrarische bevolking dezelfde
mogelijkheden moeten bieden als die van vergelijk
bare groepen uit het overige bedrijfsleven. Het
Landbouwschap stelt in zijn brief aan de formateur
vast, dat deze relatieve gelijkstelling in verschil
lende opzichten nog niet werd bereikt.
Ten aanzien van de belastingen meent het Land
bouwschap dat boeren en tuinders in de meeste
andere landen van de E. E. G. er gunstiger voor
staan dan in Nederland. Het gelijkschakelen van
de belastingen in de landen van de E. E. G. zal nog
wel enige tijd vergen. Daarom dringt het Land
bouwschap nog eens aan op speciale maatregelen
in ons land.
De brief aan de kabinetsformateur bevat uiter
aard een meer uitgebreide motivering dan wy hier
hebben gegeven. Wij meenden met het voren
staande te moeten volstaan.
Op 1 april 1965 is een voorwaardelijk arbeids
verbod voor 14-jarige jongens van kracht ge
worden.
De wet schrijft voor, dat, als bedoelde jongens
willen gaan werken, zij behalve van een arbeids
kaart ook in het bezit moeten zijn van een dokters
verklaring. Uit deze verklaring van een door het
districtshoofd van de Arbeidsinspectie aangewe
zen arts moet blijken, dat aan het verrichten
van arbeid voor de jongen geen nadelen zijn
verbonden. Ook huisartsen kunnen, als zij bereid
zijn daarbij richtlijnen te volgen van de Lande
lijke Huisartsen Vereniging, voor de keuring wor
den aangewezen. De daartoe vereiste basiskeu-
ringsformulieren worden desgevraagd door het
districtshoofd van de Arbeidsinspectie aan deze
huisartsen verstrekt.
De wet bepaalt voorts, dat de jongens niet
langer dan 8 uur per dag en 32 uur per week
mogen werken. Er zal voor betrokkenen door de
werkgever derhalve een afzonderlijk blad van de
arbeidslijst moeten worden ingediend.
Een zeer belangrijke voorwaarde, waaraan een
werkwillige, veertienjarige jongen na het ver
vullen van zijn leerplicht moet voldoen, is ten
slotte, dat hij ten minste gedurende acht uur
per week op één hele of twee halve werk
dagen algemeen en op het beroep gericht
onderwijs volgt of deelneemt aan een andere op
leidings- of vormingscursus. De inrichting of instel
ling, waar dit gebeurt, moet door de Minister van
Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn erkend.
De Minister verleent geen erkenning dan na
overleg met zijn ambtgenoot van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen of, als het landbouwon
derwijs betreft, in overleg met de Minister van
Landbouw en Visserij.
Bij ministeriële beschikking zijn als zodanige
instellingen erkend:
A. 1. de vormingsinstituten, aangesloten bij de
Landelijke Stichting Katholieke Levensscholen
voor jonge arbeiders, te Utrecht;
2. de vormingsinstituten, aangesloten bij het
Nationaal Centrum Vorming Bedrijfsjeugd, te
Amersfoort;
B. scholen, waar een 14-jarige jongen op grond
van een in de Nijverheidsonderwijswet genoem
de overeenkomst algemeen en op het beroep ge
richt onderwijs kan volgen.
Andere inrichtingen van onderwijs of vorming
zullen eerst na overleg tussen de Ministers van
Sociale Zaken en Volksgezondheid en van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen kunnen wor
den erkend, als is komen vast te staan, dat zij
zich kwalitatief op hetzelfde niveau bewegen als
eerder vermelde inrichtingen en het gebodene
voor de jongens een soortgelijk effect sorteert.
Een belangrijke bepaling is nog, dat 15-jarige
jongens èn meisjes, die reeds op 14-jarige leeftijd
hebben gewerkt en daarbij verplicht waren part
time onderwijs te volgen dan wel deel te nemen
aan een andere opleidings- of vormingscursus,
slechts arbeid mogen verrichten, indien zij het
school- of cursusjaar tot het eincle volgen.
Er zullen zich in de praktijk omstandigheden
kunnen voordoen, waarbij het niet altijd moge
lijk of zeer bezwaarlijk is, dat een jongen ge
durende een hele of twee halve werkdagen deel
neemt aan bovengenoemd onderwijs of vormings
werk, terwijl het toch in het belang van de
jongen is, dat hij gaat werken. In deze gevallen
kan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie
eventueel geheel of gedeeltelijk van deze en
uitsluitend deze voorwaarde ontheffing ver
lenen.
Onder alle omstandigheden dient de arbeids
duur beperkt te zijn tot maximaal 8 uur per dag
en 32 uur per week.
Voor een mogelijk nadere oriëntering met be
trekking tot het thans van kracht geworden ar
beidsverbod voor 14-jarige jongens wende men
zich tot de Arbeidsinspectie, die in dezen alle
inlichtingen kan verschaffen.
(Vervolg van pag. 377.)
met deze rooischaar geoogst. Door de röoischaar
wordt een strookje grond van 25 cm breed, op
genomen.
De wortels met grond worden over het rooster
van de schaar naar de zeefketting geschoven.
Hier wordt de grond evenals bij aardappels uit-
gezeefd. De slag van de ketting en de snelheid
moeten worden aangepast aan de omstandigheden.
De ketting wordt zó ingesteld dat zo min moge
lijk beschadiging optreedt. Als de grond gemak
kelijk kan worden uitgezeefd, moet de ketting
weinig slag maken en snel lopen. Uitermate de
omstandigheden ongunstiger zijn laten wij de
ketting meer slag maken en langzaam lopen.
Bij het rooien van witlofwortels kan de ket
ting meer slag maken dan bij de oogst van win
terwortels. De witlofwortels worden evenals aard
appels in voorraad gerooid en later opgeraapt.
Een gedeelte van de winterwortels is in kisten
geoogst. De dwarstransportketting is weggeno
men en vervangen door een standaard, waarop
3 kisten kunnen staan. De kisten worden door
geschoven, zodat aan één zijde steeds de volle
kisten komen te staan en aan de andere zijde
lege kisten op de standaard worden geplaatst.
Een nadeel van deze methode is, dat vrij veel
grond in de kisten terecht komt.
Als de wortels in voorraad op het land worden
gerooid, kunnen ze tijdens het oprapen worden
gesorteerd. Op deze wijze is het mogelijk de wor
tels zonder beschadiging te oogsten.
Het bestuur van het Land
bouwschap heeft zich in begin
sel verenigd met een voorstel
om de areaalheffing op goedge
keurde pootaardappelen, die dit
jaar al was verhoogd van 80,
tot ƒ150,per hectare, alsnog
verder te verhogen tot 200,
Verwacht wordt dat het be
drijfschap voor de groothandel
in aardappelen nu ook de ex
porteursom,zethetfing op poot-
aardappelen verder zal verhogen
en wel tot 1,per honderd kg.
De beide heffingen dienen ter
financiering van de garantie
regeling voor pootaardappelen en
deze regeling gaat dit jaar veel
geld kosten. Verwacht wordt dat
het verlies op de uit de oogst
1964 tegen de garantieprijzen
overgenomen en tegen consump
tie- of veevoederprijzen aan de
aanbieders terugverkochte poot
aardappelen tussen de 20 en 22
miljoen gulden zal bedragen,
terwijl de beide schappen maar
9 miljoen gulden ter beschikking
hebben. Er zal dus geld geleend
moeten worden. De extra-ver
hoging van 50,per hectare is
voor de aflossing van de lenin
gen bestemd.
Tot maart zijn 120.000 ton poot
aardappelen overgenomen. Daar
van is 50.000 ton aan de aanbie
ders terugverkocht tegen de con
sumptie-aardappelprijs, terwijl
de rest tot veevoeder werd be
stemd. In de loop van april is er
nog een laatste aanbiedings
mogelijkheid.
Volgens het Landbouwschap is
het overschot van 1964 veroor
zaakt door de grote hectare-op
brengst en 't geringe percentage
afgekeurde pootaardappelen. Het
zou zeker nog groter zijn ge
weest, als niet reeds een belang
rijk kwantum pootaardappelen
buiten de garantieregeling om
voor consumptiedoeleinden was
afgezet.
Al eerder was men het in de
contactcommissie eens gewor
den over een verlaging van de
garantieprijzen voor de hoogste
kwaliteitsklasse teneinde voor
deze klassen een betere aanpas
sing van de marktprijs aan de
afzetmogelijkheden le bevorde
ren.
De pootgoedcommissie zou het
redelijk vinden, als ook het con
sumptie-aardappelareaal zou bij
dragen in de garantieregeling
voor pootaardappelen. Voor de
consumptiewaardige pootaard
appelen wordt immers een be
paalde hoge bodemprijs gehand
haafd waardoor deze aardappe
len geen prijsdrukkende werking
uitoefenen op de consumptie-
aardappelenmarkt, hetgeen zon
der garantieregeling wel het ge
val zou zijn. De hoofdafdeling
akkerbouw vindt dat dit zal moe
ten worden bezien in het licht
van wat er in de consumptie
aardappelensector dient te ge
beuren. Over eventuele voorstel
len van het produktschap in
zake een regeling voor consump
tie-aardappelen zal binnenkort
nader overleg worden gevoerd.