1 KNLC y MAU RITS PLEIN 23 MELKPRIJS 1965-1966 mm VRIJDAG 19 MAART 1965 X-K'S.;!-}, WTW^v"!^"WT*yv! ;viivxiiiwi'V^ SfffiSSjgarg ENKELE weken geleden heeft het Landbouwschap de Minister van Land bouw zijn wensen over de melkprijs 1965'66 kenbaar gemaakt. Hoe wel het Landbouwschap zelf daarover al een en ander heeft bekend gemaakt lijkt het toch nuttig ons eens te Verdiepen in de gedachtengang die het Land bouwschap tot het noemen van bepaalde cijfers heeft gebracht. Niet alleen is dit nodig omdat leden van de organisaties aangesloten bij het K. N. L. C. er recht op hebben te weten hoe deze cijfers zijn tot standgekomen en welke rol hun voormannen hebben gespeeld, maar ook voor de niet-landbouwers is het wenselijk te weten waarom men met zulke cijfers komt. Nu weet ik wel dat de Landbode niet door grote hoeveelheden personen buiten de agra rische kringen wordt gelezen, maar dat neemt toch niet weg dat ook langs deze weg toch wel enige invloed op de denkwijze van die niet-agrariërs kan worden uitgeoefend, al was het alleen maar indirect. Wanneer wij ons er dan toe zetten het melkprijsbeleid van dit jaar te ver duidelijken dan moet eerst gewezen worden op het feit dat ook de melk en zuivelpolitiek thans is onderworpen aan de bepalingen van een E. E. G.- verordening. De Nederlandse Minister van Landbouw is dus niet meer vrij te doen wat hij denkt goed te zijn voor de Nederlandse veehouders. Hij is aan bepaalde regels gebonden die vooral op twee punten hen aan grenzen binden. In de eerste plaats zijn dat het maximum en het minimum van de richtprijs. In de tweede plaats de hoogte van de toeslag op de industriemelk. HET E. E. G.-systeem is anders. In de E. E. G. immers wil men de richtprijs voor de melk bereiken door de prijs van de consumptiemelk, de boter en de kaas op een zodanige hoogte te brengen dat hieruit de vee houders de richtprijs voor de melk ontvangen. Het Nederlandse systeem waarbij boter en kaas voor een la gere prijs aan de consument werd aangeboden en waarbij de regering achteraf de veehouder een toeslag gaf om het tekort uit de markt aan te vullen, zal dus dienen te verdwijnen. Bovendien hadden wij echter in Ne derland ook nog het systeem om de kosten van opslag en export uit het zuivelfonds te doen betalen. De over heid en het bedrijfsleven schatten deze kosten vooraf en de overheid stortte ook dit bedrag in het zuivel fonds. Volgens de E. E. G.-regelin- gen moeten de kosten van interven tie en restitutie zoals men dat noemt komen ten laste van het Europees fonds. Reeds nu kan de Nederlandse re gering 8/e en na 1 juli waarschijnlijk meer van deze kosten bij het Euro pees fonds terug vragen. Er was dit jaar geen moeilijkheid tussen over heid en bedrijfsleven over het be sluit van de Nederlandse regering om deze interventie- en restitutiekosten voor regeringsrekening te nemen. Al leen het Produktschap voor Zuivel heeft nog even tegengestribbeld. Varj de 8 cent van de industriemelktoèslag over 1964 blijkt 2,55 cent voor dit doel nodig te zijn geweest zodat voor de veehouders zou resteren 5,45 cent als „zuivere" toeslag over de indus triemelk. Volgens de regels van Brus sel moet nu deze toeslag worden af gebroken. Bij het vaststellen van de afbraak- procedure had men nog op het oog dat de eenmaking van de melkprijs zou gebeuren op 1 januari 1970. Van daar dat men voorschreef een mini male afbraak van Vt per jaar van dat gedeelte van de subsidie dat de melkprijs optrok tot het minimum van de vork. Dit heeft het Landbouw schap deze keer ook aan de Minister voorgesteld. Maar het Landbouw schap heeft dit niet gedaan, omdat zij ten volle ervan overtuigd was dat dit de juiste politiek was. Zij werd daartoe meer gedwongen omdat van regeringszijde men groot bezwaar had tegen verhoging van marktprijzen van boter en kaas. Wil men n.l. de marktprijzen zo weinig mogelijk ver hogen dan is het duidelijk dat de toe slagen zo weinig mogelijk moeten worden verlaagd om de uitkomst voor de veehouder zo gunstig mogelijk te doen zijn. Maar is het wel juist er van uit te gaan, dat de consumenten prijzen van boter en kaas zo laag mo gelijk moeten worden vastgesteld? Ik meen hier beslist neen op te moe ten antwoorden en wel om redenen die ik nader wil uiteenzetten. PRIJSAANPASSINGEN NOODZAKELIJK A LLEREERST zou ik dan om vooral geen verkeerd be grip op te wekken moeten stellen dat ik volledig begrip heb voor de pogingen die het kabinet Marijnen heeft aangewend om onnodige kostenstijgingen in Nederland te verhinderen. Ik hoef er maar op te wijzen, dat ook de 3 C. L. O. bij het gesprek over de loonontwik keling in 1965 op het standpunt hebben gestaan dat een loonont wikkeling waarbij men de kosten stijgingen zonder meer, althans nog soepeler, zou kunnen afwen den op de consument niet als een aanvaardbare oplossing voor de moeilijkheden waarin de Neder landse economie verkeerde, kan worden aanvaard. Noch de Ne derlandse boer, noch de werkne mer, noch iedere andere Neder lander heeft iets ie winnen bij een voortschrijdende inflatie. Het is dan ook nu nog mijn stand punt dat de prijsbeweging goed in de hand zal moeten worden gehouden en dat alleen in gevallen dat deze prijsstijgingen onvermijdelijk zijn deze mogen worden toegestaan. Ge zien de laatste beslissingen van de Minister van Economische Zaken op dit terrein o.a. die over de broodprijs staat ook de regering dacht ik, nog steeds op het standpunt dat alleen de voor de rentabiliteit van de be drijven noodzakelijke verhogingen mogen worden toegestaan. Wanneer wij nu terugkeren tot de melkprijs dan verschil ik kennelijk van mening met de overheid over de noodzaak van de verhoging van boter en kaas- prijzen. Ik meen dat de ervaringen in de E. E. G. ons heel duidelijk heb ben geleerd dat gedurende de over gangsperiode nog veel mogelijk is waardoor de concurrentiepositie van de Nederlandse land- en tuinbouw wordt benadeeld. Wij zien dit zeer sterk op het terrein van de pluim veehouderij en vooral de eieren maar ook bij het vlees ofschoon hier de schaarste aan vlees die wij het laat ste jaar hadden de moeilijkheden heeft verdoezeld. Wij zien de drei ging ook al op de kaasmarkt. Ik be doel op de Franse Edammers. VERKORTING VAN DE OVERGANGSTIJD VOOR de Nederlandse landbouw lijkt mij dus een verkorting van de overgangsperiode niet alleen aanvaardbaar, maar ik meen dat wij die met alle kracht moeten nastreven. Het is een evident landbouwbelang evenals het in de industriële sector ook zo lijkt te zijn. Ik meen dus dat Nederland zich moet scharen achter de pogingen van de commissie om reeds per 1 juli 1967 de volledige af schaffing van interne douanerechten en het eenmaken van de landbouw politiek te bereiken en wanneer wij dit proberen dan betekent dat ook, dat onze boter- en kaasprijzen per 1 juli 1967 op hetzelfde niveau moe ten komen als in België en Duits land en Frankrijk. Dat is aanzienlijk hoger dan het huidige niveau. De ge volgen voor dé omzet zullen wel niet uitblijven maar het gaat hier niet om de gevolgen van de verhoging tot E.E.G.-niveau, want die moet toch komen. Het gaat hier of een snelle aanpassing catastrofaler gevolgen zal hebben dan een langzame. Ik voor mij meen, dat een snelle aanpassing in totaal beslist geringer gevolgen zal hebben voor de omzet terwijl men dan daarna lange tijd rust heeft om de gevolgen zo mogelijk weg te wer ken. Neemt men daarbij bovendien dan nog in aanmerking dat de snelle aanpassing de mogelijkheid van an dere E.E.G.-landen om van kunst matige overgangsregelingen te pro fiteren vermindert, dan lijkt mij de keus beslist niet moeilijk. Men moei; ook de invloed van de bedoelde prijsverhoging op de kos ten van levensonderhoud bepaajd niet overschatten. Als men aan de ene kant verwacht dat de consump tie aanzienlijk terug zal lopen, dan kan men toch niet tegelijk stellen, dat de invloed op de kosten van levensonderhoud groot is. Ik heb het gevoel dat hier nog steeds weer de eeuwenoude theorie dat lage levensmiddelenprijzen lage lonen doen voortbestaan om de hoek komt kijken, maar men moet dan wel bedenken dat die theorie echt niet past op de huidige situatie omdat de lonen niet hoog zijn omdat de levens middelen duur zijn, maar omdat er een schaarste aan arbeidskrachten heerst. Verder geloof ik, dat men de invloed van de boerenprijs op de consumptieprijs vaak schromelijk overschat. DE MELKPRIJS IN 1961/1965 TOT enige jaren geleden kenden 1 wij in Nederland een garantie prijs voor de melk. Deze garantie prijs voor de melk hield in, dat dooi de overheid de garantieprijs ook als de gemiddelde prijs voor alle Neder landse melk werd aanvaard. Als er tekorten waren dan paste de over heid deze tekorten bij. Gemiddeld over heel Nederland kwam dus de uitbetaling van de melk overeen met de garantieprijs. Het karakter van de huidige prijs is die van een richtprijs d.w.z. er wordt geprobeerd door be paalde maatregelen de uitbetalings- prijs aan de boeren ongeveer in over eenstemming te brengen met deze richtprijs. Een goed voorbeeld is het afgelopen jaar. De prijs voor de con sumptiemelk werd gebaseerd op 34,10 cent, de uitleveringsprijs voor boter werd 4,18, die voor volvette kaas 2,40 en de richtprijs werd aan gekondigd als te zijn 31 cent. Met een toeslag op de industriemelk van 8 cent zou dit ook gemakkelijk bereik baar zijn. Volgens sommigen kon toen al dadelijk van een minimum uitbetalingsprijs van 31,75 cent wor den gesproken. De prijs van boter en van kaas heeft zich gelukkig het hele jaar boven deze inleveringsprijs be wogen waardoor er een gemiddelde uitbetalingsprijs over de hele periode wordt verwacht van 32,25 cent. DE NIEUWE MELKPRIJS BIJ het vaststellen van de prijs voor het volgend jaar moet men enkele toevallige elementen elimi neren. In de eerste plaats mag bij de berekening van de voor het boeren- inkomen noodzakelijke richtprijs de weersfactor worden uitgeschakeld. In de tweede plaats moet men, als men tot de conclusie komt dat alleen een gemiddelde melkprijs van onge veer 34 cent de boeren gemiddeld het redelijk inkomen verschaft, niet zeg gen dat dit dus 3 cent hoger is dan 31 cent, zodat de verrekenprijs en de boterprijs en de kaasprijs van nu met een overeenkomstig bedrag van deze cent moet worden vermeerderd. Nee, men moet dan uitgaan van de huidige opbrengstprijs of pre cies uitrekenen welke boter en kaasprijs correspondeert met een gemiddelde uitoetalingsprijs van 34 cent. Zelfs is het wenselijk dat de inleveringsprijs iets lager dan de gevonden prijzen wordt vast gesteld omdat anders de hele han del via de overheidsmagazijnen zou moeten gaan lopen. Dit lijkt mij hoogst ongewenst; dat zullen de zuivelfabrikanten en han delaren met mij eens zijn. Er moet van worden uitgegaan dat de resti tutie die gebaseerd is op de richtprijs in staat is de markt boven de inleve ringsprijs te houden. Het Landbouw schap heeft dit alles in acht genome* en nu heeft de Minister van Land bouw in de Kamer gezegd dat hij dit voorstel van het Landbouwschap te hoog en onaanvaardbaar vond. Hf voelde meer voor consolidatie van de huidige marktprijzen wat zou beteke nen maar dat heeft de Minister et- niet bijgezegd dat de positie van de veehouders in 1965 veel slechter zou zijn dan die in 1964. In de eerste plaats is er ontegenzeggelijk een flinke kostenstijging. In de tweede plaats doet de Minister bijna één cent af van de toeslag op de in dustriemelk en in de derde plaats mag niet op zo'n uitzonderlijk gun stig jaar worden gerekend. De Minister heeft de Kamer stilgekregen met een paar globale cijfers. Hij zei ll.l. dat de kosten inderdaad waren gestegen met 15 a 20 maar dat de prijzen waren gestegen -met 20 5 25 Minister Biesheuvel heeft, dacht ik, hiermee zijn eigen politiek wel grandioos veroordeeld. Hij heeft toen hij do portefeuille va» Landbouw van zijn voorganger overnam de land bouw als één van de eerste priori teiten aangenomen gezien. 11 if meende toen dat de laatste melk prijsvaststelling van Minister Ma- rijnen ogenblikkelijk herziening behoefde om rampen te voorkomen omdat toen de kosten de bate* verre overtreffen. Nu na ongeveer één jaar vindt de Minister stijging van de prijzen die ongeveer 5 de stijging va* de kosten te boven gaan blijkbaar genoeg. Wij veehouders hadden van Mi nister Biesheuvel verwacht dat hij meende wat hij zei bij de aanvang van zijn Ministerambt n.l. dat de prioriteit voor de landbouw zo* gelden voor de gehele kabinets periode en hij bedelde, denk ik, vier jaar. Het minste, dat wc zouden mo gen verwachten is consolidatie va* de verbeteringen verleden jaar aangebracht. Wat de Minister nu doet betekent terugnemen wat verleden jaar nodig werd geacht. C. S. KNOTTNERUS.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 9