Proeven zaaizaadverdeling en arbeidsbesparing
suikerbietenteelt
Oogstmethode en kwaliteit van
groene en gele erwten
DE INZAAI VAN SUIKERBIETEN
295
AREAAL 10% HOGER?
VRIJDAG 19 MAART 1 9 9 5
l\E kommissie- rationalisatie en mechanisatie van de Stichting Provinciaal Onderzoekcentrum voor de
V Landbouw in Zeeland heeft iri een tussentijdse mededeling van februari 1965 een tweetal onder
zoekresultaten bekend gemaakt, n.l.:
1. de resultaten van 2 jaren onderzoek naar de zaaizaadverdeling door vier precisiezaaimachines
op zware en op lichte grond;
2. het onderzoek betreffende de arbeidsextensieve bietenteelt.
De leiding van het onderzoek berustte bij Ir. M. A. van der Beek, van de R. L. V- D. Afdeling
Onderzoek Axel en Goes, terwijl de uitvoering van het onderzoek en samenstelling van het verslag
werd verzorgd door de heer W. G. Dieleman, van de Stichting P. O. C. Zeeland.
De voorlopige mededeling bevat een groot aantal gedetailleerde gegevens omtrent opzet, werkwijze
en resultaat van deze proeven.
Wij moeten volstaan met een samenvatting en de conclusies van deze proeven.
ZAAIZAADVERDELING
DE resultaten hebben uitsluitend betrekking
op onderzoek in het veld en niet op afdraai-
proeven. Van groot belang is, dat gewerkt wordt
met verdeelbandjes of -schijven, die aangepast
zijn aan de fractieverdeling van het te gebruiken
zaadtype. Bij het zaaien dient men zich nauwkeu
rig te houden aan de voorgeschreven rijsnelheid;
daardoor kan het verschil tussen de werkelijk
gebruikte zaaizaadhoeveelheid en de bereken
de hoeveelheid gering blijven.
De zaaidiepte van de machine moet nauwkeu
rig in te stellen zijn en dient te worden aange
past aan de toestand van de grond. Het zaad
dient in ieder geval aansluiting te hebben met
de vochtige ondergrond.
Een konstante zaaidiepte kan verkregen wor
den bU een veelbelast zaaikouter, bevestigd tus
sen een steun- en drukrol. Ook in voorgaande
jaren is gebleken, dat dit niet alleen bij precisie
zaaimachines, maar ook bij gewone zaaimachines
een vlotte en gelijkmatige opkomst bevordert.
Bij de verdeling van het zaad is het van belang
dat een hoog percentage van de afstanden tussen
de bietenplanten ligt op de ingestelde onderlinge
afstand van het zaad in de rij van de machines.
Dit geeft een aanwijzing omtrent het meer of
minder optreden van slip op de aandrijfwielen.
ARBEIDSBESPARING
IN aansluiting op het onderzoek van voorgaan
de jaren werd nagegaan op welke wijze
arbeidsbesparing verkregen kan worden bij de
voorjaarswerkzaamheden in de suikerbietenteelt.
Bij dit onderzoek zijn twee systemen gevolgd,
nl. volledig in handwerk doorslaan van de bieten
op een perceel, waar precisiezaai en chemische
onkruidbestrijding was toegepast. Daarnaast ge
bruik van een rijendunner op een perceel waar
eveneens uitgaande van precisiezaai en chemische
onkruidbestrijding slechts aanvullend handwerk
werd verricht. Bij dit laatste systeem werden de
machinale bewerkingen aangepast afan de vorde
ringen van het handwerk.
In het eerste geval was de opkomst matig en
de stand van de bieten daardoor en door de
afstand in de rij waarop werd gezaaid, vrij dun.
Bij het doorslaan kon dan ook een hoge kapaci-
teit worden bereikt; het aantal manuren per ha
voor doorslaan varieerde van 23,4 tot 40.
Het is niet alleen hier, maar ook bij andere
proeven gebleken, dat, wanneer nauwkeurig wordt
opeengezet in een gewas dat met de precisiezaai-
machine is gezaaid cn waar geen onkruid voor
komt, het minimaal benodigde aantal manuren
per ha ca. 2225 is.
Over een geheel perceel gerekend, waar 34
weken wordt gewerkt voor doorslaan, is het
praktisch onmogelijk om gemiddeld beneden 30
mu/ha te komen.
Voor vele bedrijven zal het daarmede te be
reiken resultaat voldoende zijn om de werkzaam
heden bij de verzorging van suikerbieten in het
voorjaar uit te voeren.
Voor die bedrijven, waar per arbeidskracht een
£"",to onnerviakte bieten moet worden verzorgd,
leveren precisiezaai en chemische onkruidbestrij
ding alleen niet voldoende arbeidsbesparing op
om een grote oppervlakte bieten te blijven telen.
Op deze bedrijven is de rijendunner op zijn plaats.
Het is gebleken, dat het benodigde aantal man
uren per ha snel daalt wanneer tot minder dan
ca 15 bbd. wordt teruggedund. Het doorslaan
kan zich dan beperken tot grof nadunnen. Deze
werkwijze biedt tevens de mogelijkheid, zoals ook
reeds bij praktijkonderzoek is gebleken, om de
verzorging van de bieten volledig machinaal te
verrichten.
B.
Alweer enige jaren geleden, n.l. in 1959 tot en met 1961, is nagegaan of het opraapdorsen van erwten
technisch uitvoerbaar was. Tevens werd onderzocht of deze methode voldoende bedrijfszekerheid bood
en in hoeverre van arbeidsbesparing gesproken kan worden.
Ook de invloed op de kwaliteit van het gedroogde zaad was hierbij een belangrijk facet. Uit deze
proeven bleek het opraapdorsen goede perspectieven te openen voor die bedrijven waar de arbeids
voorziening tot deze methode noodzaakte. Soms kwam een minder goede kwaliteit voor, o.a. door grijs-
verkleuring van het zaad, die een lagere handelswaarde tot gevolg had. Daar de desbetreffende proe
ven geen aanknopingspunt gaven voor het vaststellen van de oorzaak van deze minder goede kwaliteit,
was nader onderzoek nodig. Het was daarbij gewenst van verschillende maaitijden (rijpingsgraden),
dorstijden (graden van verwelking van de erwten in het zwad) en droogintensiteiten (droogduur) uit
te gaan. In 1962 werd een proef genomen met kleine groene erwten en in 1963 met gele erwten.
In verslagen Landbouwkundig Onderzoek, Mededeling No. 9 van de Rijkslandbouwconsulentschap-
pen in het Zuidwestelijk kleigebied, brengt de heer G. J. Bom verslag uit over dit onderzoek, uitge
voerd op de proefboerderij „Zeeland" te Wilhelminadorp. Van de resultaten willen wij het volgende
vermelden
KLEINE GROENE ERWTEN
Maaien van een gewas waarvan het blad
groen begint te verkleuren, doch de peulen
nog groen zijn, is te vroeg om een goede
kwaliteit te waarborgen. De erwten zijn nog
sterk opgezwollen, slaan gemakkelijk stuk bij
het dorsen en geven mede om de uiteindelijk
te donkergroene tint een lage handelswaarde.
De kiemkracht is slecht en een lagere op
brengst aan kilogrammen is te verwachten.
Langer nadrogen in het zwad geeft een ver
betering, doch niet zodanig dat deze hande
ling de oogstmethode enig perspectief kan
bieden.
Wacht met het maaien tot het stro geel is,
dan treedt een verbetering op, die belang
rijk gaat worden als het gewas ruimschoots
de tijd krijgt om in het zwad te drogen. Zo
wel het minder opgezwollen zijn van het
zaad en bijgevolg minder stukgeslagen erw
ten, als ook de handelswaarde en de kiem
kracht laten nog te wensen over. Ook nu is
nog een vroegtijdige afsnoering van het groei
proces waarschijnlijk oorzaak van een lagere
opbrengst.
Het maaien van een gewas waarvan het blad
en de stengels overwegend licht bruin ge
rijpt zijn, biedt de meeste perspectieven. Hier
wordt de hoogste kwaliteit verkregen. Zowel
de zaadkleur, de handelswaarde, het heel
blijven bij het dorsen en de kiemkracht zijn
gunstig.
Een bij het maaien vrijwel geheel bruin af
gestorven gewas heeft het voordeel van de
weinig stukgeslagen erwten en de hoge kiem
kracht. Toch zijn de nadelen bij teelt voor
consumptie, wat blijkt uit de te sterke ver
kleuring van het zaad en het risico van een
lagere waardebepaling te groot, dat deze
maaitijd in het algemeen als gunstig gezien
kan worden. Snel opraapdorsen na het maai
en remt de kwaliteitsachteruitgang en kan
een nog aanvaardbare hoedanigheid waarbor
gen.
Of de erwten vrij snel of langzaam gedroogd
worden, heeft bij deze proef geen noemenswaar
dige verschillen opgeleverd. Het effect van de
droogkuur lijkt bij deze droogmethode van onder
geschikte betekenis.
GELE ERWTEN
Op grond van eerder gekregen ervaringen zijn
de gele erwten in rijper stadium gemaaid. De
gele erwt heeft een geheel eigen reactie.
Binnen het traject van rijpheid waarbij de
proef in 1963 werd geoogst, heeft noch de tijd
van maaien noch de duur van drogen in het zwad,
invloed gehad op de mate van verbleken van
het zaad, het percentage kiemkracht, de con
sumptiekwaliteit en de grootte van het gedroog
de zaad. Dit laatste doet geen enkele invloed
veronderstellen op de opbrengst. De duur van
drogen is Van geringe betekenis, of het product
reageert er helemaal niet op.
Wordt gemaaid bij een rijpheid van het ge
was, zoals deze bij de groene erwten als de
meest gunstige naar voren kwam, dan moet
rekening gehouden worden met een grote
kans op dorsbeschadiging en een te veel aan
nog groene erwten. De duur van het nadro
gen van het gemaaide produkt kan veel goed
maken.
Maaien in een stadium dat het gewas vrijwel
geheel bruin tot volkomen afgestorven is,
heft deze bezwaren op. Bovendien heeft het
het voordeel van weinig opgezwollen erwten
bij het dorsen en een maximum te bereiken
zaadkleur.
B.
SINDS 1963 neemt de met suikerbieten beteelde oppervlakte weer toe. In 1964 bedroeg het areaal
80.000 ha. De opbrengst was hoog terwijl bij de verbouw, verzorging en oogst weinig moeilijk
heden werden ondervonden. Mede daardoor mag een verdere uitbreiding verwacht worden. Hoe groot
deze precies zal zijn is nu nog moeilijk te zeggen maar op grond van de eerste aanwijzingen lijkt
volgens ir. J. Jorritsma van het Instituut voor Ra tionele Suikerproduktie te Bergen op Zoom de
verwachting van een uitbreiding met minstens 10 beslist niet overdreven. Een oppervlakte van 90.000
ha behoeft, bij een enigszins normale opbrengst, nog geen consequenties te hebben voor de prijs die
uiteindelijk voor de grondstof kan worden betaald.
Binnenkort zullen de zaaimachines het suikerbietenzaad weer in de grond gaan brengen. Hier en
daar is dat al gebeurd. Ondanks de kou maar dankzij de droogte, was het mogelijk een enkel perceel
in te zaaien. Dit zaaiwerk gebeurt meer en meer met behulp van precisiezaaimachines en precisie-
zaad. De verwachting is dat in 1965 60 a 65 van het areaal met precisiezaaimachines zal worden
ingezaaid. De nadruk komt steeds meer te liggen op het individuele zaad en de individuele plant. Veel
zorg moet dan ook besteed worden aan het klaarmaken van het zaadbed.
Tevens wees ir. Jorritsma op de noodzaak het zaad en de jonge plant in een voorkomend geval
zo goed mogelijk tegen vreterij te beschermen door zaad- of grondbehandeling dan wel door een
bovengrondse bespuiting.
Een bijzondere positie neemt voor het ogenblik het zogenaamde ingehulde zaad in. Een deel
van dit zaad is behandeld met het insecticide heptachloor, een ander deel niet. In geval het zaad
is behandeld, moet men niet nog eens langs andere weg hetzelfde doen. Dat zou tot moeilijk
heden kunnen leiden. Het niet behandelde zaad kan niet meer behandeld worden. Vreest men
vreterij dan is grondbehandeling de enige uitweg. Het verdient daarom aanbeveling bij de leve
rancier van het ingehulde zaad te informeren, welk type deze levert en of het al dan niet met
een insecticide is behandeld.