Groot, groter, grootste
Het stalseizoen voor het vee
211
VEEHOUDERIJ
De overtreffende trap in de varkensfokkerij
VOORLICHTINGSDAG
VARKENSHOUDERIJ
VOOR ZEELAND
VRIJDAG 2 6 FEBRUARI 1965
Nauwelijks zijn de vragen over, of de bezwaren tegen het grootscheeps fok- en mestbedrijf van de N.V.
Homburg verstomd of weer andere omvangrijke fok- en mestbedrijven op varkensgebied vragen de
aandacht.
Was 't bij de N.V. Homburg zo dat de opgerichte dochteronderneming speciaal bedoeld was voor de
toelevering van varkensvlees aan de vleeswarenfabriek van Homburg, tegenwoordig moeten we reeds
spreken van fabrieken daar intussen twee bestaande bedrijven naar deze N.V. overgingen, thans blijken
ook andere oogmerken tot een grootscheepse opzet te kunnen leiden. Bij Homburg was de behoefte aan
een zo goed mogelijk bezetting van de vleeswarenfabriek de aanleiding. Deze varkensfabriek zou zelf
standig, zoveel mogelijk gemechaniseerd, gaan draaien en moest zichzelf bedruipen. De winst moet ko
men uit de vleeswarenfabriek.
Korte tijd later kon men geluiden uit het oosten van het land vernemen, waar sprake was van een
groot varkens fok- en mestbedrijf op aandelen die door landbouwers konden worden gekocht. Een
vreemde opzet, dachten wij, daar een veehouder die een aandeltje koopt in zo'n varkens N.V. dit eigen
lijk alleen uit geldbeleggersoverwegingen zal doen. Hij verwacht immers een goed rendement bij die
N.V. ondanks het feit dat de gebouwen sneller moeten worden afgeschreven dan hij dit op zijn boerderij
kan en ondanks dat deze N.V. met betaalde arbeidskrachten volgens C.A.O.-voorwaarden moet opere
ren terwijl de boer-belegger allang geen betaalde arbeidskrachten meer in dienst heeft en zelf veelal
met minder genoegen moet nemen dan het uurloon volgens de C.A.O. Dea* N.V.'s zijn heel wat in discus
sie geweest tijdens buren- en familiedagen, maar vooral ook op vergaderingen van de boerenorganisa-
ties. Tijdens forumdiscussies is het ter sprake gebracht want met een zeker beklemd gevoel in het
hart volgt men deze ontwikkeling vooral ook wanneer men zelf varkensfokker of varkensmester is en
meent dat men toch ook wel met zijn tijd is meegegaan. Een paar jaar geleden leek het wel of de
varkensbedrijven nooit groot genoeg konden zijn.
Intussen zijn verschillende brochures, artikelen en zelfs boekwerken verschenen over grotere varkens-
eenheden op de bedrijven. Het wonderlijke is dat men intussen wat teruggekomen is van die erg.groot
opgezette zaken. Men denkt thans meer in arbeidseenheden van minimaal een halve arbeidskracht (die
dus voor de helft dienstbaar is aan het overige deel van het veehouderijbedrijf) tot maximaal het twee-
mansbedrijf om hier meer economische eenheden te bereiken. Een andere kwestie is de financiering van
en nieuwe opzet, wat op zichzelf al een enorme rem betekent, daarnaast de grotere kwetsbaarheid voor
ziekten bij de varkensfokkerij in grotere eenheden.
„GROTER*'
Begin van deze maand was te lezen dat de N.V.
Koudijs een dochter-N.V. heeft gesticht die tot doel
heeft en groot varkensspectakel op te gaan zetten.
De koppen in de pers deden het wel. „Grootste var
kensfokkerij van Europa komt in Hedel" was te
lezen.
Daar tussen Utrecht en Den Bosch aan de Maas
was 10 ha grond bestemd om bebouwd te worden
met een centraal fokbedrijf, een vermeerderings-
bedrijf en een afmestbedrijf.
Precies zoals bij de slachtkippen dus. Zo losjes
weg had de N.V. Koudijs aan de pers meegedeeld
dat alles onder zeer deskundige leiding zou staan,
die dit „gigantische" plan tot stand zou brengen.
Van de volledige mechanisatie wordt alles ver
wacht wat het voeren en uitmesten betreft. Er
zijn een paar getallen genoemd, n.l. het zou
een fokbedrijf worden met 2000 zeugen en 30 dek-
beren met een biggenproduktie als uitgangspunt
van 600 stuks per week (gem. 8 weken oud). Dus
ca. 31.000 per jaar. Dit betekent dus ook zo'n
30.000 slachtvarkens per jaar.
„GROOTSTE'.
De inkt van de slagzin „Grootste varkensfokke
rij van Europa komt in Hedel" was nog maar
nauwelijks droog of uit Hamburg komt het bericht
dat in Sleeswijk Holstein de grootste var
kensfokkerij van Europa is opgericht. De capa
citeit van dit bedrijf komt op 80.000 biggen per
jaar. Samen met een soortgelijk bedrijf in de
buurt van Hamburg zal men tot een produktie ko
men van 140.000 biggen per jaar. Dit nieuwe be
drijf wat ook in een N.V.-vorm is ge
goten, vraagt aan oprichtingskosten, volgens de
voorzitter van deze maatohappij, 4 miljoen Duitse
marken. Daarbij werd ook nog medegedeeld dat
het hier niet bij zal blijven, want er zullen nog meer
afdelingen worden opgericht in andere delen van
In aansluiting op de jaarlijkse algemene verga
dering organiseert het Varkensstamboek voor Zee
land, in samenwerking met de Rijksveeteeltvoor-
lichtingsdienst op maandag 1 maart a.s. een Var
kenshouderijvoorlichtingsdag in de filmzaal van
het Landbouwcentrum „Zeeland" te Goes.
De algemene ledenvergadering van het Stam
boek wordt gehouden om 10 uur 's-morgens en het
aanvangstijdstip van de voorlichtingsbijeenkomst
is gesteld op 1.30 uur 's middags.
In de middagbijeenkomst zal een geluidsfilm van
de in september gehouden nationale tentoonstel
ling worden vertoond. Hierop aansluitend zal de
heer A. C. H. Coolen, bedrijfsdeskundige bij het
Rijkslandbouwconsulentschap voor Midden Noord-
Brabant te Tilburg, een lezing houden. Deze lezing
is afgestemd op de ontwikkeling van de varkens
houderij in het verleden en de hieruit te trekken
conclusie voor het toekomstig beleid op de bedrij
ven.
Na de pauze zal een forum onder voorzitter
schap van Rijksveeteeltconsulent Ir. W. L. Harm-
sen, verschillende vragen beantwoorden. In dit
forum hebben naast de inleider zitting de heren
A. J. B. Hammink, dierenarts, P. Lous, varkens
fokker, J. H. van Nieuwenhuijzen, specialist boer
derij enbouw, en J. H. ter Keurs, secr.-insp. Var
kensstamboek voor Zeeland.
Duitsland in de loop van dit jaar. Ook worden stap
pen ondernomen om in Frankrijk tot een soortge
lijke opzet te komen. Het doel van dit Duitse ini
tiatief is om in letterlijke zin biggen te fabriceren
tegen een prijs, onafhankelijk van de marktprijs, die
zal variëren tussen de 65 en 95 D.. mark, zulks af
hankelijk van de ouderdom en het gewicht van de
biggen. Met de mesterij gaat men zich dus blijk
baar niet rechtstreeks bezig houden. Vermoedelijk
zal, naar het ons voorkomt, alles gaan lopen via
contractmesterij etc.
WELKE KANT GAAT DIT HEEN?
Bij Homburg was de aanleiding tot de groot
scheepse varkensfokkerjj en mesterij de rentabili-
teitsverbetering van de vleeswarenfabriek. Bij de
N.V. Koudijs zal de rentabiliteitsverbetering van
de veevoederfabriek wel de drijfveer zijn. Van de
Duitse zaak weten we wat dit betreft niet zoveel
af. Ergens zal dit wel verbonden zijn met de vee-
voederfabricage en daarnaast met bepaalde cre-
dietinstellingen waarvan de biggenfokkerij-activiteit
vermoedelijk weer een geïntegreerd deel zal uit
maken.
We mogen wel vaststellen dat dit allemaal
symptomen zijn die aangeven dat een gedeelte van
de varkenshouderij bezig is zich in 'n bepaalde lich
ting te ontwikkelen. Nieuw is dit met, wèl de om
vang waarin dit plaats vindt. Vast staat wel dat bij
deze industriële opzet van de varkensvleesproduktie
meer stabiliteit bereikt kan worden in de totale
produktie. Met deze opzet zijn immers dermate
investeringen gemoeid dat alleen bij een regelma
tige produktie de afschrijving, de rente en vooral
de personeelskosten betaald zullen moeten kunnen
worden. Deze ontwikkeling heeft vele kanten. Een
daarvan is de bestaande varkenshouderij die met
deze ontwikkeling geconfronteerd wordt en zich
afvraagt of dit de toekomst worden zal. Hier
valt nog weinig van te zeggen. Het draait om
vijf dingen, n.l. de kostprijs van het big, de voeder-
prijs, de rente van het benodigde kapitaal, de prijs
van de arbeid en de opbrengstprijs. Daarnaast
speelt de deskundigheid van de varkenshouder een
zeer grote rol. Met deze dingen heeft de groot
scheepse opzet evenzeer te maken.
Als- we het goed zien, beschikt de veehouderij
in ons land over instellingen die in staat zijn, om,
wat het voeder en credietvoorziening betreft, te
leveren tegen een redelijke marge. De arbeidsvoor-
ziening en arbeidskosten plus de deskundigheid
kan op het boerenbedrijf evengoed (soms beter)
en even duur (of goedkoop) ter beschikking staan
mits in een redelijke omvang de zaak deskundig
wordt opgezet op een moderne manier. Dat wil
zeggen gebruikmakende van de nieuwe inzichten
wat de gebouwen, de inrichting, het fokmateriaal
en de vorzorging betreft. Een nauwere aaneen
sluiting tussen de individuele varkenshouders is
hiertoe nodig. Dit kan in de vorm van studiegroe
pen en belangengroepen. Dit laatste in de vorm
van een soort commerciële varkensproducenten-
groepering, al of niet verbonden met een coöpera
tieve slachterij i.e. vee-afzetvereniging. Dan zal
het waarachtig wel gaan met de varkenshouderij
op de boerderij.
D.
DE VOEDERWAARDE VAN HET RUWVOER
TEGEN onze gewoonte in komen we ditmaal eens met wat cijfermateriaal. Analyses van ruwvoeders
die dit stalseizoen zijn onderzocht geven een indruk van de voederwaarde- In het volgende staatje
geven we allereerst de voederwaarde per kg voer in grammen droge stof (ds) voedernorm ruweiwit
(vre) en zetmeelwaarde (ZW). In de beide laatste kolommen wordt de normale waarde vermeld.
Aantal
Voedermiddel
In het voer
Normaal
monsters
ds
vre
ZW
vre ZW
7
weidehooi los
793
63
310
50 297
26
weidehooi geperst
825
53
307
50 297
29
ingekuilde klaver
224
24
95
22 96
30
gekuild gras (maaikneus)
213
16
100
17 96
6
gekuild bietenloof
248
20
111
12 96
19
maiskuilvoer (gekneusd)
292
13
172
17 115
15
maiskuilvoer (seizoen 1963)
216
15
94
17 96
Over het geheel is dè kwaliteit van het beschikbare ruwvoeder goed. Vooral ingekuild bietenloof en
ingekuilde mais komen goed voor de dag. Ter vergelijking hebben we de gemiddelde samenstelling van
de maiskuilen van vorig jaar er bij gezet. Het drogestof-gehalte in de mais is dit jaar bijzonder hoog.
Het eiwitgehalte laat'bij de onderzochte kuilen evenwel te wensen over.
Wanneer de verkregen analyses afzonderlijk worden bekeken valt de grote spreiding in voedselwaar-
de op. Allereerst is dit een gevolg van het droger of natter zijn. Zo liep bij de hier vermelde veevoeders
het drogestof-gehalte als volgt uiteen g/kg
weidehooi los
weidehooi geperst
ingekuilde klaver
kuilgras (maaikneus)
gemiddeld 793 68782S gekuild bietenloof
825 788860 (geen toev.) gemiddeld 248 219277
224 175—297 maiskuilvoer (gekn.) '64 292 231—358
213 152293 maiskuilvoer (gekn.) '63 216 163—-299
DIJ de kuilvoeders komt een grote spreiding in ds-gehalte voor. De voeders met een laag ds-gehalte
worden in het algemeen veel slechter gegeten dan het droge voer. In de droogste kuilen daaren
tegen komt nog al eens schimmel voor.
Afhankelijk van het groeistadium waarvoor het ruwe celstof-gehalte een maat is kan voorts de
voederwaarde sterk uiteenlopen. In het volgend staatje geven we daarom het gemiddeld laagste en
hoogste ruwe celstofgehalte alsmede de spreiding van de voederwaarde voor vre en ZW, alles in gram
men per kg droge stof.
Voedermiddelen
Ruwe celstof
vre
ZW
gem.
laag
hoog
gem.
laag
hoog
gem.
laag
hoog
Los weidehooi
306
287
335
79
65
90
392
350
430
Geperst weidehooi
326
289
366
64
26
109
372
270
440
Ingekuild klaver
257
140
315
106
84
139
427
340
510
Gekuild gras (maaikneus)
291
192
362
75
38
113
470
320
580
Gekuild bietenloof
174
146
209
81
46
144
448
410
470
Gekuilde snijmais
(gekneusd)
216
170
276
45
25
141
589
510
670
Idem 1963
296
255
349
70
7
127
443
320
510
Uit dit overzicht blijkt dat de voederwaarde van de ruwvoeders, die dikwijls het hoofdbestanddeel van
de rantsoenen uitmaken, zeer veel uiteen loopt. Een juiste taxatie van de rantsoenen is zonder onder
zoek bijzonder moeilijk. Gezien deze uitkomsten moeten we vaststellen dat elke veehouder die doelmatig
wil voeren zich de kosten van het onderzoek van enige hoofdruwvoedermiddelen dient te getroosten.
Het bedrijfslaboratorium geeft bij de uitslag van het onderzoek bovendien zeer waardevolle voorlichting
waardoor een juiste rantsoen opbouw wordt bevorderd.
C. DEN ENGELSEN - R. V. V. D. - Goe».