Rassenlijst 1965: POLYKUHN weer aan de top Te royale regeling.' LG Twee nieuwe D. B. leden van het K. N. L. C. Wie POLYKUHN zaait zal WINST oogsten! Bedrijfsbeëindigingsvergoedingen in opspraak MAümTSPLEIN 23 O' De resultaten van de bietenoogst 1964 bevestigden op nieuw de hoedanigheden van Polykuhn. Deze verzekerden Polykuhn weer van de eerste plaats op de Rassenlijst 1965. In elke hoeveelheid leverbaar. Voor uitzaai 1965 is Polykuhn nu gegarandeerd uit voorraad leverbaar in elke gewenste hoeveelheid. Thans ook hoge éénkiemigheid van het precisie- zaad. Leverbaar als: Precisiezaad C 3.25 - 4.25 mm D 3.50 - 4.50 mm M-zaad 3.25 - 4.75 mm Kwaliteit bewezen: grote kiemenergie, goede opkomst, snelle bodembedekking, goede mechanische rooibaar- heid, hoog suikergehalte en zeer hoge opbrengst. Dat zijn de eigenschappen die Polykuhn aan de top hebben gebracht. 66 ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD In Economisch-Statistische Berichten van 20 januari jl. heeft prof. Horring uit Wageningen een kritisch artikel ge schreven over de nu bijna een jaar toegepaste beëindigings vergoedingsregeling in de landbouw. Dat artikel bevat de conclusie, dat de nu geldende beëindigingsvergoedingen te royaal zijn in verhouding tot de ermee te behalen resul taten. Inmiddels hebben de landbouworganisaties zich ech ter gewend tot het bestuur van het Ontwikkelings- en Sa neringsfonds voor de Landbouw met het verzoek om de regeling te verruimen. Vooral de voorwaarden betreffende het inkomen van de gegadigden ontmoeten bezwaren: so ciale uitkeringen en AOW zouden buiten beschouwing moe ten blijven, de inkomensgrens op zich zou ook dienen te worden verhoogd, verder de leeftijdsgrens ware te verlagen. Allemaal maatregelen dus, die het gebruik maken van de regeling zouden bevorderen en de totale kosten vergroten. Prof. Horring is niet de eerste de beste. Deze Wageningse en Amsterdamse hoogleraar in de landbouw-economie is goed bekend met de landbouwvraagstukken, mede als ge volg van zijn vroegere funktie als direkteur van het L. E. I. Hoe is het mogelijk, dat er tussen deze vooraanstaande landbouw-economie en de georganiseerde landbouw zo'n groot verschil van opvatting bestaat over het nut van de beëindigingsvergoedingsregeling in haar huidige aard en omvang? Van beide partijen kan immers zonder meer wor den aangenomen, dat zij het belang van de landbouw en de oplossing van zijn aanpassingsproblemen voorop stellen. WORKINGS BEZWAREN ALS we het betoog van prof. Hor ring ook al eens bij eerdere gelegenheden gehouden heel kort weergeven, lopen we natuurlijk het gevaar het te verminken, maar toch wagen we het erop. Prof. Horring ziet als voornaamste doel het vrijkomen van landbouw grond, die voor vergroting van an dere landbouwbedrijven bestemd wordt. Dit is een algemeen gewenst en een economisch gezond doel. Daarnaast is een sociaal doel te on derscheiden, nl. het pensioneren van een aantal boeren. Maar is het toe gepaste middel, d.w.z. de beëindi gingsvergoeding, in haar huidige soort en hoogte wel verantwoord? Neen, zegt prof. Horring. Per hec tare vrijkomende grond moet de staatskas gemiddeld 7400 als „los geld" betalen en dat is veel te veel. En wat de andere, de sociale kant betreft, is het niet nodig om alle „beëindigers" zoveel premie te geven; aanvulling tot een sociaal mi nimum (d.w.z. tot het AOW voor ge huwden) is dan voldoende. Met be paalde moeilijke persoonlijke om standigheden zou verder rekening gehouden kunnen worden. Omdat het vooral gaat om het loskrijgen van grond zou kunnen worden volstaan met een beëindigingsvergoeding per hectare en die zou voor iedereen en overal kunnen gelden (op het ogen blik bestaat zo'n vergoeding tien maal de pachtwaarde alleen in ruilverkavelingsgebieden) Kort gezegd: én voor het econo misch doel (het beschikbaar krijgen van grond) én voor het sociale doel (iets extra voor oudere niet welge stelde boeren) zijn de vergoedingen te royaal. Het Nederlandse volk be taalt er via de staatskas te veel aan, gezien het nut dat de regeling voor Nederland als geheel oplevert. EEN ZAAK MET MEER KANTEN PROF. HORRING zegt heel duide lijk van welke kant hij de zaak beoordeelt, d.i. van de zakelijke, fi nanciële kant, mede met het oog op algemeen belang, waarbij hij ook een sociaal neven-effect (het extra pen sioen) constateert. Een discussie met prof. Horring over zijn bezwaren tegen hoogte en regeling van de be- eindigingsvergoedingen zou dus ook zij uitgangspunten moeten hebben. En dan is er natuurlijk alle kans op een „welles-nietes"-gesprek, waar wij niets mee opschieten. We kunnen dan trachten prof. Horring ervan te overtuigen*, dat de gestimuleerde be drijfsbeëindiging ook in nationaal op zicht meer waard is dan hij aan neemt. Maar er zou waarschijnlijk geen bevredigende conclusie worden bereikt; voor een goede waardering van de bedrijfsbeëindigingsvergoe dingsregeling, zoals die nu is en voor een goed begrip van de nadere wen sen van de landbouw, is het nodig de zaak van alle kanten te bekijken. Want er zitten meer facetten aan de regeling dan de twee, die prof. Hor ring bekijkt, en de voornaamste daarvan zijn de politieke en de psy chologische. We zouden prof. Hor ring dan moeten vragen ons te vol gen en dan een nadere beoordeling te geven. We menen, dat de statuten van het O. en S.-fonds al een aan wijzing geven, dat het om meer dan alleen louter economische of sociale doeleinden gaat. Die statuten bevat ten de volgende opsomming van mid delen tot het bereiken van het doel (bevordering van de ontwikkeling en sanering van de landbouw): het bijdragen tot een juiste be slissing van landbouwondernemers over verbeteren van of ophouden met het bedrijf; het helpen bij die verbetering of die beëindiging van het Dëunji; het geven van een goede bestem ming aan de vrijkomende grond; Deze volgorde wijst erop, dat het vooral gaat om het benaderen van de bedrijfsgenoten in hun moeilijkheden, om het zoeken van nieuwe wegen naar de oplossing van landbouwpro blemen. Het O. en S.-fonds en de be- eindigingsvergoedingsregeling danken hun bestaan aan de in 1962 op vele gemengde bedrijven optredende moeilijkheden, waarvoor de toen be kende oplossingen en hulpmiddelen niet meer voldoende bleken te zijn. KANSEN VOOR ZELFWERKZAAMHEID DE Kamerstukken betreffende het uittrekken van de nodige extra middelen voor het Ontwikkelings- en Saneringsfonds zeggen hier en daar ook duidelijk, dat met behulp van de regelingen van het Fonds een nieuwe aanpak van landbouwproblemen mo gelijk zal zijn. De voorlichtingsdien- sten, vooral ook de economisch-so- ciale voorlichting van de stands organisaties, kan met een nieuw in strument in de hand „de boer op" gaan. Dit kan niet anders dan be vorderlijk zijn voor het beseffen van en het rijp worden voor bepaalde mogelijkheden, waarvan bij vele, juist de „moeilijkste" bedrijfsgenoten geen sprake was. De maatregelen van het O. en S.-fonds boden de land bouworganisaties de gelegenheid een werkzaam eigen aandeel te nemen in de praktische uitvoering van het structuurbeleid in de landbouw. Zij konden de individuele boer in zijn moeilijkheden meer uitwegen wijzen dan tot nu toe. Het O. en S.-fonds gaf nieuwe mo gelijkheden voor de samenwerking van overheid en landbouwbedrijfs leven bij de uitvoering van een mo derner landbouwbeleid. En voor de landbouworganisaties om daarbij vol waardig partner te zijn. Zij behoeven er immers voor hun praktisch beleid van alle dag niet meer van uit te gaan dat al hun leden in principe boer moeten blijven. In dit verband valt ook te denken aan de mogelijk heden tot bestrijding van extremi- nistische, reaktionaire groeperingen, welig tierende in een tijd van pijn lijke, het eigen bestaan (als boer) rakende aanpassingen, die voor ons ligt. Er zijn wat „schapen over de dam". De landbouworganisaties betreuren het, dat er toch nog vrij veel struikelden over de gestelde voorwaarden. Omdat zij de nieuwe aanpak en het nieuwe instrument vooral ook voor de toekomst zo be langrijk vinden zouden zij graag goede eerste resultaten zien. Van daar, dat zij om verruiming vroe gen (en ook het recht trekken van onbillijkhedenmeerekenen van sociale uitkeringen). De bekriti seerde verhouding tussen dit be stede geld en de beschikbaar komende grond zal er hoogstwaar schijnlijk gunstiger door worden. Ook overigens heeft de georgani seerde landbouw de hoop, dat prof. Horring bij nader inzien toch vrede met dit in landbouwkringen ge waardeerde stuk structuurbeleid kan hebben. Str. IP de laatste Hoofdbestuursvergadering van het K. N. L. C. zijn de heren ir. G. J. A. Bouma 'te Kïmswerd, voorzitter van de Friese Maatschappij van Landbouw en J. A. van Nieuwenhuyzen te Ooltgensplaat, voorzitter van de Hollandsche Mij van Landbouw, tot Dagelijks Bestuurs lid benoemd van het K. N. L. C. Wij laten onze lezers langs deze weg graag met de nieuw benoemden kennis maken. Ir. G. J. A. Bouma werd in 1907 te Sneek geboren en volgde de H.B.S. te Harlin- gen. In 1928 werd hij bedrijfs leider op het bedrijf van zijn grootvader te Kimswerd en volgde daarna de Rijks Mid delbare Landbouwschool (nu H.L.S.) te Groningen. In 1934 volgde daarop zijn studie aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Zijn ambtelijke carrière begon na zijn studie in februari 1940 bij de Rijks dienst voor Werkverruiming te Arnhem. In 1943 volgde de benoeming tot consulent voor grond- en pachtzaken in Friesland. In 1947. werd de heer Bouma landelijk consu lent voor de boerderijen bond, een functie die hij vervulde tot begin 1960. In dit verband bezocht hij tijdens studierei zen o.a. de Verenigde Staten en Perzië. In 1961 werd de heer Bouma gekozen tot voor zitter van de Friese Maat schappij van Landbouw. Te vens is hij sinds enige jaren weer praktisch boer te Kims werd op het familiebedrijf. De heer J. A. van Nieuwen huyzen had reeds tweemaal tevoren zitting gehad in het hoofdbestuur van de Hol landsche Maatschappij van Landbouw toen hij in 1954 als onder-voorzitter van deze or ganisatie werd gekozen. Als praktisch boer heeft hij nog steeds contact met vele be drijfsvraagstukken. Hij ziet de landbouw als een groot ge heel waarin akkerbouw, vee houderij en tuinbouw nauw met elkaar zijn verbonden. Bekend zijn zijn activiteiten als voorzitter van de land- bouwherstelcommissie van na de oorlog en na de overstro mingsramp van februari 1953. Tevens is hij voorzitter van de boerderijen-commissie van het landbouwschap en van het Instituut van Landbouwbe drijfsgebouwen te Wagenin gen. Daarnaast vervult de heer Van Nieuwenhuyzen nog talrijke functies in het land bouworganisatieleven. 9

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 6