Melkbaarheid en -onderzoek bij melkvee 1185 DONDERDAG 2 4 DECEMBER 1964 GOEDE MELKBAARHEID IS WAARDEVOL Een goede melkbaarheid omvat de eigenschap van de koe om zich snel, volledig en rustig te laten melken met het behoud van een gezond uier. Er is bij de koeien een groot verschil in deze eigenschap. De melkbaarheidsgraad wordt bepaald door verschillende faktoren, o.a. vorm, grootte en plaatsing van uier en spenen, verdeling van de melk over de 4 kwartieren, vlotheid in het geven van de melk, hoeveelheid namelk en duur van de namelktijd, gedrag van het dier tijdens het melken. Een goede uiervorm voor het machinaal melken kan als volgt worden om schreven: een vierkant, goed aangesloten uier, in lengte- en breedterichting best ont wikkeld en in verhouding ondiep, met slechts een gering produktieverschil tussen de kwartieren. De melkbaarheidseigenschappen worden in sterke mate erfelijk bepaald. Goed melkbare dieren zijn waardevol. Het melken van dergelijke dieren gaat vlot en geeft voldoening. Bij minder gunstig zijn van deze eigenschappen is er een tegengesteld effect. De grote verscheidenheid in uier- en speenvormen e.d. alsmede de reactie van de dieren bepaalt mede de benodigde melktijd van de koe. Het verschil van 1 minuut per koe per melktijd maakt per jaar bij een lactatieperiode van 300 dagen een tijd van 10 uur. Bij een veestapel van 10 koeien dus 100 uren. Dit komt ongeveer overeen met 2 werkweken. ONTWIKKELING EN METHODE VAN HET ONDERZOEK Onder leiding van Dr. Ir. R. D. Politiek werd in 1959 aan het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek (I.V.O.) te Zeist begonnen met het onderzoek om de melkbaarheidsgegevens nauwkeurig vast te leggen. Bij dit onderzoek wordt een zogenaamde kwartierenmelkmachine gebruikt. De melk uit elk kwartier wordt afzonderlijk in een doorzichtige cylinder verzameld. Bij elk van deze cylinders is een schaalverdeling in 0,1 kg aangegeven. Elke V< minuut wordt de hoeveel heid melk afgelezen en genoteerd. Dit aflezen gebeurt om beurten bij de voor- respectievelijk achterkwartieren. Uit deze gegevens wordt onder anderen be rekend: de totale melktijd per koe de hoeveelheid melk per minuut de maximale melksnelheid de verdeling van de melk over de kwartieren de hoeveelheid namelk (gemeten per kwartier) De hoeveelheid melk die per minuut gedurende de melktijd wordt gewonnen is verschillend. De grootste hoeveelheid die in een bepaalde minuut wordt af gegeven, wordt aangeduid als maximale melksnelheid. Deze maximale melk snelheid is de beste norm voor het vaststellen van de vlotheid van het melken. De totale machinetij d van de koe wordt beïnvloed door de melktechniek. Bij de maximale melksnelheid maakt dit weinig verschil. Voor een goede vergelijking wordt de maximale melksnelheid gecorrigeerd naar een melkgift van 7 kg. Deze correctie is 0,12 kg per minuut per kg melk. Onderzoek vindt alleen plaats op bedrijven waar machinaal wordt gemolken. Het vacuüm wordt steeds ingesteld op 35 cm en het melken gebeurt bij een gelijk aantal pulsatieslagen. Melktechnisch vindt het melken dus onder gelijke omstandigheden plaats. ONDERZOEK VAN DOCHTERGROEPEN Gezien de grote invloed van de stieren op de veestapel is het in eerste instantie belangrijk de vererving van de stieren omtrent deze eigenschappen te kennen. Voor het vaststellen van de vererving betreffende de melkbaarheid worden een 30-tal dochters van 1 stier bij dit onderzoek betrokken. Voor na tuurlijk dekkende stieren kan met een 20-tal dieren worden volstaan. Voor dit onderzoek komen alleen le kalfskoeien in aanmerking. Deze dieren zijn namelijk nog niet geselecteerd. Het tijdstip van het onderzoek dient te liggen tussen de 3e en 22e week van de taktatie. De vaarzen, die op verschillende bedrijven voorkomen, worden één keer ge molken met het kwartierenapparaat. Het aantal avond- en morgenmelkingen wordt ongeveer gelijk genomen. Dieren met een produktie die per melktijd lager ligt dan 4,50 kg worden niet in de berekening opgenomen. Dit geldt ook wanneer de uier afwijkt als gevolg van milieu-omstandigheden. Sinds 1960 worden alle daarvoor in aanmerking komende stieren betrokken bij dit onderzoek. Het dagelijkse toezicht op de uitvoering van het melkbaar- heidsonderzoek wordt uitgeoefend door de directeur van de Centrale Melk- controle Dienst te Arnhem die tevens secretaris is van de Landelijke Com missie voor het Melkbaarheidsonderzoek. Deze Commissie heeft de normen en eisen betreffende dit onderzoek vastgesteld. Voor vergelijkingen is een klasse indeling gemaakt van de gecorrigeerde maximale melksnelheid naar 7 kg. Deze indeling is: 2.75 kg en hoger per minuut best 2.452.74 kg/minuut zeer goed 2.302.44 kg/minuut goed 2.152.29 kg/minuut voldoende 2.002.15 kg/minuut bijna voldoende 1.851.99 kg/minuut onvoldoende lager dan 1.85 kg/minuut slecht Er zijn bij de dochtergemiddelden grote verschillen tot uiting gekomen in de vererving van de melkbaarheid van verschillende stieren. HET ONDERZOEK IN 1963 In 1963 werden in totaal 203 stieren, verdeeld over onze 3 veeslagen, de uitslagen van dit onderzoek verkregen. De onderstaande tabel uit het jaarverslag van de Landelijke Commissie geeft een beeld van de resultaten. Deze indeling is gebaseerd op de gecorrigeerde maximale melksnelheid in de verschillende klassen. aantal aantal aantal klasse Fries- M.R.IJ. Groninger totaal Hollands blaarkoppen best 9 3 12 zeer goed 32 11 43 goed 24 13 37 voldoende 23 7 1 31 bijna voldoende 34 6 40 onvoldoende 16 3 19 slecht 17 4 21 155 47 1 203 De gemiddelde maximale gecorrigeerde melksnelheid bedroeg 2.24 kg/min., welke snelheid in het midden van het traject van de „voldoende" klasse ligt. Uit dit overzicht blijkt dat van de onderzochte stieren 80 of 39 beneden de gestelde norm van voldoende blijven; 10°/« van het totaal viel in de klasse slecht. Bij de dochters van 22 stieren of 11 °/o was de hoeveelheid melk in de voor kwartieren ongunstig, namelijk minder dan 41 De hoeveelheid namelk was bij 6 ongunstig. Voor het verkrijgen van een goed melkbare veestapel is het nodig goede aandacht te schenken aan de melkbaarheidsvererving van de stieren. Een vierkwartierenapparaat voor het melkbaarheidsonderzoek. BEDRIJFSONDERZOEK VAN INDIVIDUELE DIEREN De gegevens van de stieren komen in de regel pas ter beschikking, wanneer deze al 3 jaar voor de dekdienst zijn gebruikt. Meer doeltreffend is het echter om van een bepaald dier deze eigenschappen van de ouderdieren te kennen. Hieruit kan een verwachting worden afgeleid betreffende de melkbaarheids eigenschappen. Vooral van jonge stieren is dit van groot nut. In de dochtergroepen komen zoals te verwachten is, gezien de verschillende moeders die ook om deze eigenschap hun inbreng hebben, grote uitersten voor. Volgens het proefschrift van de heer Dr. Ir. J. Keestra over het melkbaarheids onderzoek bij het Zwartbonte vee in Friesland werd bij 420 vaarzen van ver schillende vaderdieren een variatie in de maximale melksnelheid van 0.654.85 kg per minuut gevonden. Het onderkennen van de melkbaarheidseigenschappen van individuele dieren, vooral van stierenmoeders, eist alle aandacht. Voor het verkrijgen van een in zicht van deze eigenschappen is gebleken dat 4 melkingen per dier nodig zijn. De apparatuur en de methode van melken is gelijk aan het dochtergroepen- onderzoek. De Landelijke Commissie heeft voorts bepaald dat de 4 melkingen dienën plaats te vinden op een avond en een daarop volgende morgen tussen de 3e en de 12e week na het afkalven en eveneens tussen de 12e en 22e week. Voor individueel onderzoek komen sinds 1964 naast vaarzen ook oudere dieren in aanmerking. Voorts is bepaald dat bij vaarzen de gemiddelde melkgift van de 4 melkingen minstens 6 kg moet zijn, voor 2e kalfs- en oudere koeien bedraagt dit ten minste 8 kg. Dieren die een behandeling aan de uier hebben ondergaan, bij voorbeeld opsteken, komen voor dit onderzoek niet in aanmerking. De veehouder moet dit schriftelijk bevestigen. Op deze verklaring kunnen tevens eventuele bij zonderheden als b.v. mastitis, speenbetrappen worden vermeld. De maximale melksnelheid wordt bij dit individueel onderzoek niet ge corrigeerd. Bij het beoordelen van deze gegevens dient er daarom rekening mee te worden gehouden dat naarmate de melkgift hoger is, er een neiging is tot een gunstiger beeld van de maximale melksnelheid. De cijfers zijn dus niet te vergelijken met de gegevens van de dochtergroepen. Het onderzoek bij individuele dieren is nog van geringe omvang. In Fries land is dit al enkele jaren toegepast. In 1963 namen hieraan in deze provincie 11 bedrijven deel. Daarnaast was er alleen in Noord-Holland 1 bedrijf waar dit onderzoek plaats vond. De kosten voor dit onderzoek bedragen thans 50,a 75,per dier. De eigenaar ontvangt van elk dier een afzonderlijk rapport met fiattering namens de Landelijke Commissie voor het Melkbaarheids onderzoek. IN ZEELAND Sinds 1960 worden ook in Zeeland alle daarvoor in .aanmerking komende stieren bij het melkbaarheidsonderzoek betrokken. Van totaal 6 stieren, die allen voor K.I. worden gebruikt, was een voldoend aantal melkvaarzen ter be schikking. De gecorrigeerde maximale melksnelheid van de dochtergroepen variëerde van 2.01 tot 2.89 kg/min. Het gemiddelde van deze stieren bedroeg 2.37 kg/min. Dit ligt wat gunstiger dan het landelijk gemiddelde. In Zeeland was het de heer W. L. den Hamer te Axel die als eerste deelnam aan het individueel onderzoek. In 1964 vond dit plaats bij 4 koeien op dit bedrijf. De maximale melksnelheid van deze 4 dieren variëerde van 1.86 tot 3.24 kg/min. met een gemiddelde van 2.81. In het belang van een goede selectie op gebruikswaarde van de koeien is het nodig dat meerdere bedrijven met hun fokkoeien aan dit onderzoek gaan deelnemen. WAARDEVOLLE GEGEVENS Voor het selecteren op melkbaarheidseigenschappen zijn de gegevens van dit onderzoek een waardevol hulpmiddel. Het aandacht schenken aan dit onder deel bevordert dat de tijd die nodig is voor het melken minder wordt. Onder zoekingen in Schotland bewezen dat gemiddeld de minder goede melkbare dieren een lagere produktie lieten zien. We dienen er echter rekening mee te houden dat te ver doorvoeren van se lectie op vlot melken, te licht melks (melk laten lopen) naar voren kan komen. J. H. LANTINGA.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 29